Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redaetie ïanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAH en Ds. R. J. AM DER VEEN. 10e Jaargang. Vrijdag 8 November 1912 No. 20, UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. VERSCHIJNEN VOOR GOD. Het was den vromen Israëliet bij zijn pelgrimstochten op de hooge feestdagen niet in de eerste plaats om Jeruzalem of den tempel, maar om God te doen. Natuurlijk had iederen Jood Jeruzalem lief. Dat was de hoofdstad van het rijk, daar klopte de polsslag van het nationale leven, daar was rijkdom, weelde, heerlijk heid, sterkte en macht, 't Was een ge beuren van belang, als iemand voor de eerste maal mede opging naar de schoone en prachtige stad. Wie uit een dorp of afgelegen stadje kwam, en dan Jeruzalem aanschouwde in al haar uitgelezen schoon, op bergen gebouwd en ook weer door bergen omringd, die kwam oogen en ooren te kort. Toch was men niet om de heerlijkheid der stad als zoodanig gekomen, maar vroeg men in Jeruzalem naar Sion en den tempel. Jeruzalem was de stad des Heeren, waar heen de stammen opgingen tot de getui genis Israëls, om den naam des Heeren te danken. Op een van haar bergen verhief zich de tempel, en in dien tempel had God door een zichtbaar teeken de zetel zijner eer gevestigd, boven de arke des Verbonds en tusschen de vleugelen der Cherubs. Daarom heet Sion de berg van Gods hei ligheid; dien berg had God verkoren en begeerd tot zijne woonplaats, zeggende dit is mijne ruste tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen. En daarom ging de rechte Israëliet naar dien tempel, om in zijn voor hoven met de feesthoudende scharen over de voorrechten te juichen, door God aan het Verbondsvolk verleend en zich te ver lustigen in den schoonen dienst des Heeren. Maar al te velen deden dit helaasop een vormelijke wijze, zonder dat hun hart er in deelde. Zij hadden genoeg aan Jeru zalem en den tempel, maar vroegen niet naar God, die Jeruzalem verkoren en den tempel gegeven had. Naar God vroegen alleen de oprechten, 't Was hun vurig zielsverlangen om te verschijnen voor God in Sion. Zij beminden Jeruzalem, omdat God er woonde, en zij hadden den tempel lief, omdat de Heere zich aldaar open baarde aan zijn gunstgenooten. Tot God zelf te naderen, voor zijn heilig en gunst rijk aangezicht te verschijnen om zijne genade te erkennen, Hem door offergaven te eeren, voor genoten zegeningen te dan ken, zijn naam door psalm en lied te prijzen, door offeranden en andere cere moniën opgeleid te worden tot eengeloo- vige beschouwing van den Messias, zich in één woord te verlustigen in het heil des Heeren, ja in den Heere zelf, die de God des heils is, dat was de begeerte en de blijdschap der levend gemaakte zielen. En het is in dit opzicht nu niet anders dan toen. Van velen die tot de zichtbare kerk behooren zal 't de vraag zijn, of ze ook levende lidmaten der kerk zijn. En ook mag menigeen het wel bedenken, dat een uitwendige en vormelijke godsdienst geen zaligheid aanbrengt. Alleen in de gemeenschap met God door een oprecht geloof in Christus ligt voor de ziel het leven. Dat leeren de oprechten verstaan door de genade des H. Geestes, en daarom is er in hun hart een begeerte om te ver schijnen voor God in Sion. De Heere wordt gevonden in zijn weg. Onder Israël waren er nu wel, die aan den weg des Heeren geen lust hadden en daarom ook op de hooge feestdagen stil letjes thuisbleven. Dat waren de godde- loozen en ook zulken, die er een eigen- willigen godsdienst op na hielden. Maar 't volk in welks hart de vreeze Gods ge plant was, had de rechten en inzettingen des Heeren lief en bewaarde die. Zij zouden niet thuis blijven; al moesten zij ook van verre komen, al was de reis ook lang, bezwaarlijk en kostbaar, zij kwamen naar Sion, zij mochten door genade be tuigen: Mijne ziel is begeerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren, mijn hart en mijn vleesch roepen uit tot den levenden God. En nu was het opmerkelijk welke kos telijke ervaringen zij hierbij opdeden. Deze immers, dat God, naar Wien zij optrokken, reeds onderweg hun helper en trooster was. Zij verwachtten voor den langen en zorgvollen reisweg zijne hulp en bijstand, en in geen enkel opzicht deed de Heere het hun aan het noodige ontbrekenzelfs in het dal der moerbeziënboomen kwam de zegen hen gansch rijkelijk overdekken. En daarbij gingen zij van kracht tot kracht. De gewone ervaring is, dat de kracht der reizenden afneemt bij het gaan op een langen en bezwaarlijken weg. Maar hier is het omgekeerd; de krachten raken niet uitgeput, maar worden vermeerderd, zij ontvangen kracht voor kracht, naarmate zij dichter aan het doel komen, dat zij zeker bereiken zullen. Liefelijke en bemoedigende leering voor ons, zoovelen wij pelgrims zijn naar het hemelsche Jeruzalem. Naar boven is wel de begeerte der ziel, maar ach, hoevele gevaren moeten overwonnen, hoevele be zwaren moeten doorstaan worden, eer de pelgrimsweg tot het doel heeft gevoerd! "Wie op eigen zwakheid ziet, kan niet anders dan versagen en vreezen. Maar hoor, daar klinkt het lied des vertrouwens Zij gaan van kracht tot kracht! Dat is: niet in hunne, want die hebben zij niet, maar in de kracht van hun genadigenen getrouwen Bonds-God. Die verleent kracht naar kruis, die volbrengt zijne kracht in onze zwakheid. O ja, als God het, doel van onzen tocht is, dan groeien wij naar mate wij voortgaan. Uit zijne volheid ontvangen wij genade voor genade. Daarom heet het ook: Een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. Van Israëls feestgangers kon dit in ab- soluten zin niet gezegd worden. Niet allen die zich opmaakten naar de heilige stad, bereikten ook hare poorten. Som migen keerden onderweg misschien weer terug; anderen werden doorrooversover vallen en weggevoerd, of door wilde dieren gedood; nog weer anderen werden door doodelijke krankheden weggerukt. Toch bleven dit uitzonderingen, doorgaans was Gods goedheid en trouw groot over hen. En vandaar het lied des vertrouwens Een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. Een woord, dat in volstrekten zin geldt van alle geestelijke pelgrims. Van dezen zal er in den grooten dag van Christus niet één gemist worden, zij zullen allen verschijnen voor God in het hemelsch Sion. De beproevingen zijn hier beneden vele, maar de Heere helpt ze dragen, de vijan den machtig, maar de Heiland is meerder dan allen. Hij bewaart de zijnen, hunne namen zijn geschreven in het Boek des Levens, [en het Lam kent die namen, die Hem genoemd zijn van den Vader. Zalig, als Jezus voor ons waakt en zorgt, en wij Hem kennen mogen als den Overste Leids man en Voleinder des geloofs. Dan staat het ook van ons beschrevenZij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion! iBOOEMEMTSPRHS per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. Drokker-Ditgeyer PR US DER ID YERTENTIEH van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. Zij gaan van kracht tot kracht een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. Psalm 84 8. Van der Veen. ZENDING. Magelang, 7 October '12. Amice. Toen ik nog in Uw midden verkeerde, hebben we afgesproken dat ik U telkens schreven zou en in zou lichten over mijn arbeiden als deze brief in Uw bezit komt, zijn er ongeveer reeds 10 maanden heengegaan, voordat ik mijn be lofte kom vervullen. Ja, waarde vriend, ik begrjjp Uw ougeduldik weet dat gij met me meeleeft, dat mjjn persoon en arbeid een deel van Uw gebed uitmaken, dat ge daarom zeer verlangend zijt te weten hoe ik het maak en hoe het gesteld is met mijn arbeid en dat ge een weinig ontevreden over me zijt, hu ik Uw geduld zoolang op de proef heb gesteld. Toch moet ge dit lange uitblijven van mijn schrijven niet wijten aan een zekere traagheid, die als gevolg van de tropische hitte mijn deel zou zijn geworden, maar aan mijn voornemen om U niet eerder te schrijven voordat ik eens in Indië rondgekeken had en de eerste indrukken voldoende bezonken waren om er een oordeel over te vellen. Het komt toch meermalen voor dat menschen, die anderhal ven dag in Indië zijn reeds een rijp oordeel meen en te bezitten over alle mogelijke toestanden en dan luk-raak er over schrijven en er zoo aan medewerken, dat er bij U in Holland een gedachte over Indië en de toestanden alhier ontstaat, die met de werkelijkheid zoo ongeveer niets gemeen heeft. Voor dat evenwel wilde ik me wachten. Nog voel ik me niet goed in staat om mijn indrukken te vertolken, maar behalve over het Indische leven heb ik zooveel te schrijven, dat ik zonder gevaar voor onjuiste voorstelling kan neer schrijven, dat ik nu maar van wal steek. Ik begin dan maar gelijk met U mee te deelen dat ik 3 September des morgens 11 uur in Magelang door 's Heeren goedheid ben aan gekomen. Met groote dankbaarheid stapte ik uit den tram, die ons gezin naar Magelang had gebracht. Eindelijk was ik op de plaats van mjjn bestemming; meer dan anderhalf jaar was het geleden dat ik mijn afscheid nam van de gemeente in Schoondijke; anderhalf jaar had ik een zwervend leven moeten leiden en mij bezig gehouden met voorbereidende studies; maar nu had ik weer een eigen huis, eigen meubelen en een eigen arbeidsveld. Hier was [ik aangekomon op het terrein, waar ik door Zeelands kerken was heengezondenhier lag voor mij de roeping om het Evangelie den Javaan bekend te maken. Hier mocht ik weer arbeiden aan de komst van Gods Koninkrijk. Wij waren blijons huis was nog leeg en on gezellig; wij gevoelden ons geheel vreemd, het eenigste licht des avonds in ons huis werd verspreid door een nachtlampje, maar dit alles kon de blijdschap niet onderdrukken, die we smaakten in het bewustzijn van te mogen zijn op eigen arbeidsveld. Ge hebt al wel vernomen wat de oorzaak was van ons late aankomen in Magelang. Het oorspronkelijk voornemen was, om einde Juni naar Magelang te vertrekken. Begin Juni gingen we dan ook op reis, om na den arbeid op de overige Zendingsterreinen bezien te hebben, dien arbeid aan te vangen in Magelang, maar het mocht alzoo niet zijn. In Poerbo- linggo, de eerste post, die wij bezochten, werd ons eenigst kindje, ons Dineke ziek. Ze viel plotseling tegen den grond, raakte een oogen- blik haar bewustzijn kwijt en staarde na bij gekomen te zijn, nog eenige oogenblikken wezenloos voor zich uit. We namen dit aan vankelijk niet zoo ernstig op, maar toen zoo'n aanval zich eenige dagen later in heviger mate herhaalde, begonnen we te vreezen, dat deze aanvallen verschijnselen waren van een ernstige ziekte. De dokter, die we raadpleegden, raadde ons naar koeler plaats te gaan en zoo keerden we terug naar Djokja. De doktoren van het Petronella-hospitaal hebben haar met alle nauw- keurigheip onderzocht en alles gedaan wat zij konden, om de ziekte te kennen en te bestrijden, doch niets mocht baten.- De aanvallen bleven komen en namen in hevigheid en talrijkheid toegeen dag ging er meer voorbij of Je aan vallen kwamen terug, twee, drie maal tot vijf maal per dag toe. Toen het zoo hevig werd, hebben de doktoren een middel gegeven, dat de oorzaak van het lijden wel niet bestrijdt maar toch de aanvallen onderdrukt. Zoolang ons Dineke nu dit middel gebruikt, blijven de aanvallen zoo goed als weg, doch nauwelijks houden we er mee op, of ze keeren in dezelfde mate als daarvoor terug. Op 't oogenblik gebruikt ze die middelen ook en heeft ze van die aanvallen geen last. Ge be grijpt, dat we de eerste weken zeer bezorgd waren en er wel eens twijfelmoedige vragen bij ons opkwamen. Juist op het punt te staan om een arbeid aan te vangen en dan in zoo'n toestand te geraken, waardoor dat aanvangen onmogelijk werd, dat maakt twijfelmoedig en 't was ons soms alsof we niet mochten arbeiden. Toch zijn we niet lang twijfelmoedig geweest. Spoedig begonnen we in te zien, dat hoe smar telijk deze weg voor ons was, wij ons niet mochten laten ophouden en moesten voorttrek ken. Paulus zal ook wel meermalen gemeend hebben, dat hjj veel beter zou kunnen arbeiden, indien hij die doorn maar niet in zjjn vleesch voelde steken en toch werd die doorn hem niet ontnomen. Wij meenden, dat de komst van Gods Koninkrijk er niet door gebaat was, indien wij ons door deze smartelijke ziekte van arbeiden lieten afhouden. Toen de doktoren dan ook niet langer meer tot blijven in Djokja durfden adviseeren, hebben we onze boedel gepakt en zijn we heengegaan naar de plaats van onze bestemming. De eerste dagen van ons verblijf in Magelang hebben we doorgebracht met de inrichting van ons huis en de eerste Zondag waren we zoover gevorderd dat we in onze achtergalerij de eerste koempoellan (bijeenkomst) konden houden. Ik was echter nog niet zoo gelukkig, dat ik zelf kon voorgaan; om zelf voor te gaan moet ik eerst de taal nog wat beter kennen. De morgen van eiken dag gaat met de taalstudie

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 1