Een Dorpsgeschiedenis
FEUILLETON.
Y E B Z E N.
HERFSTTIJD.
Gsdachtenlswoord vail ds. D. Pol
heen en als we enkele maanden verder zyn,
hoop ik U te kunnen schrijven, dat ik zelf de
eerste koempoellan heb geleid. Tot hiertoe
bestaat myn Javaansch spreken in gesprekken,
die ik met sommige Javanen houdt en in 't on
derwijzen van myn helper, aan wien ik een
schets dicteer van de preek die hy den eerst-
volgenden Zondag heeft te houden. Het houden
van koempoellan is dus voorloopig opgedragen
aan myn helper Laat ik U dien helper mogen
voorstellen: zyn naam is Hakkim, tot op zyn
vertrek naar Magelang ouderling in de gemeente
van Poerworedjo. Opleiding op een school
heeft hy niet genoten. Alles wat hy weet,
heeft hy opgedaan van den pandita in Poer
woredjo. Hoewel hy geen opleiding heeft ge
noten op onze Keucheniusschool ben ik toch
bly, dat ik hem als helper heb. Hy behoorde
in Poerworedjo tot de meest ontwikkelden der
inlandsche Christenen, zoodat hy geschikt geacht
werd om als ouderling te dienen; bovendien
is het ontstaan en de bloei van een gemeente
in de nabijheid van Poerworedjo aan hem als
middel te danken. Boven een leerling, die
kersversch van de Keucheniusschool komt,
heeft hy dit voor, dat hy niet zoo jong meer
is, daar evenals onder alle volken, zoo ook
onder het javaansehe volk, de menschen iets
makkelijker aannemen van iemand, die den
mannelyken leeftijd heeft bereikt dan van iemand,
die de jongelingsjaren nog niet achter den rug
heeft, vooral waar het den godsdienst betreft.
Deze Hakkim dan heeft onze eerste koempallan
geleid. Hy sprak over Johannis 15 1-11.
Het clubje, dat de eerste koempoellan bij
woonde, bestond uitsluitend uit myn gezin, en
de bedienden; fa die zelfs nog niet allen. Uit
Magelang had ik een j ongen gehuurd,om ons
tuintje in orde te houden en wat meer tot zyn
werk behoort. Nieuwsgierig was ik of hy onze
huisgodsdienstoefening zou by wonen, die ik
èlken morgen met de bedienden houd. De
eerste morgen was hy er bijde tweede morgen
evenzoomaar voor de derde keer bleef hy weg}
zeggende dat hy juist een werk onder handen
had, waar hy niet van afkondat werk bestond
in 't begieten van planten. In goed Hollandsch
beteekent dit dus: ik heb er geen zin in om
die koempoellans by te wonen, dat echter een
Javaan zoo ronduit niet gaarne zou willen
zeggen. Die jongen heeft het echter niet lang
by me uitgehouden; hy voelde zich niet thuis
tusschen de anderen, die allen reeds Christen
zyn en hy is vervangen door een anderen man,
die trouw onze koempoellans bijwoont en nu
ook zyn vrouw heeft overgehaald zyn voorbeeld
te volgen. Dat zyn dus de eerste Islammers,
die onze kleine koempoellan by wonen. Ge ziet
dus, dat onze eerste aanraking met het volk
alhier heeft plaats gehad. Ga Uw gebed op
voor dit volk om opening der deuren en om
een krachtige werking van de prediking des
Woords.
Yoor deze keer laat ik het hierbij. De vol
gende week hoop ik verder te vertellen.
Ontvang myn hartelijke groete en vergeet
me niet in Uw gebed.
t. t.
A. Meekelijn.
Dorrende loovers, vallende blaren,
Zwijmende glorie van zomersche pracht,
Weemoedvol bly ft er ons oog op u staren,
Boon, als gij zijt, van den winterschen nacht.
dooe
ZELANDIA.
HOOFDSTUK II.
De „Soos."
't Was een koude Novemberdag.
De winter had al tamelijk vroeg zijn intree
gedaan en het beloofde op de soos van avond
bijzonder gezellig te worden. Er was in den
loop van den dag in de herberg verkooping
geweest; een groote boerenhoeve, de grootste
in de buurt, waarvan de eigenaar een poos
geleden was gestorven, had een vreemden koo-
per gevonden, al had ook de ryke Brandsen
al het mogelijke gedaan om ze in handen te
krijgen. Dat gaf dus voor dien avond een
tamelyk ryke stof tot praten en de kruidenier
verwisselde dan ook al heel vroeg zyn witte
sloofje voor zyn zwarte pak en „hooge zijden"
om toch vooral niet de laatste te zyn. Zie je,
als hy no. één was, had hy zoo schoon de ge
legenheid eens een woordje te wisselen met
den burgemeester, zoo alleen zie je; dan streelde
zyn brave kruideniershart ongemeen en het
was hem een weelde als hy, achter de toon-
Kalende hoornen, grijzende velden,
Somberend luchtruim, vroeg neigende Zon,
Tolken, in stomheid welsprekend, die melden,
Hoe, na den Zomer, de Herfst weer begon.
Herfsttijd, met keuze
van tinten en verven
o, Dat my 's schilders
palet waar vertrouwd
'k Beeldde op 't doek.
al uw schoon, dat gaat sterven
Weemling van kleur,
die myn oog heeft aanschouwd.
Herfsttyd, die wreed ons
den waan komt. ontroovey,
Of er geen eind was
aan 't zomersch geneugt;
Als straks uwe winden,
woest-huilend gestoven,
Schennen, wat 't oog in
zyn weeld' heeft verheugd.
Herfsto gy dooft al
den gloed van het leven.
Dat er eens bruiste
in klank en in kleur
't Wirrelt in 't stof, wat
eens hoog was verheven,
't Sterft in het slyk, wat
verrukte door geur.
Niets is bestendig, geen
schoonheid, geen krachten
Dat is de spraak, die
de Herfst ons vertaalt.
Dwaas, wie zyn heil van
deez' aard bly ft verwachten,
Waar het verderf steeds
triumfen behaalt.
Zalig, welzalig, wiens
oog in dit leven,
Hopend zich richt, in
geloof, op zyn God
Nooit zal Diens trouwe
Zyn dienaar begeven
Eeuwige jeugd wordt
zyn heerelykst lot!
Zelandia.
by gelegenheid der herdenking
van Scheiding (60 jaar) en Doleantie (25 jaar),
te Vlissingen.
(Slot.)
Een periode van zware worsteling om haar
bestaan met dikwerf nog allerlei moeilijkheden
en verdrietelijkheden in haar eigen kring, is
er daarop voor de gemeente gevolgd.
Het geschiedverhaal wordt zoo droef-een
tonig.
De met algemeene stemmen beroepen en met
volle sympathie ontvangen candidaat P. Dier-
manse deed den 12en October '62 zyn intrede,
maar de naar Waardhuizens kerk ontvangen
roeping meende hy te moeten opvolgen, zoodat
hy na nog geen tweejarig verblyf reeds vertrok.
Lang duurde de vacature daarop wel niet;
een paar maanden later nam ds. P. v. d. Sluys,
van Maasland overgekomen, den herderstaf op,
doch negen maanden daarna ging hy al heen,
den 29sten Oct. '65, om Amsterdams kerk te
dienen.
Diep gevoelende de behoefte aan een „eigen"
leeraar, beriep de kerkeraad den eenen predikant
na den anderends. Postmus van Veendam,
ds. Schoenmakers van Pernis, ds. Wagenmaker
van Ylaardingen (twee malen), ds. Littooy van
bank staande, in een gesprek met de klanten
zoo langs zyn neus weg mocht zeggen: „ja,
't is net zooals ik gisteren tegen den burge
meester zei," of iets dergelijks. Te meer haast
had onze kruidenier om er vroeg te zyn, omdat
hy in den molenaar een geduchten concurrent
had naar de gunst van den burgervader, 't Was
tusschen die twee als 'tware altyd een wed
loop, wie 't eerst 's Woensdagsavonds in „Het
gouden Paard" zou zynen zagen de menschen
den één gaan, dan wisten ze, dat 't niet lang
zou duren of de ander verscheen ook.
't Liep werkelijk al heel druk dien avond-
De kastelein deed goede zaken en wreef zich
af en toe van innerlijk genoegen de handen.
't Gesprek liep al spoedig over de gehouden
verkooping.
„Duur verkocht", oordeelde de burgemeester.
„Duur verkocht, die stêe van Draalsman."
„Wat zette Brandsen een ontevreden, knorrig
gezicht; maar 't hielp 'm niet; tegen dien
vreemde kon hy niet op," bracht de molenaar
in 't midden.
„Komt de nieuwe 'eigenaar al gauw op de
plaats wonen?" informeerde een derde.
„Deze week nog," verzekerde de burgemeester,
„Wat is het eigenlijk voor een man?"
„Hy komt nog al tamelyk wyd hier vandaan;
en hy schijnt dik in de duiten te zitten."
„Hoe heet hy?"
St. Anna Parochie, ds. Yan Minnen van Tholen
ds. Grootenhuis van Maassluis, ds. Lindeboom
van 's Hertogenbosch en ds. Kleinendorst van
Putten; maar de eene bedankbrief volgde den
anderen, dikwerf maar korten .tyd, nadat de
roeping was uitgebracht.
Den kommervollen toestand der gemeente
teekent zoo duidelijk de volgende aanhaling
uit het notulenboek
„Ledenvergadering in avond 20 Mei 1868,
Daar het de kerkeraad niet ondienstig oordeelt,
om met de leden der gemeente te spreken over
het gemaakte drietal, eer hy het de gemeente
voorstelt, (wegens het vertrekken van vele leden
die naar elders gaan,) dat bijaldien de leeraar
de roeping mogt aannemen en de kerkeraad
konde de kosten niet bestrijden, of hy dan op
de medewerking der leden konde rekenen om
in die behoefte te voorzien, zoo zyn wy in den
avond van 20 Mei te samen gekomen om over
die zaak te spreken en is met algemeene stem
men beslotenindien dat het geval ware, dat
de bezoldiging van den leeraar niet bestreden
kon worden, de kerkeraad op den bijstand van
de leden kon rekenen."
Na een drie jaren lange vacature, met al de
treurige gevolgen daaraan verbonden, verkreeg
de gemeente weer een voorganger, de Wel.E.
Heer L. Tobi van Delft, maar ook hy heeft
slechts korten tyd zyn dienstwerk hier vervuld.
In 1872 kwam er weer een predikant, een
man, die door zyn gezalfd- gemoedelijke pre
diking scharen volks trok, doch om zyn zonde
tegen het zevende gebod van 's Heeren heilige
wet ontzet werd uit zyn ambt; zyn opvolger
ds. C. L. Queré was wel een man van nobelen
zin en van hoogstaand karakter, maar wist
zyn gemeente door zyn prediking zoo weinig
te winnen en te stichten, dat zyn vertrek als
een verlossing door zeer velen werd beschouwd
met den evangelist C. C. A. L. John trad er
eenige verandering ten goede in hy kon door
het levendig woord, dat hy bracht, de menschen
boeien, gelijk hy ook alom ter goeden naam
en faam bekend slond; maar toen hy eenmaal
van evangelist geordend predikant geworden
was, vertrok hij weider; de gemeente was tot
den gezonden groei en den rechten bloei nog
niet kunnen komen, gelyk ook de vaste gang
in de paden der waarheid Gods, haar nog maar
al te veel ontbrak. Dit droevig tijdperk van
moeizaam worstelen overziende, moeten wy
wederom zeggen: „Het braambosch brandde
in het vuur" „maar het braambosch werd
niet verteerd."
De herder en leeraar, die de gemeente leiden,
bouwen en vastigheid bijbrengen zoude, onder
den zegen des Heeren, kwam weldra, de by
u allen haast nog wel bekende ds. Berend
Yeenstra; een man, breedgeschouderd en kloek
van gestalte; niet vriendelijk, doch ook wars
van alle mogelijke vleiery; begaafd met een
sterke, doorzettende wilskracht en van een
forsch, doch solied, karakter; trouw aan zyn
overtuiging, die hy nooit of te nimmer onder
stoelen en banken stak; met één woord een
mensch van zulk een geestelijke statuur, dat
hy de met nog al wat verwarring worstelende
gemeente, met vaste hand kon regeeren en de
roerige elementen tot bedaren brengen.
Opleiding tot het leeraarsambt had hy maar
weinig genoten, doch de hem zoo ryk toebe
deelde gave van het „gezond verstand", stelde
hem in staat, om een heldere en duidelijke
verklaring te geven van de Schriftwaarheden,
die hy meesterlijk wist toe te passen en aan
te wenden op de praktijk van het levendaarby
„Hola, kastelein, zeg, hoe heet de nieuwe
boer ook weer?"
„Donker, burgemeester
„Donker: ook geen vroolyke naam,"meende
&e kruidenier; hy dacht, door een tikje van
zyn geestigheid de gezelligheid wat te moeten
Verhoogen.
„Is hy al vertrokken van middag?" vroeg
de molenaar.
„Nee, 't werd te laat voor den trein," ver
klaarde de waard, „hij blijft van nacht hier
logeeren."
„Hé, kastelein," kwam de burgemeester op
wat zachter toon, „is hy hier in huis en zit
hy misschien hier boven ons op zyn kamer?
Dat had je ons dan wel wat eer kunnen zeggen."
Sommigen, de kruidenier niet 't laatst, vonden
dat de burgemeester hierin volkomen gelyk
had. Je kon nooit weten.
Maar de kastelein kon de heeren gerust stellen.
„Nee, burgemeester, pardon, hij is een half
uurtje geleden, zoo tegen zessen de deur uit
gegaan."
,De deur uit? Wat moet de man in vredes
naam in zulk een kou op een vreemd dorp
gaan uitvoeren. Had hem gevraagd, van avond
op onze club te komen."
,'k Wist natuurlijk niet," verontschuldigde
zich de waard, „of het goed zou zyn en boven
dien merkte ik wel, dat hy toch waarschijnlijk
had hij iets eigenaardigs, iets origineels, iets
populairs in zyn manier van voorstellen, dat
meermalen tot aandachtig luisteren de hoorders
dwong; zoodat de gemeenteleden, en ook nog
wel anderen van buiten, zyn prediking gaarne
gingen volgen en rykelyk waardeerden.
Ijverig en onvermoeid als hy was, predikte
hy des Zondags twee malen, doch 's avonds
hield hy ook nog een bijbellezing, die dan
meestal wel kort duurde, maar waarvan wij
toch menigeen hoorden betuigen, dat ds. Yeenstra
dan kwam in zyn kracht; ja sommigen uit de
Hervormde kerk stelden juist deze bijbellezingen
zoo op prys, dat zy die geregeld kwamen be
luisteren.
Het beste bewijs, hoe onder zyn dienstwerk
de gemeente vooruitging, tot bloei en wasdom
kwam is wel dit, dat enkele jaren na zyn komst
het kleine kerkje in de Palingstraat verlaten
werd en ons kerkgebouw in de Coosje Busken-
straat in gebruik kon genomen worden; gelyk
hy zelf het eenmaal uitdrukte: „hy had het
vertrouwen van de Zeeuwen gewonnen, want
hy had hun beurs weten te openen."
Naarstig en nauwgezet in de vervulling van
zyn herderlijken arbeid, werd hy „onder zyn
volk", langzamerhand een soort van patriarch
te midden zyner geestelijke zonen en dochteren
en het was in overeenstemming met geheel
zyn arbeid, toen hy, by het wegens hoogen
ouderdom afscheid nemen van zyn geliefde
gemeente, naar aanleiding van 1 Joh. 218b,
sprak over „een vyf- en twintigjarige herin
nering", „een zware verantwoording" en „een
ootmoedigen dank."
De nagedachtenis van dezen predikant, die
in zyn bediening des Woords zoo ernstig en
met klem waarschuwde, maar ook altijd weer
op den Christus, als het eenige fondament der
zaligheid wees, gelyk hy my zelf kort voor
zyn sterven beleed, dat op die volkomen ge
rechtigheid van Christus alleen zyn hope stond,
behoort daarom onder ons Gereformeerden van
dezen tyd in groote achting en eere te worden
gehouden.
Sta my voorts toe, myne broeders en zusters
dat ik over den verderen loop van ons kerke
lijk leven, niet uitweidzelf ben ik by de ver-
eeniging tder beide kerkengroepen A en B op
1 Januari U910 te nauw betrokken geweest,
dan dat ik daarover in het openbaar zoude
kunnen en willen spreken; alleen dit mag ik
van deze plaats wel getuigen, dat het my een
oorzaak van diep-gevoelden dank aan onzen
God is, dat ik aan dat werk, waarop de Heere
tot nog toe zoo kennelijk Zyn goedkeuring én
Zyn zegen gegeven heeft, het myne heb mogen
meedoen; gelyk ik u allen, oud en jong, met
ernst opwek, om de werken des Heerendie wij
heden weer hebben herdacht en die wy straks
nog zullen herdenken, te blijven gedenken
met lof en dank aan onzen God in het hart,
opdat het ook in ons kerkelijk leven hoe langer
hoe meer worde: „Niet ons, niet ons, maar
uwen Naam geef eere" en wy trouwe zonen
en dochteren onzer vaderen in heel onze levens
wandel hoe langer hoe klaarder en duidelijker
ons mogen toonen en openbaren.
Want voor zelfgenoegzame tevredenheid of
vadsige zelfvoldaanheid bestaat er ganschgeen
redenwy zijn nog niet, waar wy wezen moeten
het ideaal zal eerst bereikt zyn, wanneer alle
belijders der Gereformeerde waarheid naar de
Schriften, in gemeenschap der heiligen vergaard
en vereenigd zyn tot één kerk.
Ook blijft het steeds, waar het reformatorisch
niet van de party zou geweest zyn."
„Wel? Hoezoo?"
„Ja," verklaarde de kastelein, die nu opeens
aller oor had, „hy vroeg me zoo een en ander
over ons dorp en zoo kwam het ook over de
kerk. Toen hy hoorde, dat er hier ook een
afgescheidene was, informeerde hy al verder
en zoo vertelde ik hem, op zyn vragen, of er
in de week ook dienst werd gehouden, dat dit
juist van avond het geval was. En
„Je wilt toch niet zeggen, dat hy daarheen
is?" viel de notaris op een extra-ongeloovigen
toon in.
„Zoo is het juist," luidde het antwoord van
den herbergier.
Groote verbazing op de soos.
't Leek ongelooflijk. Maar een der aanwe
zigen had zelf den bewuste het kerkje zien
binnenstappen en dus viel aan de waarheid
van des kasteleins beweringen niet te twijfelen.
Aan spottende opmerkingen en schimpende
uitroepen scheen nu geen einde te komen.
Niemand vaü de toonaangevers op het mo
derne dorp kon het begrijpen, hoe iemand, die
toch waarlijk geld genoeg bezat, 't in zyn hoofd
kon krijgen zyn leven te gaan verkniezen.
,'k Yat het niet," verklaarde nogmaals de
notaris.
,'t Is donker, dat is 't," viel de kruidenier
uit met een zegepralenden blik op't gezelschap,