Weekblad voor de Gereformeerde Kerken Onder Redactie vanDs. L. B0UM1, Ds. HL LAMAM en Ds. R. i. in Zeeland. YAH DER YEEM. 10e Jaargang. Vrijdag 22 November 1912, No. 22. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABOHHEMEBTSPBIJS Drakker-Uitgever A. D. LITTOOIJ Az. PBIJS DEB AD YEBTEHTIEH NIET TE VEEL. Onder den druk des lijdens heeft ook de vrome en Godvreezende Job zich niet rein gehouden van zonde. Geprikkeld door de verstandelooze en hartelooze taal zijner vrienden, die in het voorbeeldlooze lijden een aanwijzing zagen van een gruwelijke zonde, die Job bedreven zou hebben, en gedreven door de zucht om zich in dezen geheel voor God en menschen te rechtvaar digen, is hij er toe gekomen om God van onrechtvaardigheid te beschuldigen en uit te spreken dat de vroomheid bij God niet gedacht wordt. Zoo toch heeft Job gezegd Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen (vs. 5), en andermaal: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God (vs. 9). Terwille van dit zeggen dient Elihu nu aan Job een welverdiende bestraffing toe, waarin hij met nadruk het opneemt voor het heilige recht Gods. Daarom, gij lieden van verstand, hoort naar mijVerre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht (vs. 10). Dit is om zoo te zeggen het thema van Elihu's in vele op zichten voortreffelijke rede, waarin hij aantoont dat de almachtige God niet on rechtvaardig wezen kan, ja, dat Diens recht vaardigheid in alzijne werken klaarlijk schijnt. Neen, God handelt niet godde- looslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet (vs. 12). Hij neemt het aange zicht der vorsten niet aan, en Hij kent den rijke niet voor den arme, want zij zijn allen zijner handen werk (vs. 19). God is altijd rechtvaardig en handelt in alles wat Hij doet, naar de eeuwig billijke regels van recht en waarheid. Zelfs in zijne geduchte oordeelen en straffen legt hij den mensch niet te veel op, ook daarin vindt niemand een aanleiding om tegen God in het gericht op te treden. Gelijk Hij de onschuldigen niet straffen wil, zoo wil Hij ook de schul digen niet meer opleggen dan zij verdiend hebben. Altijd is er evenredigheid tusschen zonde en straf, want zijn recht wordt van wijsheid vergezeld. Hij geeft aan niemand ooit reden om te klagen, niemand moet ook ooit in zijn oordeel willen indringen of eenige beschuldiging tegen Hem, den Allerhoogste, inbrengen. En wanneer ook iemand dit doen mocht, zoo zal God ge rechtvaardigd worden als Hij spreekt, en gezuiverd als Hij oordeelt. Job was daarom scherpelijk te bestraffen wegens zijn klagen over God, en met reden raadt Elihu hem zijne onheilige gedachten varen te laten, aangezien hij toch in rechten verworpen en afgewezen zoude worden. Nooit past het een mensch om met den Almachtige in 't gericht te treden. Gewisselijk, Hij legt den mensch niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. Wij zullen wéldoen indien wij dit woord in gedachtenis houden bij de beproevingen des levens en het lijden dezes tegenwoordigen tijds. Waarvoor toch zijn wij, met onze zondige en booze harten, meer vatbaar dan om vreemd van God te denken en den Almachtige ongerijmdheid toe te schrijven? Vooral als lijden over ons gebracht wordt van bizonderen aard en in buitengewone mate, als wij diepe teugen te drinken hebben uit den bitteren beker der beproevingen Gods, dan komen wij er zoo licht toe om hard van God te denken, ja om tegen Hem te murmureeren en op te staan, alsof Hij ons onrecht aan deed, alsof wij niet maar veel, doch eigenlijk te veel van zijne hand ontvingen. Als de Booze vrij spel heeft en God ons muitzieke hart door genade niet aan banden legt, zouden wij in het gericht tegen God willen optreden. En toch is hiervoor nooit reden of oor zaak. Wie de mensch ook zij, die onder de roede Gods heeft door te gaan, in welken tijd of onder welke omstandigheden het kruis hem op de schouders gelegd wordt, wat het ook zijn moge waarmede God zijn menschenkind bezoekt gewisselijk, Hij legt den mensch niet teveel op. Veel moge het zijn, te veel is het nooit. Te veel, dat wil toch zeggen dat wij een meerder deel ontvangen, dan recht en betamelijk is dat ons meer opgelegd wordt, dan wij dragen kunnen; dat er geene verhouding, geen evenredigheid is tusschen ons doen en laten, en Gods hoog en souverein bestel. En zoo is het nooit. De zaak staat veelmeer om gekeerd. Wij ontvangen van het kwade niet te veel, maar juist omgekeerd te weinig. In zijnen tempel zingt Gods volkHij straft ons, maar naar onze zonden niet. Van wege onze zonden hebben wij niet de minste aanspraak op eenig goed, dat is al verbeurd. Maar het kwade hebben wij verdiend, al het kwade. Wij bedrijven de zonde tegen de allerhoogste majesteit Gods, en nu eischt zijne gerechtigheid, dat deze zonde ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. En als er nu smart, beproeving, kastijding, straf gezonden wordt over eenig menschenkind, wie hij ook zij, dan is dat, als wij aan onze zonde denken, nooit te veel. Al gaan wij ook in het zwart, al is ons levenspad eenzaam, al eten wij ons brood met tranen, al breekt ook dagelijks ons hart gewisselijk, Hij legt den mensch niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. In den toorn gedenkt onze God altijd des ontfermens. Immer roemt zijne barmhartigheid tegen zijne oordeelen. Een ongeheiligd hart mist de gave en het vermogen om deze dingen te kunnen verstaan. Zie dat aan den wereldling, die de vreeze Gods niet voor oogen heeft. Zou hij onder het heilig recht van den hoogen God doorgaan, en daarbij willen of kunnen stilzijn Ge weet het wel beter bij tegen spoed en kruis briescht zijn hart tegen God inde gebalde vuist en het lasterende woord zeggen u, wat er omgaat in zijn binnenste. Omdat hij zijn zonde niet kent, daarom verstaat hij ook de gerechtigheid Gods niet, en als God ook maar het aller geringste hem oplegt, is hem dat te veel. Kon het, hij zou God, die hem slaat, dagvaarden voor zijn rechterstoel en tegen Zijn Maker stoute woorden spreken. Maar de oprechten worden door 't Woord en den Geest van Gods wegen geleerd, en daarop wandelen zij dankbaar bij voorspoed, en geduldig bij tegenspoed, want zij be trouwen op den Heere. Ontegenzeggelijk kan God ons in dit leven veel opleggen, maar door genade mogen zij gelooven en belijden, dat het nooit te veel is. Trouwens, bij kruis en lijden geeft de Heere ook kracht om het te kunnen dragen. Bij de sner- pendste roede onthoudt God ook nooit gan- schelijk de uitlatingen van zijne vaderlijke liefde, 't Mag ook hunne begeerte en bede zijn om hun oordeel en gedachte gevangen te geven onder de wijsheid Gods, die tegen spoeden voor zijne gunstgenooten noodig keurt, opdat zij door beproeving en kastij ding zijner heiligheid deelachtig worden. En niet het minst sterkt zich hun ziele in 't geloof, dat God ook naar het kruis de kroon zal afwegen. Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Gewisselijk, Hij legt den mensch niet te veel op. Mijn lezer, gelooft gij dat? Van der Veen. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. De Christelijke Kerk beschuldigd. per half jaar franco per post i Enkele nummers 70 cent. 3 cent. MIDDELBUBG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. Gewisselijk, Hij legt den inenscb niet te veel op, dat hy tegen God in het gericht zou mogen treden. Job 34 23. Het oog van de geheele wereld is gericht op den Balkan, waar vier kleine volkeren storm liepen tegen de bolwerken van het Turksehe rijk en tot aller verbazing slag na slag toe brachten aan deze Mohammedaansche macht. Bij de rampen, welke de oorlog brengt, komen nn nog de onheilen door chorela, typhus, pok ken en andere kwaadaardige ziekten aangericht. Het is met geen pen te beschrijven, wat daar geleden wordt en wat er nog geleden zal worden. Het is te hopen dat de vrede spoedig tot die geteisterde landen terugkeere en dat er een schikking tot stand moge komen welke tot geen nieuwe moeielijkheden aanleiding geeft. Deze worsteling leert ons opnieuw, hoe wei nig de idee, welke op 't oog heeft de volkeren nader tot elkander te brengen, nog beteekent. Dit is wel jammer, want het streven van velen om eiken oorlog te voorkomen, verdient zeer zeker waardeering en wie zou niet wenschen, dat het slagen mocht. Wij verstaan het, dat velen daarvoor ijveren, want welk een voor recht zou het zijn, als eindelijk eens aan deze aarde na zoovele bange worsteling de vrede hergeven werd. Het is der moeite waard om zich daarvoor te geven, en daar gaat dan ook een bezieling van dit schoone ideaal uit, welke in breeden kring warme belangstelling wekt. Wie de H. (Schrift gelooft, ziet daarin een vurig verlangen van het ruenschelqk hart naar de dagen, waarin de zwaarden tot sikkels ge slagen zullen worden en gelooft, dat we in deze bedeeling daartoe niet zullen geraken. Daarom hooren zq in de oordeelen oorlogen en pestilentiën de voetstappen van Hem, die komt om alle verdrukkers te verbrijzelen en om een nieuwe aarde te geven, waarop gerechtig heid wonen zal, Hoe oordeelen nu velen, die warm voelen voor de vredes-beweging onder de volken, over de Kerk Het kan wel eens goed zqn naar hen te luisteren. Daarom laat ik hier volgen, wat één hunner Mr. Dr. A. Heringa in de Septem ber-Aflevering van „De Vragen van den Dag" schreef in een artikel „Het Pacifistisch Pro gram" over het verband tusschen „de Kerk" en den vrede „Dat de vredesbeweging in den grond der zaak is een christelijke beweging, behoeft geen nadere uiteenzetting. Reeds Thomas van Aquino leerde (Fr. de crudit Princip lib. 7, cap. 8)„Inhumanum volde est christianum cum christiano guerram facere". En Calvjjn (Institution chrêtienne IV, 2011) zegt, handelend over het recht van den oorlog „de macht is aan de koningen gegeven, om de rust in het land te bewaren en om oproerig heden te onderdrukken van de mannen, die vijandig zijn aan den vrede". En hij voegt er aan toe: „Het is zeker dat alle middelen be proefd moeten worden, alvorens naar de wapens mag worden gegrepen". Het groote gebod van eiken godsdienst is zjjn naaste lief te hebben als zichzelven en dus het „vrede op aarde" te bevorderen. Doch wat heeft de kerk in dezen gedaan „De christelijke kerk heeft in dezen haar plicht niet gedaan, haar zending niet vervuld" zegt prof. Rade, een theoloog, in „Die Christ- liche Welt", in zijn artikel „Dreadnoughts of het Kruis". „De Kerk aldus deze schrijver heeft tot roeping tegenover het menschdom den gods dienst van liefde en vrede van den op Golgotha gekruisigde te vertegenwoordigen, doch zij ver heft haar stem niet om het Koninkrijk voor den vorst des vredes te veroveren. De kerk zwijgt en verheft haar stem niet, om met het zedelijk overwicht, dat zq nog altijd heeft, in naam van het Evangelie een krachtig protest aan te teekenen tegen den oorlog. Integendeel de kerk spreekt den zegen uit over de wapens, door lofzangen verheerlijkt zq moorden, die de aarde Gods veranderen in een afschuwelijk slachthuis". Wat „de kerk" zou kunnen doen? In de eerste plaats den onderlingen strqd nalaten. Laat rabbi, pastoor en dominé de handen in eenslaan, laten zq in naam van hun gemeen- schappelqken god sluiten een triple-alliantie, en men kan er zeker van zqn, dat deze een betere waarborg geeft voor den vrede dan het drie voudig verbond der grootmachten. Laten zq dan beginnen de grondwaarheden, die aan alle godsdiensten gemeen zqn, meer op den voor grond te stellen en daaronder het zooveelste gebod van het „Gq zult niet dooden" den vol keren en hun gouvernementen verkondigen. Doch laten de kerken dan ook bedenken, dat zq zelve niet moeten dooden den drang naar vrijheid en vrede, naar een beter en hooger leven, die tegenwoordig het menschdom begint te bezielen. Laat de kerk eindelijk eens op houden met den mensch voortdurend de lagere instincten te verwijten en, het leven als niets waardig beschouwend, den dood ons voor oogen houden; laten zq het klavier der volkscons- cientie bespelend, daarvan aanslaan de fijnere en betere snaren, en langzamerhand zal dan gaan ruischen het verheffend, blijmoedig accoord „memento vivero", „gedenkt te leven" als mensch en als christen. Laat de wereld vijfhonderd jaar vrede zei Theodore Parker dan zal de aristocratie van geboorte verdwenen zqn, de geld-aristocratie zal zqn gekomen en gegaan, de aristocratie van het nuchtere intellect zal ook zqn ver dwenen en als de „aristoi", de besten, zullen worden beschouwd de aristocraten van het ge moed, van de goddelijke goedheiddan zal ook tusschen de volkeren heerschen de naastenliefde, waarvan Jezus eens heeft gezegdwant deze is de meeste van alle".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 1