Een Dorpsgeschiedenis
FEUILLETON.
Hardhandig en aanstellerig.
Zendingskwestie's.
SPROKKELINGEN.
De kruiwagen van den Graaf.
Een vraag.
zyn handen gesterkt hadden, leefden, was er
vrede. De kinderen Israels begonnen ijverig
het land te bebouwen en een rijke oogst kroonde
telkens de moeite en den arbeid van den land
man. Hoe vruchtbaar was de bodem, hoe welig
groeide er het voedzaam koren, hoe malsch was
er de weide, waar het talrijk vee tierde, hoe
overvloedig waren er de trossen druiven en de
vijgen. Het bleek elk jaar, dat het een land
was, dat van melk en honig vloeide.
Doch er kwam een ongunstige wending. Na
den dood van Jozua en van de oudsten begon
het. Tot dusver had Israël gewandeld in den
weg des Heeren, daarna echter deed het twee
boosheden. Het verliet de Sprinkader des levens
en het hieuw zich zelf bakken uit, gebroken
bakken, welke geen water hielden. Dit verlaten
van den rechten weg kwam niet opeens. Eerst
van lieverlede was het gekomen. Schrede voor
schrede was het gegaan. Het was begonnen
met een zonde van nalatigheid. God had be
volen om al de inwoners van Kanaan te ver
delgen. Israël evenwel had het niet gedaan.
Het stelde zich tevreden met der vjjanden ge
veinsde onderwerping. Hoewel het er niet uit
drukkelijk staat, welke beweegredenen hen
daartoe geleid hebben, we kunnen er ons wel
een voorstelling van vormen. De strijd had
zoolang reeds geduurd en was zeer bloedig ge
weest. Ieder verlangde naar vrede. Zy wilden
ook eindelijk wel eens een rustig leven hebben.
Het kon ook wel, oordeelden zy.
De overgebleven Kanaanieten konden niet
veel kwaad doen. Zy hadden op een geduchte
wyze ondervonden, dat de Heere voor Israël
streed en zy zouden niet zoo gemakkelijk het
wagen om aan de tegenwoordige bezitters den
voet dwars te zetten. Al mocht het waar zyn,
dat zy haat koesterden en naar den dag der
wrake uitzagen, de nederlaag welke zij geleden
hadden zou hen wel verstandig maken en de
noodige kalmte geven. Van die zyde was er
derhalve geen gevaar te duchten. Zoo waren
de Israëlieten er toe gekomen om de oorspron
kelijke bewoners in het land te dulden.
In 't eerst leefden de Israëlieten op zich zelf
en zochten geen aanraking met de overige be
woners, die eveneens zich op een grooten af
stand hielden. De wonden waren nog te versch.
Er kon van omgang geen sprake zyn. Maar
dit bleef zoo niet. Zy ontmoetten elkander wel
eens. Zy begonnen zaken met elkander te doen.
De tijd deed de oude vijandschap naar 't scheen
slijten. Er waren toch wel aardige menschen
onder. Waarom zou men elkander vermyden?
Het waren toch ook menschen, die van hun
standpunt beschouwd toch ook wel reden had
den om zich over de geleden verliezen te be
klagen. Was het niet veel beter, dat men el
kander verdroeg en verstond, dan dat men
steeds in vijandschap leefde De een kon zelf
nog wel wat van den ander leeren. Wie weet
hoe noodig men elkander kon hebben en was
het daarom geen wys beleid om elkander te
naderen Wel was het groote verschil in gods
dienst een beletsel, maar dit was nu eenmaal
zoo en door stelselmatig elkander te vermyden
kon men daarin toch geen verandering brengen.
Ieder kon toch als hy wilde wel by zyn eigen
godsdienst blijven ook al kwam men in de
maatschappij tot elkander.
Zoo bouwde men de brug, waarover men tot
elkander kwam en by nadere kennismaking
viel het inderdaad mee. De toenadering van
weerskanten ging over en het beviel uitstekend.
De vroegere zoo gespannen verhouding ver
dween en maakte voor een vriendelyken om
gang plaats. Over den godsdienst bewaarden zy
meestal het zwijgen en op den duur vonden
de Israëlieten de afgoden minder aanstootelyk
dan vroeger. Zy keurden het hebben van an
dere goden dan den eenigen, waren God wel
niet goed, maar het was geen onoverkomelijk
bezwaar, wyl vele dier Kanaanieten het toch
oprecht meenden. Sommigen onder hen waren
zelfs zeer godsdienstig. Op deze wyze ver
zwakte de kracht van het woord, door Mozes
zoo met nadruk aan Israël ingeprentHoor
Israël de Heere onze God is een eenig Heer.
By enkelen onder Israël vertoonde zich zelf
waardeering van de toewijding, waarmede de
verschillende volkstammen hun goden vereer
den en zy konden niet langer gelooven, dat
Mozes het beter geweten had dan alle wyzen
onder de heidenen. Zy waren niet eens meer
afkeerig om eens den dienst in zoo'n afgods
tempel by te wonen en zy verklaarden, dat het
een gunstigen indruk op hen gemaakt had.
Anderen waagden het ook wel eens en zy
moesten ook erkennen, dat die priesters vrien
delijke en beschaafde mannen waren. Meerderen
volgden dit voorbeeld. Weldra achtten velen
het niet meer zoo noodig om offeranden te
brengen in den tabernakel en verzuimden het
weieens om te verschijnen voor het aangezicht
van Jehovah. Zoo werden de grenzen uitge-
wischt welke er bestonden tusschen Israël en
de volken, tusschen de afgoden en den levenden
God. Nog eenigen tyd en de dienaren van
den Heere waren vereerders van de afgoden
geworden. Botjma.
ZENDING.
Deze woorden zyn van (ds.) de G(eus) in
de Friesche Kerkbodeneergeschreven in een
oordeel over een stuk van Zendeling van Dyk
in het Geref. Theol. Tijdschrift.
Letterlijk schrijft ds. de G. het volgende:
„Het grootste deel van deze aflevering wordt
ingenomen door het vervolg en slot van ds.
K. v. Dyk's „Een merkwaardig rapport," be
vattende 's mans op- en aanmerkingen op de
voorgestelde wyze van institueering van Ja-
vaansche kerken. Als wy ds. v. Dyk wilden
aanmoedigen tot schrijven, (maar dat willen
wy niet) dan zouden wy hem zeggennu gy
zoo hardhandig en aanstellerig afgebroken hebt,
(Nehemia lei het anders aan zeg nu ook eens
duidelijk, hoe het niet in Nederland, maar in
Indië dan wel moet."
Ziedaar, met deze vriendelijke „op- en
aanmerkingen" kan „de man" van Dyk het doen!
Wy zouden anders zeggen, nu de Zendings
mannen in het land over dit inderdaad merk
waardig rapport zwijgen (met uitzondering
van een stukje in de Herautdat het gewaar
deerd moet worden, zoo een Zendeling critiek
geeft.
Dat die critiek vernietigend moet zyn ligt
in het rapport, want het is toch inderdaad
waard te worden opgeborgen in een museum
van merkwaardigheden.
Twee vragen stellen wy ten slotte.
Allereerstheeft de kerkeraad van Amster
dam inderdaad het gansche rapport (niet alleen
de conclusiën) aanvaard
En bovendien, nemen alle onderteekenaars
(ook ds. Bakker) het gansche rapport, gelyk
het gepubliceerd is, voor hun rekening?
Misschien kan en wil ds. de Geus antwoord
geven op deze vragen, die menigeen stelt.
5)
door
ZELANDIA.
HOOFDSTUK IV.
Verschillende gevoelens.
Van de fijnen moest Brandsen nu in 't ge
heel niets hebben en hy zou nooit nalaten,
dit te laten blijken, waar het maar eenigszins
te pas kwam. Zyn arbeiders behoorden alle
tot de kudde van ds. Kleinstra, ten minste,
hun namen waren ingeschreven in het lidma
tenboek, maar voorts hadden ze er weinig
van te doenslechts één, een man, wiens vader
reeds by dien van Brandsen in dienst was ge
weest, en die zelf reeds van jongs af by den
tegenwoordigen baas had gewerkt, was lid
van 't „kleine kerkje," en hoewel dit den
vyandigen boer een doorn in 't oog was, had
hy Kampman tot heden in zyn dienst gehouden.
Zoo was de stand van zaken in het dorp,
toen er iets gebeurde, dat groote beroering gaf.
HOOFDSTUK V.
Een Ontmoeting en een Vergadering.
't Was Kerstmis geweestde tweede feestdag,
nog door een ochtendbeurt in de afgescheiden
kerk gewijd, begon ten einde te loopen. De
winter, die reeds zoo vroeg was ingevallen,
had onverpoosd voortgeduurd en ook thans
liet het zich aanzien dat het ferm zou vriezen.
De hemel was helder en reeds vertoonden zich,
hel flikkerend, enkele sterren.J
Niet verre van Brandsens boerderij, niet on
eigenaardig „De Pauwenhoeve" geheeten, ter
zyde van den weg, die naar het dorp leidde,
stond een klein arbeidershuisje, bewoond door
het gezin van Kampman, van wien we boven
spraken.
Rondom de lange buiskachel vinden we allen
verzameld. Kampman zelf, zyn ouden vader,
die thans niet meer in staat is te werken, zyn
vrouw en een vijftal kinderen. Moeder Smaakt
het avondmaal gereed, waarnaar de kinderen
telkens begeerige oogen slaan, want, mag men
het hier ook niet breed hebben, op een feestdag
als deze, wordt toch altyd iets extra's opgedischt.
Als de maaltyd straks is afgeloopen, staat
Kampman op en zegt
„Ik denk, dat het zoo ongeveer tyd zal wor
den, om op te stappen,"
De kinderen kyken hun vader verwonderd
aan. Opstappen Daar hebben ze in 't geheel
niet op gerekend; 't is ook vaders gewoonte
niet met den avond van huis te gaan en het
valt ze eerlyk gezegd wel wat tegenze hadden
Er is voor onzen Geref. Zendingsmannen werk
aan den winkel, nu er met name drie Zendings-
kwestie's zyn gerezen, die nog lang niet zyn
opgelost.
Eerst is er het verschil tusschen dr. Esser
van Poerbolinggo eenerzyds en ds. Dijkstra van
Smilde en de Synode van Zwolle anderzijds.
Ds. Lindeboom van Gorinchem heeft voor enkele
weken in Da Bazuin er over geschreven. Er
schijnt misverstand te bestaan over een advies
van dr. Esser inzake ruiling van Zendelingen
op het arbeidsveld. Wy verwachten, dat op de
volgende Synode genoegzaam licht over deze
kwestie zal opgaan.
Van theoretisch belang is het pleit door ds.
van Dyk van Keboemen gevoerd over het ambt
en den naam onzer Missionaire Dienaren des
Woords. Twee artikelen schreef' zendeling van
Dyk over deze zaak in het Geref. Theol. Tyd-
schrift, terwijl dr. Sillevis Smit later getracht
heeft het betoog te weerleggen. Ds. v. Dyk
nam aan, dat de Zendelingen geen Dienaren des
Woords zyn, doch een apart ambt bekleeden,
het vroegere ambt der Evangelistendoch den
naam Evangelist wil hy niet nemen, om ver
warring te voorkomenhy wil liever van Zen
deling blijven spreken. Wy raden onze lezers
aan over dit laatste puntde naam van de Miss.
Dienaars, De Macedoniër van November te lezen
waarin ds. van Dyk een belangryk opstel over
deze kwestie heeft.
Van meer practisch belang is het advies wat
aan den kerkeraad van Amsterdam gegeven is
door een commissie inzake de constitueering
van een Zendingskerk op Djocja. In die com
missie hadden o. a. zitting prof. Rutgers en ds.
Bakker, leeraar aan de Keucheniusschool en
met verlof in het land. Aan den Kerkeraad
werd aangeraden de kerk van Djocja niet te
institueeren, doch de geloovigen aldaar ouder
lingen en diakenen te laten kiezen, die dan
N. B. ouderlingen en diakenen van Amsterdam
zouden zyn om in Amsterdam's naam de ge
loovigen te Djocja te verzorgenmisschien zou
dan later tot institueering kunnen worden over
gegaan.
Eerst heeft ds. Wyers van Soerabaja in de
Kerkelijke bladen tegen deze manier van hande
len ernstig geprotesteerd. Bovendien heeft ds.
van Dyk twee lange artikelen over deze rege
ling geschreven in het Geref. Theol. Tijdschrift,
en het scherp gehekeld. Eindelijk heeft ook
de vergadering van Zendingsarbeiders op Java
een commissie benoemd, waarin o. a. dr. van
Andel van Solo en ds. van Dyk van Keboe
men zitting hebben, om deze regeling, door
Amsterdam ontworpen, onder de oogen te zien.
Het schynt dus dat de Zendelingen en de
andere arbeiders op Java niet gehoord zyn. Het
is een wonderlijke manier van doen.
Maar Amsterdam doet meer vreemde dingen.
Zbo merkten wy ten vorigen jare op, hoe in
lynrechten strijd met een beslnit onzer Synode,
ds. van Andel aan de Kerk van Amsterdam
werd verbonden, vóórdat hy examen als Mis
sionair Dienaar had gedaan. Er gebeuren won
derlijke dingen in de hoofdstad des lands. Wy
zyn zeer verlangend het rapport der broeders
op Java te hooren. Naar reeds werd gemeld,
was niemand op Djocja bereid zich tot ouder
ling of tot diaken te laten benoemen, naar de
regeling die Amsterdam's Kerk trof.
J. D. wlelenga.
Een reiziger, die door het Harzgebergte trok,
kwam ergens voorbij een klein huisje, dat er
uitzag, of het een poppenwoning moest zyn
maar voor poppen was het toch te groot, en
voor menschen veel te klein. Toen de reiziger
naar de bestemming en de beteekenis van dit
gebouwtje vroeg, vernam hy het volgende.
Zekere graaf van Stollberg bezat daar groote
steengroeven. De bestuurder of opzichter
dezer groeven kwam op zekeren dag tot
hem, om hem te vertellen, dat de opbrengst
belangryk zou toenemen, als hy het loon der
werklieden (en hun aantal was groot) verlaagde
niet zoo erg veel, neen, zy zouden altyd nog
zóóveel verdienen, dat ze zouden kunnen rond
komen.
De graaf vroeg: „Hebt gy het werk van die
menschen zelf óók wel eens gedaan?"
Het antwoord luidde ontkennend, waarop de
graaf zeide: „Ik óók niet; wy zullen er de
proef eens van nemen".
Nu nam hy een kruiwagende opzichter
moest dit ook doen, en beiden kruiden een
uur lang, zoodat het zweet hun langs het ge
laat liep.
Toen zette de graaf zyne kar neer en vroeg
aan den opzichter, of hy nog van meening was,
dat men by zulk zwaar werk het loon van die
menschen mocht verlagen. De opzichter moest
bekennen, dat hy niet had gedacht, dat het
zulk zwaar werk was. De arbeiders behielden
hun volle loon, zooals zy dat tot hiertoe had
den ontvangen.
Die kar echter werd van dien dag af niet
meer gebruikt. Zy bouwden een klein huisje,
en bewaren daarin den kruiwagen tot een aan
denken aan den goeden graaf, van geslacht tot
geslacht.
Tot op den huidigen dag zyn de graven van
Stollberg vrienden van den werkman, en het
voortreffelijke sociale voorschrift„Verplaatst
u in den toestand van den arbeider", hebben
zy nog niet vergeten.
Eenige jaren geleden werd te Chicago een
groote tentoonstelling gehouden, en onder veel
andere merkwaardigheden kon men er ook een
groot Eskimo-dorp zien.
Een gids, zoo vertelt een reiziger, toonde ons
de hutten dier menschen, die 's zomers uit
planken bestaan en 's winters uit groote ijs
blokken zyn samengesteld. Verder werden wy
gewezen op hun ne honden, hunne sleden,
hunne schoenen van rendiervel, en eindelijk op
de Eskimo's zelf, kleine menschen van nauwe
lijks vier voet.
Ik beproefde met een Eskimo-vrouw in ge
sprek te komen. Zy droeg een kleed van zee
hondenvel, en het gesprek was als volgt„Kent
gij Victoria, de koningin van Engeland?"
Zy maakte een ontkennende beweging met
het hoofd.
Kent gij den president van Amerika?"
Andermaal eene ontkenning.
De reiziger noemde nog verschillende namen,
die by ieder kind in Amerika bekend zyn.
Ten laatste vroeg hy „Kent gy Jezus
„Jezus? O ja, Dien ken ik, God zy geloofd
Een glimlach plooide hare wangen, en men
kon het haar aanzien, hoe goed het haar deed,
dien Naam te hooren!
op een recht gezellig avondje gerekend, en ze
vinden 't jammer, dat vader nu juist weg moet.
Ook de moeder schynt zich niet dadelijk te
herinneren, wat haar man bedoelt en kykt hem
vragend aan.
„Kom, je weet toch wel, dat we van avond
een vergadering hebben in de kerk. Boer
Donker heeft ons allen uitgenoodigd te komen."
„Waar is 't voor vraagt de oude Kampman.
„Ik weet er in 't geheel niets van en ben er
eigenlijk wel nieuwsgierig naar."
„Zou 't laat worden informeert zyn vrouw.
„Nu, dat denk ik wel niet. 't Begint zoo
tegen zessen, dus ik reken om een uur of acht
wel weer thuis te wezen."
„En is er heelemaal niets van bekend, waar
voor de vergadering dient?" komt grootvader
nog eens.
„Niets. Van morgen, toen de kerk uitging
heb ik dezen en genen nog eens gevraagd,
maar we waren allen even wys."
„Nu, we zullen er dan wel van hooren," zegt
vrouw Kampman. „Kleed je maar warm aan,"
vervolgt ze, „want 't is altyd koud in de kerk
en vooral nu met zoo'n vorst."
Na zyn kinderen wel te rusten te hebben
gewenscht, (ze zullen straks wel niet meer op
zyn), begeeft Kampman zich op weg.
Een eindje van zyn woning af komt hij
Brandsen, den boer, tegen.
„Goeden avond, baas," klinkt zyn groet.
„Goeden avond, Kampman. Hé, nog naar
't dorp met den avond. Je houdt nou toch
zeker geen kerk meer, zeg?" klinkt het op
spotachtigen toon.
Brandsen is er de man niet naar, om met
zyn ondergeschikten onnoodige praatjes te ma
ken maar zyn haat tegen de fynen is nog
grooter dan zyn stugge verwaandheid en hy
mag graag zoo nu en dan laten merken, dat
hij van God en godsdienst niet gediend is.
Ook nu komt zyn heele aanspraak slechts voort
uit zucht om te schimpen.
,Kerk nu wel niet, baas," licht Kampman
in, „maar we hebben er toch vergadering in."
Jij, jullie vergadering?" vraagtrykeBrand
sen met onverholen verbazing, „en dat waarvoor?"
„Dat weet ik nu zelf, niet, baas."
„o, Wil je het niet zeggen?" valt de eigenaar
van de Pauwenhoeve in, kwaadaardig. Zyn
nieuwsgierigheid is geprikkeld en hy beschouwt
Kampmans antwoord als een uittarting. „Ik
dacht, dat jullie fijnen altyd voor zulke eerlijke,
ronde lui woudt doorgaan."
,Wel baas, als ik 't wist, zou ik 't graag
zeggen, maar ik weet er niet van. Boer Don
ker van den Kastanjehof heeft ons vanavond
uitgenoodigd samen te komen, maar waarvoor,
is ons geen van allen bekend."
„Boer Donker?" en de wenkbrauwen trekken