in Zeeland Weekblad voor de Gereformeerde Kerken Onder Redaetie vanDs. L. BOUSA, Ds. H. W. LAHil en Ds. R. J. VAN DER VEEN. 10e Jaargang. Vrijdag 6 December 1912. No. UIT HET WOORÏ). Met medewerking van onderscheidene Predikanten. iBOHHEMERTSPBUS Drnkker-Ditgever A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS DER ADïERTEHTIEH DINGEN DIE ONDER ONS VOLKOMENE ZEKERHEID HEBBEN. In den korten proloog van zijn Evangelie heet Lukas de Apostelen des Heeren man nen, »die van den beginne zei ven aan- schouwers en dienaars des woords geweest zijn". Daarin hebben zij hun merkteeken en hun eere. Van af het eerste openbare optreden van Jezus tot aan zijn opvaren naar den hemel toe, zijn de Apostelen, daartoe uitverkoren en genadiglijk geroe pen, steeds met Hem geweest. Zij hebben gehoord, wat Hij sprak, en zij hebben gezien, wat Hij deed. Met hun oor hebben zij de onwaardeerbare woorden des levens opgevangen, die Jezus op verschillende tijden en aan onderscheidene plaatsen ge sproken heeft, en met hun oog hebben zij gezien de machtige wonderwerken, door Hem als zoovele teekenen onder zijn volk gedaan, 't Was zooals Johannes in zijn eersten brief er van schreefHetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd heb ben en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wij u. Het was dus niet zonder heerlijke be doeling, dat de Apostelen tot zoo nauwen omgang en zoo voortdurend verkeer met Jezus geroepen werdenzij werden aan schouwer.s gemaakt, om alzoo dienaren des woords te zijn. Hunne roeping was het, om straks het Evangelie des heils uit te dragen en Jezus' getuigen te zijn tot aan de einden der aarde. Door hun dienst heeft Israël van zijn gekomen Messias ge hoord, en is onder de Heidenen uitgeroepen het aangename jaar van het welbehagen des Heeren. Zoo zorgde God in zijne ont ferming, dat het woord zijner genade be kend gemaakt en geloofd werd in de wereld. Daarom hoort ge Lukas ook spreken van ding en, die onder ons volkomene ze kerheid hébben" Hij bedoelt de dingen aangaande Christus en de eeuwige zalig heid door Hem aangebracht. Die waren bij de christenen van zijne dagen onom- stootelijk vaststaande, boven alle twijfel verheven. Wat hun van de Apostelen overgeleverd was, hadden zij aangenomen als een getrouw en aller aanneming waar dig woord. Met een innerlijke, geestelijke blijdschap hadden zij gehoord van 't god delijk welbehagen in menschen van Jezus' dienende liefde en verzoenenden arbeid, van de gemeenschap en vertroosting des Heiligen Geestes. Dat gansche Evangelie der zaligheid was hun dierbaar geworden, zij omhelsden dat met een heilvattend en vertrouwend geloof. De dingen der genade Gods in Christus Jezus hadden onder hen volkomene zekerheid, want het woord der Apostelen leefde door de werking des H. Geestes in 't binnenst van hen. En daar komt het op aan. Wij hebben ook het woord der Apostelende gansche Schrift, het getuigenis van Profeten, Evan gelisten en Apostelen in ons van God ge geven. De dingen daarin meegedeeld hebben onder ons ook volkomene zekerheid. Wij belijden en verdedigen die, tegenover de twijfelende en ongeloovige wereld. Maar nu mag een iegelijk zich wel onderzoeken, opdat hij wete hoe en waarom deze dingen bij hem zekerheid hebben, en welke be- teekenis hij daaraan hechten mag voor zijn eigen persoon. Met andere woorden of het gelooven en belijden der waarheid van Gods Woord hem ook tot zaligheid is, in dit leven reeds en eenmaal ook bij 't sterven. Niet genoeg kan er toch nadruk op gelegd worden, dat het aannemen der ons geopenbaarde waarheden met een histo risch geloof onvoldoende is tot zaligheid. Daarmee zullen we het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan of beërven. Vroeg of laat zal het bij zulk een geloof komen tot loslaten van Christus, die de inhoud der Schriften en de eenige Naam is, door welken wij moeten zalig worden. Juister nog gesproken: ;het zal openbaar worden dat we Christus nooit aangenomen hebben, dat er geene gemeenschap geweest is tusschen Hem en ons, alhoewel wij dat meenden. Niemand toch kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den H. Geest. En daarom is boven alles te zoeken de genade van dien Geest, die het oprechte geloof in onze harten werkt, waardoor wij Christus aannemen met zalig vertrouwende harten. Dan zal er in ons binnenste een geestelijke overtuiging zijn aangaande de goddelijke zekerheid en gewisheid der dingen, die ons in de Schriften overgele verd en gepredikt worden. Een overtui ging, die wel aangevochten en bestreden, maar niet uitgeroeid kan uit onze harten; die ons niet verlaten of „begeven zal in de ure, waarin wij daaraan behoefte hebben. Een overtuiging waarbij wij leven, waaruit wij denken, spreken en handelen, en waar mede wij vertrouwend in den dood gaan. Dan geldt ook ons het woord: Welgeluk zalig is het volk, hetwelk het geklank kent, o Heere! zij zullen in het licht uws aan- schijns wandelen zij zullen zich den gan- schen dag verheugen in Uwen naam, en door Uwe gerechtigheid verhoogd worden (Ps. 89 46, 47). Lukas is een der uitverkoren mannen geweest, die van den H. Geest geroepen zijn om een verhaal in orde te stellen van de dingen, die onder Gods volk volkomene zekerheid hebben. Anderen hadden dit ook reeds vóór hem gedaan, velen zelfs, maar hunne geschriften zijn ons niet overgele verd. Onder de leiding des H. Geestes is zijn boek echter opgenomen in den canon des N. Testaments, en in dat boek heeft God zijne Kerk een grooten schat gegeven. Naarstiglijk heeft de Evangelist van voren aan, te beginnen met de aankondiging der geboorte van des Heeren Voorlooper en Wegbereider, alles onderzocht, en het re sultaat van zijn arbeid geschreven en op gedragen aan een ons overigens onbekenden discipel des Heeren, met name Theophilus, blijkens zijn eeretitel voortreffelijk" ook in de wereld een man van staat en betee- kenis. Lukas deed dit, opdat Theophilus kennen mocht de zekerheid der dingen, waarvan hij onderwezen was. Hij wist die bij aanvang, maar de Evangelist begeerde dat hij in zijne kennis nog meer overvloedig en bevestigd mocht worden. Laten ook wij dat voor onszelven be- geeren. Hier vooral is het woord van be- teekenis Een ziel zonder wetenschap is niet goed. De Heere geeft u Zijn Woord; onderzoek het biddend, opdat het u een lampe des levens zij. Ging het licht reeds op en kwam het voor uw zieleleven tot zalige verzekering, wil dan vervolgen om den Heere te kennen, toenemende en was sende in de kennisse Gods. Met ongedek- ten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, wordt ge naar hetzelfde beeld in gedaante ver anderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest (2 Cor. 3 48.) KERK, BELIJDENIS, ZENDING. .Kerkelijke" gevoeligheid. Gideon, per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. Nademaal velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder ons volkomene zekerheid hebben; Gelijk ons overgeleverd hebben die van den beginne zei ven aan- schouwers en dienaars des woords geweest zijn Zoo heeft het ook mij goed ge dacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theophilus, Opdat gij moogt kennen de zeker heid der dingen, waarvan gij onder wezen zijt. Luk. 1 14. Van der Veen. Nog altyd duurt de beweging voort, welke in ons land ontstaan is naar aanleiding van verschillende gebeurtenissen, die de voorstan ders van de hervormde kerk met onrust ver vuld hebben. Opmerkelijk is daarbij, dat zy aldoor zien naar de gereformeerden, die niets met die kerk te maken hebben. Het liet zich verstaan, dat zij, die nog gevoelen voor de oude belijdenis en tevens een hart hebben voor de herv. kerk, zich bezorgd maakten over den toestand, gelijk die thans is, en zonnen op maatregelen om daarin verbetering te brengen, want waarlijk het ziet er op die erve niet al te rooskleurig uit. De een oordeelt, dat de gereformeerde belijdenis het zuiverst uitspreekt, wat de H. Schrift predikt; een ander vindt haar oud en verouderd en staat een evangelie voor, dat nog al verschilt van het Evangelie der Apostelen; een derde vraagt in 't geheel niet meer, wat God in Christus geopenbaard heeft. Als men ook maar even let op het groote verschil, dat er bestaat tusschen de leden van die kerk, dan zou men het kunnen begrij pen, hoe zij eindelijk er toe kwamen om te zeggen: waarlijk, zoo kan het niet langer. Wij behooren niet bij elkander en wij hebben der halve ook geen recht om in ééne kerk met elkander te zijn. Doch daarover heeft men het niet, daaraan denkt men blijkbaar niet. Zij strijden met elkander bij gelegenheid van ver kiezingen voor de verschillende kerkelijke be sturen, maar overigens blijven zij binnen de muren van dezelfde kerk. Op dit punt zjjn zy meer verdraagzaam, dan goed is voor den opbouw van Zions muren en de predikanten, die ver van elkander verwijderd staan, gaan zeer vriendschappelijk met elkander om. Maar als de regeering een professor aan een rijksuniversiteit benoemt, die tot een Geref. kerk behoort, dan beginnen zij zich te roeren en roepen uit, dat het ongehoord is; als een staatscommissie een wijziging voorstelt van art. 171, dan is het met alle rust uit en heel het land door wordt er alarm geblazen. Da delijk zyn zij bevreesd voor elke handeling, welke een vinger durft uitsteken naar die hoog geprezen „vaderlandsche kerk," want in hun oog is er naar het schijnt maar één kwaad, en daartegen willen zy zich dan ook met alle macht verzetten. Het eenige wat hen hevig in beroering kan brengen is de gedachte, dat er soms getornd wordt aan de voorrechten, welke deze kerk geniet. Zoodra zy maar vermoeden, dat iemand aanslagen smeedt tegen hun kerk, dan zyn zy haast niet meer tot bedaren te brengen. Veel zouden zy op het spel zetten om elk gevaar te weren. Deze gevoeligheid heeft al wat moeite ge baard. Zy maakt, dat elke samenwerking inzake school, politiek en wat dies meer zy, o zoo bezwaarlijk is. Het geringste kan zich niet voordoen, of er ontstaat wry ving en er is heel wat zeemanskunst toe noodig om de klippen te ontzeilen. Dit is zeker jammer, want er is anders nog een breed terrein, waarop de belijders der waarheid elkander kunnen ontmoeten en met elkander samenwerken. Over de kerkelijke kwesties hebben onze vaderen geklaagd, daar over klagen wij en het lijkt er wel naar, dat onze kinderen er over klagen zullen. Het baat niet, indien we al zuchten, wanneer zal zy nog eens opgelost worden. Doch uitzicht bestaat er op 'toogenblik nog niet. Zoolang zy aan de overzijde de achterdocht blyven voeden, dat de Gereformeerden de vij anden van hun kerk zyn, zal het wel zoo blyven. Vroeger dachten en hoopten wy, dat ze nog wel eens nuchter de dingen beschouwen zouden, maar de laatste maanden zyn wel by machte geweest om ons te leeren, dat er van de ver vulling dezer begeerte nog weinig te bespeuren valt. De Gereformeerde Kerken zullen wys doen, wanneer zy voortgaan hun werk op een behoorlijke wjjze te verrichten in het heldere besef, dat zy nog altyd overvloedige reden heb ben er zich over te verheugen, dat zy in Ker- kelyken zin niets te maken hebben met een genootschap, dat nog altyd op den naam van „Kerk" aanspraak maakt. Zy hebben geen enkele reden om te verlangen naar een toestand, waarin de Gereformeerden, die nog trouw blyven aan de „Vaderlandsche Kerk", zich bevinden, veeleer past het haar om de bede steeds te herhalen o Heere breng al uwe gevangenen weder en wil nog eens allen vergaderen, die nu nog overal verspreid zyn. Wy weten toch, dat er maar Eén machtig is, om dit te be werken en dat Hjj ook menigmaal doet, wat by menschen onmogelijk scheen. Bouma. De tyd der richters is een overgangsperiode in Israels geschiedenis. Het volk was nu ge vestigd in het beloofde land en woonde in de steden en in de dorpen. De oorspronkelijke bevolking had het onderspit moeten delven in den strijd en de nakomelingen van den aarts vader Jacob hadden hun bezitting ingenomen. Na lange omzwerving in de woestijn was het volk des ouden verbonds eindelijk ingegaan tot de rust, opdat ieder zou kunnen zitten onder zijn wynstok en onder zyn vygeboom. Onder de leiding van Jozua, den opvolger van Mozes en den Hoogepriester Eleazar was het land verdeeld en aan eiken stam zyn eigen gebied aangewezen. Er scheen een gouden eeuw voor Israël aangebroken, maar de toekomst zou leeren, dat de opgewekte verwachting niet in vervul ling ging. Zoolang Jozua en de oudsten, die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 1