Een Dorpsgeschiedenis FEUILLETON. Ssdacbtsniswoord van ds. D. Pol Gods kinderen het resultaat van al Gods don kere leidingen en raadselachtige handelingen in majestueuze rust en in volmaakte harmonie voor hun verwonderde oogen tentoongesteld zien. Als wy den donkeren doorgang van dit tijdelyk leven met al zyn vragen en vreezen zullen hebben doorwandeld tot het einde, dan zullen wy, indien we kinderen Gods zyn, in de eeuwige heerlijkheid de verklaring vinden van de dingen, die we nu niet kunnen verstaan; dan zal het worden gezien, dat God in alles, wat Hy deed, welgedaan heeft en dat God in al zyn wegen rechtvaardig en recht is geweest. Onder de bezoekers van het panorama te Amsterdam zyn er wel geweest, dio in hun onkunde ten zeerste ontstemd waren, omdat het in dien doorgang zoo donker was. Waarom maken ze niet wat meer licht! zoo riepen ze uit. Het is hier zoo akelig duisterMaar de anderen, die beter ingelicht waren, murmu reerden niet, omdat ze wisten, dat deze donkere doortocht noodzakelijk was, opdat straks de heerlijkheid van het kunstwerk des te beter door hen zou kunnen worden genoten. o Neen, de ware Christen gelooft niet in God, omdat hy al de raadselen des levens kan ver staan, en omdat hy licht ziet in alle donker heden, en omdat hij alle moeilijkheden in zyn By bel kan verklaren. Maar hij gelooft in zyn God, omdat hij weet, dat God hem eens zal doen zien, wat hy nu nog niet ziet, en eens zal doen verstaan, wat hij nu nog niet verstaat. Telkenmale als ge met ongeloovige menschen spreekt over het geloof in God en over den Bybel als het Woord van God, dan treft het u, hoe deze menschen altyd weer aankomen met de onverklaarbare en raadselachtige dingen, die in Gods Woord verhaald worden. En dan zeggen ze zoo heel naief„Maar dan moet ge mij eerst eens dit verklaren, en dan moet ge my eens eerst dat duidelijk maken Alsbf God in zyn Woord zyn daden en hande lingen ons meegedeeld heeft, opdat wy die nu eens haarfijn zouden uitpluizen en met ons nietig verstand doorgronden! Kan een kind altyd be grijpen, waarom zyn ouders doen, gelijk ze doen? En omdat een kind onmogelijk kan begrijpen het doen en laten van zijn ouders, zal het daarom nu ook aan deze ouders zyn vertrouwen ontzeg gen Kan een gewoon burger alles verstaan, wat door de overheid des lands gedaan en besloten wordt En omdat een gewoon burger, die al zyn kennis van regeering en staatkunde opdeed uit een dag- of weekblaadje, niet kan verstaan het werk van mannen, die hun leven aan dezen arbeid wijden, zal hij hun daarom zijn vertrouwen weigeren, omdat hij hun j handelingen niet begrijpen kan En deze beelden zyn nog maar zwak. Wat is de mensch tegenover God God, die in hemel en aarde alles doet, wat hem behaagt. En de mensch, die met al zyn geschetter over zyn weten en kunnen, toch eigenlijk nog zoo bitter weinig weet, wat waarlijk den naam van weten verdient, en ook zoo bitter weinig vermag tot stand te bren gen, 't welk stand blijft houden. En nochtans wil die mensch Gods werk beoordeelen? En als hij dan op raadselen stuit, die hy niet kan oplossen, en op vragen, die hy niet kan beant woorden, en op donkerheden, waarin hij geen licht ziet, dan ontzegt hy zyn vertrouwen aan God! Is het niet dwaas? Want nu komt hy ook in der eeuwigheid niet tot het licht! Dit is het onderscheid tusschen het kind van God en het kind der wereld. Beiden staan voor dezelfde vragen en raadselen, voor beiden is dit even een donkere doorgang. Maar het kind door ZELANDIA. HOOFDSTUK I. Rustige Rust. 't Ging wel aardig zoo op 't dorp. De men schen waren het er allemaal zoo goed met elkaar eens; onbegrypelyk. De notaris en de burgemeester en de dokter en de schoolmeester 't was alles botertje tot den boom. Vooral 's winters, als er zoo'n soort sociëteitje werd gehouden in „Het gouden Paard" op het dorps plein, was de eensgezindheid waarlyk roerend. „Het gouden Paard" was dan de verzamelplaats voor ieder, die zich, natuurlyk met permissie van den burgemeester en de zynen, tot de no tabelen van het dorp mochten rekenen. Zeker zou geen der andere dorpsbewoners het wagen de herberg naast het gemeentehuis binnen te gaan, als daar in den winter 's Woensdagsavonds „club" was; die was immers alleen toeganke lijk voor de „leden." Alles en nog wat werd er bedisteldraadsvergaderingen werden na tuurlijk af en toe wel belegd; maar feitelijk van God gelooft, dat op den tijd de eeuwigheid volgt, en dat in die eeuwigheid het volle licht hem zal opgaan, waarin God hem zal doen zien, dat al wat Hy deed, welgedaan was, dat het alles heilig, wys en recht en goed is geweest. Een kind van God ontzegt om de raadselen des levens zijn vertrouwen niet aan God. Het wordt niet aan Hem geërgerd. Maar hoe donkerder de wegen zyn, hoe dichter het de nabijheid zijns Gods zoekt. Evenals de kinderen, hoe donker der het wordt, des te dichter op de moeder aandringen zoo schuilen ook de kinderen Gods des te nader by hun God, naarmate ze zijn wegen minder verstaan. En met het ongeloot gaat het omgekeerd. Hoe meer vragen en raadselen de ongeloovige ont dekt, hoe meer hy zich geërgerd voelt aan God. Als het waar is, dat er een God over alles regeert en alles bestuurt, zoo zegt men, dan is het wel onmogelijk aan dien God zijn liefde en vertrouwen te schenkenwant dan is Hy een Wezen, dat vol is van willekeur en onbarmhar tigheid en hardheid. En aldus redeneerende, heeft menigeen in donkerheid geleefd om ein delijk in donkerheid voor immer onder te gaan. Zalig echter, wie te midden van de vele moeilyke levensvragen en donkere levenservarin gen God heeft gekend als zyn God door Jezus Christus zalig wie in de duisternis wandelende en geen licht ziende, nochtans geloofd en ver trouwd heeft, dat de Heere zyn leidsman was. Want dan weten wy het, dat aan het einde van den donkeren doorgang van dit aardsche leven voor onze oogen zal opdoemen het heerlyk panorama der eeuwigheid, waarin het enkel licht zal zyn, een aanschouwen van Gods narne- looze goedheid en van zyn matelooze grootheid in al zijn werken. Laman. bij gelegenheid der herdenking van Scheiding (60 jaar) en Doleantie (25 jaar), te Vlissingen. II. Komen wy nu tot de plaats onzer inwoning, dan is al aanstonds op te merken, dat zulke grootsche en heröieke feiten, waarover uren in hst rond door de menschen gesproken werd, hier niet plaats gegrepen hebben het duurde zelfs een kleine twintig jaren, eer de uit Ulrum met steeds breeder kringen over ons land voort golvende beweging der Scheiding hier ter stede eenigen invloed kreegen dat nog niet van den kant der Christelyk-Afgeseheidenen, maar van de zijde der Gereformeerden onder het kruis. Voor wie dit niet mocht weten, vlechten wy hier de opmerking in, dat er in de gelederen der Gescheidenen ernstig geschil gerezen was, eerst over de Dordtsche Kerkenorde, dat een paar jaar later opgelost werd, maar daarna ook over het „vryheid vragen" aan de landsregeering, „om als Christelijke Afgescheiden Gemeente in de burgerlijke maatschappy erkend en toegelaten te worden." Tot dien maatregel ging men noodgedwongen over, om van de kwellende verdrukking bevryd en verlost te mogen worden wij kunnen het wel verstaan, dat men in de hitte des vuurs naar dit bluschapperaat gegrepen heeft, doch wij moeten daarby tegelyk erkennen, dat daar door prysgegeven werd het juiste beginsel, dat men niet afgescheidenmaar juist omgekeerd de voortzetting was van de aloude Gereformeerde Kerken hier te lande immers liet men den uit een historisch oogpunt zoo eervollen naam „Ge reformeerd" los, om daarvoor in plaats den zoo „separatistisch" klinkenden titel „Christelyk Afgescheidenen" te voeren en ook vroeg men, als ware men een nieuw-gesticht kerkgenootschap erkenning aan den Staat. Te verstaan is het dan ook wel, dat deze daad van het z. g. n. „vryheid vragen" veel tegenstand en verzet vond zoo zelfs, dat zy, die niet medegaan konden en beslist weigerden om erkenning aan den was dat niet eens hard noodig: in de „soos", zooals de dikke kruidenier op den hoek van de Voorstraat, die na langdurige, onvermoeide pogingen ook tot den kring der ingewyden was toegelaten, het uitdrukte, op de soos was alles reeds beklonken. Dat gaf groot gemakde zaken liepen in den Raad of 't gesmeerd was. Brandsen, den rijken boer, die altyd wilde dwarsdryven en ïardnekkig bleef weigeren de by eenkomsten in „Het gouden Paard" by te wonen, liet men pratenniemand sprak hem tegen en ten slotte stemde men hem dood. Voor den burgemeester ging het zoo ook bijzonder naar wenschde kastelein schonk een goed glas wyn ot cognac opperde een of ander „lid" der soos eenige bedenking tegen een plan van den burgervader, het einde was altijd, dat deze zyn zin kreeg een extra rondje maakte veel goed en de bur gemeester was er best voor. Och, 't waren zulke gezellige avondjes in „Het gouden Paard." Een partytje biljart of een spelletje kaart waren een zeer aangename tijdkorting en trouw werden de verschillende nieuwtjes uit den omtrek, of meer of minder relangryk nieuws op politiek gebied tot on derwerp der gesprekken gemaakt. En 'tging meestal in de treffendste harmonie. Want, ïoorde men op andere plaatsen nog al eens Staat te verzoeken, zich te samen vereenigden den 10 Juli 1840 tot de „Gereformeerde Ge meenten onder het kruis". (Een der voormannen onder hen was ds. Smit, de vader van den pas aan de Vrye Universiteit benoemden dr. P. A. E. Sillevis Smit.) Dit dan even in het voorbijgaan. Nu kwam in den jare 1852 zich hier metter woon vestigen een zekere van Vliet, behooreude tot de Gereformeerde gemeente onder het kruis te Rotterdam. Uit oorzaak der orthodoxe prediking in de Ned. Hervormde Kerk, waar bekende dominees als Zynen, van Toornenbergen, Creutzberg e. a. op den kansel het licht van 's Heeren Woord klaar stralen lieten, was er hier van de Scheiding al heel weinig te bespeuren op andere plaatsen in ons vaderland had men de ledigheid en de holheid der overheerschende richting in theologie en religie diep gevoeld en was het al meer ge worden „sauve qui peut", berge zich wie maar kandoch Vlissings Hervormde Kerk was en bleef in het bezit van predikanten, die recht zinnig althans in de leer, den volke brachten de getuigsnis Gods de scherpe prikkel van het te vergeefs naar „waarheid" en „zielebrood" zoekend hart, had hier de Godvreezenden tot een soortgelyke actie als aan zoovele andere oorden onzer vaderlandsche erve, aangezet noch ge dreven. Toen er dan ook by genoemden van Vliet gezinsvermeerdering plaats had en de kleine moest gedoopt worden, wist hy niet beter te doen, dan zyn vroegeren predikant ds. C. van den Oever te Rotterdam uit te noodigen, om zyn kind het heilig Sacrament te komen toe dienen deze heeft daaraan voldaanen daar er op de Ryks-Mar ine werf een zoon van ds. v. d. Oever werkzaam was en nog enkele families zich by hen voegden, waaronder van Loo, Lan- kester, Johanessen, Wolf, van der Weele, Smit, Jasperse, But e. a. werd er ook hier ter stede een Gereformeerde gemeente onder het kruis geformeerd. Al heel spoedig werd een discipel van ds. v. d. Oever, n. 1. ds. Holster beroependeze kwam en maakte, wat men met een wat wereldschen term, wel eens noemt, tamelyk veel opgang. Hy strekte zyn arbeid ook uit tot Middelburg, hoewel daar een Christelyk-Afgescheiden ge meente was, dateerend van 1836. Predikte hij in een der pakhuizen van Zeelands hoofdstad op een Woensdag- of Donderdagavond, dan was het er, zoowel 's zomers als 's winters, meer dan volen het is tengevolge van dezen zynen arbeid, dat er in 1858 te Middelburg naast de reeds bestaande Christelyk-Afgescheiden gemeente, nog een Gereformeerde gemeente onder het kruis is gestichtde Gereformeerden, die tegen woordig in de Hofpleinkerk saamkomen en die wij nu noemen Kerk B, zyn daar nog de voort zetting van. Opvolger van ds. Holster, die naar Dinteloord vertrok, werd te dezer stede ds. W. H. Gispen, die eerst in De Lier een paar jaar het Evangelie verkondigd had. Onder diens dienst ging de gemeente sterk vooruit, velen uit Koudekerke en Biggekerke voegden zich by haar en zoo machtig was Gispen's woord, dat sommige keur meesters, die er toen niet minder waren dan nu, tot de erkentenis kwamen: „als die man nu eens „echt bekeerd" was, dan werd hy een tweede Calvyn". Het werk van voor de toekomst der gemeente ver strekkende beteekenis, dat Gispen hier ver richt heeft, is geweest de vereeniging met de Christelyk-Afgeseheidenen. Op een Provinciale vergadering der Christelijk-Afgescheiden Kerk in Zeeland, waarheen Gispen ook afgevaardigd was, om over deze zaak te delibereeren, kwam hy tot de overtuiging, dat kerkengroepen, die één waren in de Belydenis der vaderen, naar 's Heeren Woord, niet gedeeld en gescheiden mocht blyven voortleven, al was er dan ook op ondergeschikte punten wel onderscheid. Het getuigt van zyn ruim hart en van zijn breeden blik gelyk die later by de Vereeniging der Christelyk-Gereformeerden en de Nederduitseh- Gereformeerd-Doleerenden in 1892 ook weer zoo duidelyk aan het licht getreden zyn dat hy, op eigen gelegenheid de vereeniging met de Christelyk-Afgeseheidenen bewerktej al zouden dan ook enkele families, wier namen wy liefst van kerkelyke en andere troebelen, hier was het zoo rustig en zoo stil. Er was een klein troepje afgescheidenen; en dat had indertyd wel aardig wat opschudding gegeven, maar nu, och, men liet die menschen maar stilletjes be gaan niemand had er last van en, onder de notabelen school immers geen enkele „nieuw lichter." Die naar het „kleine kerkje" in de achterstraat gingen, waren meest wat boeren arbeiders en andere handwerksluidie gaven geen last; ze telden eigenlyk niet eens mee; dat wil zeggen, hun belastingpenningen waren zeer welkom, maar verder hadden ze niets in te brengen. Zoo was het al jaren geweest op het dorp. En 't ging immers goed zoo. Dat vond de moderne dominé, Kleinstra, ook. 't Kerkbezoek liet wel veel te wenschen over, maar dat ver droot hem niet by zonder, 't Was maar eens per Zondag kerk, behalve met kermis en in den schoonmaak, op welke tyden er in 't geheel geen dienst was, en hoe minder dominé zich in te spannen had, hoe beter. Den weinigen, die ter kerk kwamen, beviel hy best: ze zaten gerust en de preek duurde heel kort. Dominé had een best leven, zeide de menschen op 't dorp en de kruidenier, die mee van de soos was en als een uiterst geestig man bekend stond, be weerde, dat dominé 't wel zou uithouden zoo maar voor ons houden, niet medegaan en „kruis ridders" blijven. Tegen het einde van 1860 werd onder Gispen's leiding de Gereformeerde gemeente onder het kruis „de Christelyk-Af gescheiden Gemeente te Vlissingen". In de notulen van 6 October 1860 is te lezen „De Praeses met den ouderling P. van der Sluis, ingevolge magtiging van den kerkenraad in commissie gesteld zynde, teneinde met de Provinciale vergadering der Christelijk-Afge scheiden Kerk in Zeeland, gehouden te Middel burg den 3en October 1.1. vereeniging te treffen, geven te kennen zy met genoemde vergadering in conferentie zyn geweest en doen verslag van de handelingen, die omtrent de vereeniging hebben plaats gehad, waarvan het resultaat was, dat de begeerde vereeniging is getroffen en wel op grond van de artikelen vastgesteld in de Synodale vergadering der Christelyk Af gescheiden Kerk, gehouden te Zwolle in den jare 1851 waarna al de leden der vergadering verklaren met die vereeniging in te stemmen en wordt verder besloten, het kerkgebouw thans in de registers van eigendommen bekend ten name „de Gereformeerde gemeente onder het kruis te Vlissingen", te doen stellen ten name van „de Christelyk Afgescheiden gemeente te Vlissingen" en daarvan de vereischte akte in forma te doen, etc." Zoo wy deze daad van Gispen in hare be teekenis zullen waardeeren, dan moeten wy bedenken, dat wat hy hier ter plaatse alleen reeds bewerkte, in 1869 voor het geheel der gescheiden kerken plaats vond, toen de Chris telyk Afgescheidenen en de Gereformeerden onder het kruis zich vereenigden tot de Chris telyk Gereformeerde kerken tevens opmerken, dat ook nog na die officieele vereeniging, te Middelburg (en op nog een paar plaatsen) de twee kerken naast elkander zyn blyven voort leven, tengevolge waarvan er nu nog in Zeelands hoofdstad een A en een B kerk is, waarby dan uit de Doleantie weer de C kerk is ge komen. Korten tyd is ds. W. H. Gispen echter hier maar geweest; half Juli 1862 vertrok hy naar Giesendam; niet omdat hy vanwege de be roering, die zyn daad verwekt had, vertrekken moestin zyn afscheidsrede, gehouden den 13en Juli, lezen wy: „Er zyn oogenblikken geweest, dat het scheen alsof de gemeente der verwoes ting prys gegeven was. Men juichte toen wy vielen. Benaauwde dagen hebben wy doorwor steld, hevige schokken doorstaan. Maar juist wat de menschen ten kwade gedacht hadden, dat gedacht God voor ons ten goede. Het ging ons als lyders aan eenige krankte, die door krachtige geneesmiddelen geweldig worden aangegrepen, of hevige schokken ondergaan moeten, om regt gezond te worden. De Heere heeft echter ons geholpen; Hij heeft ons een danklied in den mond gegeven; Hy heeft de gemeente gebouwd en uitgebreid; Hy heeft zondaren in ons midden bekeerd, en vooral over jonge lieden Zynen Geest uitgestort. Kom, GemeenteZeg het met mij God is ons eene toevlucht en sterkte. Hy is krachtig bevonden eene hulp in benauwdheid, en alleen door Zyne hulp is het, dat wy, tot op dezen dag staan." Er was wat anders. In diezelfde afscheids preek gewaagde hy reeds van de donkere wol ken die boven deze stad zweven, welke door den oneindigen wereld-regeerder gunstig afgewend mogen worden"maar die toch over Vlissin gen zyn losgebarsten. Al heel spoedig daarnade overbrenging van de Ryks-Marmewerf naar Amsterdam, tenge volge waarvan onze goede stad met snellen pas in welvaren achteruitging, maar ook de bloeiende kerk zoo wegslonk, dat er maar enkele manslidmaten (men noemde ons het cyfer elf) meer overbleven en zelfs de gedachte in het zoo klein geworden kuddeke opkwam om het zelfstandig gemeentelyk bestaan maar op te geven en te gaan inwonen by Middelburg's Kerk. „Het braambosch brandde in het vuur maar het braambosch werd niet verteerd (Wordt vervolgd.) De Armenraden. Op de Woensdag 4 September 1.1. te Arnhem gehouden Centrale Diaconale Conferentie werd lang hy zyn twaalfhonderd vrienden behield. De twaalfhonderd vrienden waren de twaalf honderd gulden tractement, die dominé had. Zeg zelf, of de kruidenier niet een geestig man was. Och, verlichte menschen, als de burgemeester en consorten lieten het, met een medelydend schouderophalen graag aan de afgescheidenen over, om driemaal op een Zondag en bovendien 's winters op den Woensdagavond (als het by hen zoo aangenaam was op de soos), in een armelyk klein gebouwtje te gaan zitten, waar het in den zomer was om te braden en 's winters om te bevriezen, naar het beweren van den kruidenier, die het intusschen ook maar van hooren zeggen had. Wat die menschen er nu eigenlyk aan hadden, daar wat psalmen te zingen en van de vier Zondagen in de maand drie er van een preek te hooren lezen, hun verlicht gemoed kon het niet doorgronden. Want een „eigen" dominé hadden ze niet eens zoo eens een enkele maal kwam er een uit een naburige gemeente; anders was het „maar lezen." Maar zooals gezegd, ze waren kalm en rustig, legden niemand iets in den weg en zoo liet men ze stil begaan. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 2