Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds.L. OOOMi, Os. H. I. U»H en Os. R. J. TIN DER TEEN.
10e Jaargang.
Vrijdag 1 November 1912
No. 19.
1B0IHEHEITSPBUS
Drnkker-Oitge?er
PRIJS DER AD YERTEHTIEÜ
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
LANGMOEDIGLIJK VERWACHT.
hebr. 6 15.
Steeds roemt de Schrift het groot en
volhardend geloof van Abraham. Ook in
bovenstaand woord wordt hem hierover
lof gegeven, en betuigd dat hij in den weg
van langmoedig verwachten de belofte ver
kregen heeft.
Uit het verband is 'twel duidelijk, aan
welke belofte hier gedacht wordt. Immers
aan die groote belofte, opgeteekend in
Genesis 22, en waarin om zoo te zeggen
alle andere beloften begrepen zijn. Woorde
lijk luidt ze aldus Ik zweer bij Mijzelven,
spreekt de Heere, daarom dat gij deze zaak
gedaan hebt, en uwen zoon, uwen eenige,
niet onthouden hebt, voorzeker zal Ik u
grootelijks zegenen, en uw zaad zeer ver
menigvuldigen, als de sterren des hemels
en als het zand dat aan den oever der zee
is, en uw zaad zal de poorte zijner vijanden
erfelijk bezitten, en in uw zaad zullen ge
zegend worden alle volken der aarde, naar
dien gij mijne stem gehoorzaam geweest
zijt. (Gen. 22 16—18).
Een groote en heerlijke belofte. Ze is
allereerst van persoonlijken aard, want de
genadige zegening des Heeren zal bij Abra
ham zelf beginnen. Daarna verbreedt zij
zich en gedenkt ook het zaad dat uit
Abraham voortkomen zal, een zaad dat
niet te tellen zal zijn en al zijne vijanden
overheerschen zal. En eindelijk begena
digt zij heel het menschelijk geslacht, want
Abrahams zaad zal tot een zegen worden
voor alle volken der aarde. Een belofte
dus, die wij het Evangelie zouden kunnen
noemen in zijn onontwikkelde gestalte.
Deze belofte nu heeft Abraham lang
moediglijk verwacht. Hare volkomene ver
vulling lag in verre toekomst. Alleen in
de geboorte van Izak, het kind des wonders,
kon hij het begin van hare vervulling zien.
Al het overige lag in een toekomst, die hij
niet beleven zou.
De Heere heeft hiermede rekening ge
houden en is Abraham met een eed te hulp
gekomen. Licht toch kon het blijvende
wachten voor hem een ernstige verzoeking
tot twijfel worden. Maar nu zwoer de
Heere bij zichzelven, dewijl Hij bij niemand
die meerder was had te zweren, dat Hij
zijne belofte gewisselijk volbrengen zou.
Op dien eed heeft Abraham gezien en
daarbij zich in het geloof geoefend. Want
metterdaad is hij beproefd en verzocht ge
weest, maar hij werd daarbij niet ontsteld
noch verbitterd of verdrietig, veel minder
liet hij na om op God te vertrouwen. Hij
volhardde in 't geloof en verliet zich op de
macht en waarachtigheid Gods met lijd
zame verdraagzaamheid. Tegen hoop op
hoop heeft hij geloofd, dat hij zou worden
een vader van vele volken, volgens hetgeen
gezegd wasalzoo zal uw zaad wezen (Rom.
4 18).
Bij al de moeilijkheid om zijne verwach
ting te zetten op wat eerst na eeuwen komen
zou, ja zelfs ook thans nog niet geheel
vervuld is, kwam de eed Gods hem te
hulpe. Door dien eed gesteund, heeft hij
rustig de vervulling der belofte ingewacht,
en is hij een erfgenaam van het beloofde
geworden. Langmoediglijk verwacht heb
bende, alzoo luidt het getuigenis des H.
Geestes, heeft hij de belofte verkregen.
Dit nu is in Gods Woord beschreven
om ons tot een voorbeeld en leering te
zijn. Ook wij, kinderen der nieuwe be
deeling, leven bij de beloften Gods, en zal
ons leven met vrede en blijdschap gekroond
zijn, dan hebben we daarbij op drieërlei
naarstig te letten.
Ten eerste zullen wij nooit vergeten dat
de belofte en hare vervulling van elkander
gescheiden zijn door een tusschentijd, die
somtijds lang wezen kan. Groot is de
genade ons bewezen, als de beloften des
Heeren aan onze ziel dierbaar zijn ge
worden, als wij op de genade mogen hopen,
die God in Christus Jezus aan arme zon
daren belooft in zijn heilig Evangelie.
Maar al hebben we daarmee door het
geloof aanvankelijk een rustpunt gevonden
voor ons hart, de Heere is vrij om ons
zooveel van 't beloofde heil te doen zien
en smaken, als Hij wil. En al werpt Hij
u ook een goede, neergedrukte, geschudde
en overloopende maat in uwen schoot,
dan nog hebt ge maar de eerstelingen,
en blijft het onderscheid groot tusschen
het wandelen door het geloof hier, en het
aanschouwen hier namaals. Wij zijn in
hope zalig geworden.
Ten tweede hebben we steeds te be
denken dat de tusschentijd voor den ge-
loovige een proeftijd is, waaain hij met
lijdzaamheid het einde heeft af te wachten.
Het behaagt den Heere in zijn ondoor
grondelijke wijsheid en liefde dikwijls ons
geloof te beproeven, opdat Hij het loutere
en sterke. Wij zoeken menigmaal troost
in dingen, die niet troosten kunnen en
waarmede wij droevig beschaamd worden.
Want de beloften Gods schijnen ons nu
eens te groot en wonderbaar, en dan weer
ijdel en ongenoegzaam. Vanwege het on
geloof des harten gaan wij niet zelden de
beloften voorbij, alsof die voor ons leven
geene beteekenis hebben, en zoo gevoelen
we ons arm, ofschoon God de rij kdommen
zijner genade onder 't bereik van onze
hand gesteld heeft. Of ook, wanneer wij
de dierbaarheid der beloften wel mogen
beseffen, dan is het soms het kleingeloof
dat de bange vraag opwerptmaar zouden
ze wel voor mij zijn, heb ik daar wel
deel aan En zoo blijft het donker in de
ziel, al zitten we ook neder bij het schij
nende licht des Heeren. Daarom wil de
Schrift, dat wij ons oefenen in geloof, dat
wij doen, wat Abraham deed: langmoe
diglijk verwachten, volharden met een op
rechte en vurige begeerte, geduldig en
vertrouwend Gods tijd afwachten. Het
geloofsleven is en blijft een strijdend leven,
en zalig zal alleen worden, die volharden
zal tot het einde.
Maar op dat einde mag, ten derde, dan
ook zeker gerekend worden. Allen, die
lijdzaam wachten, zullen de beloofde ge
lukzaligheid verkrijgen, even zeker als
Abraham de belofte verkregen heeft. Gods
beloften kunnen niet falen. Zij worden
vervuld, zij moeten vervuld worden. Hier
voor staat borg de eed, dien God gezwo
ren heeft bij zich zeiven, welken niemand
ijdel maken kan en God op het heerlijkst
vervullen zal. Onze God is de God des
eeds en des verbonds, die zijne waarheid
nimmer krenken zal. Nu wachten wij met
lijdzaamheidstraks geeft de Heere de
volle vervulling. Die gelooven, haasten
niet, want zij weten wie het beloofd heeft,
en dat Hij getrouw is, die het ook doen
zal.
Van der Veen.
KERK, BELIJDENIS, ZENDÏNË.
Dien kant moet het uit.
UIT HET LEYEN.
In de duisternissen wandelen.
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
En alzoo langmoediglijk verwacht
hebbende, heeft hij de belofte ver
kregen.
De vergadering, verleden Maandag in het
gebouw van de Geref. Kweekschool gehouden,
was belangrijk. Allereerst bleek, hoe noodig
het is, dat mannen, die het weten onze scholen
voorlichten over de plaats, welke de kennis der
natuur in het onderwijs moet hebben, want
zooveel zal ieder wel duidelijk zijn, dat dit ook
een rijke beteekenis kan hebben voor de kinderen
hetzij zjj op het platteland, hetzij zij in de steden
wonen. Er werden enkele wenken gegeven, die
verdienstelijk waren, doch een meer grondige
behandeling zal in zulk een kring van groot
nut kunnen zijn.
De inleiding door den heer van der Welle
gegeven over het Rapport van de Ineen schake
lingscommissie werd met klimmende aandacht
aangehoord. Wie beproefd heeft dit rapport
eens te lezen, weet, welk een werk het is om
te zien wat er in staat en er zijn niet velen,
die het teneinde toe doorgelezen hebben. Wat
een moeite moet het kosten om er zich een
heldere voorstelling van te maken en dit was
naar het oordeel van een deskundige aan den
spreker gelukt. Een lof, die waarde heeft.
Daarbij kwam uit, dat hij de gave heeft om
zijn voorstelling in zeer heldere taal weer te
geven en door de teekening op een paar borden
ontvingen we hulp om wat in het woord ten
beste gegeven werd ons eigen te maken.
Het was dunkt me voor allen een zeldzaam
leerrijke ure. Wij zouden wenschen, dat hij
nu ook in 't vervolg eens gaf zijn eigen be
schouwing over het in het rapport neergelegde
plan. Het kostte hem blijkbaar moeite om er
zich van te onthouden en daarom is het naar
mijn oordeel niet te veel gevergd, wanneer we.
dit verlangen uitspreken.
Na hem kreeg de heer Brants, districts-school-
opziener van Goes het woord. Hij begon met
zjjn waardeering uit te spreken over 't geen de
heer van der Welle ons aangeboden had en be
sprak vervolgens enkele punten over het Rapport
zelf. Hij deed het zeer aangenaam en duidelijk
en het 'was interessant, als hij ons inlichtte, hoe
het kwam, dat het bewaarschool-wezen geheel
buiten het rapport was gekomen, en dat het
m. u. 1. o. onderwijs zoo weinig gunst had ont
vangen. Het werd ons o zoo helder, dat deze
man zelf in de werkplaats was geweest en de
vergadering toonde, dat zy hem nog graag eens
weer wilde hooren. Ieder zal wel naar huis
gegaan zijn in de gedachte, dat de regeering
in hem aan ons gewest een bekwaam man heeft
geschonken.
De heer Potjewijd gaf een breede en dege
lijke beschouwing over de gelijkstelling van
openbare en bijzondere scholen, zooals die van
onze zijde verlangd wordt. Niet een dankbare
taak, omdat dit onderwerp reeds van alle kanten
toegelicht is en er weinig nieuws over te zeggen
valt. Bovendien lijkt het ons toe, dat de verdere
behandeling nu wel overgelaten kan worden
aan de politieke partijen. In onze kringen zijn
we er vrijwel over uitgepraat. Wij weten ta
melijk precies wat we verlangen en de tjjd is
naar we hopen niet ver meer, dat de regeering
ook dit onrecht uit ons land zal wegnemen.
Het is naar ik vertrouw wel duidelijk, waarom
ik hier boven schreefdien kant moet het uit.
Dergelijke vergaderingen hebben recht van be
staan, indien zjj inderdaad zich weinig inlaten
met de politiek en onze scholen verder brengen.
De Christelijke school heeft na lange en bange
worsteling een ruime plaats in ons volksleven
verkregen en nu moet zij tonen, dat zij de
kinderen van ons volk zoover kan brengen, dat
deze goed toegerust hun taak kunnen verrich
ten. Wij hebben steeds beweerd en dit op
goede gronden dat het christelijk onderwijs
het beste is voor onze jeugd en dit legt ons de
dure verplichting om het bewijs daarvan op
overtuigende wijze te leveren. Boüma.
Gelijk zoovejen heb ik eens te Amsterdam het
panorama „Jeruzalem" bezocht. Dit panorama
is een reusachtig groot schilderstuk, voorstellende
de geschiedenis der kruisiging van onzen Heere
Jezus Christus. Het loopt geheel in het rond,
en welft zich boven uw hoofd zoodat ge, waar
ge de oogen ook henenwendt, niets anders ziet
dan dit ééne groote beschilderde doek, zonder
naad en zonder omlijsting. Het heeft geheel den
vorm van het hemelgewelf, en de bezoekers van
het panorama staan in het midden. En nu is
dit het eigenaardige, dat de toeschouwer niet den
indruk krijgt een schilderstuk voor zich te heb
ben, maar men komt daar geheel onder de ver
beelding de werkelijkheid te aanschouwen. Heel
de omgeving schijnt televen. Ge ziet de krijgs
knechten en de volksmenigte met Jezus in het
midden ter poorte uitgaan. Ge ziet den Heiland
nedervallen onder de zwaarte van het kruis.
Ge ziet het, hoe hy ontkleedt en aan het hout
genageld wordt En ge komt onwillekeurig onder
den betooverenden indruk, dat het levende ge
stalten en geen geschilderde figuren zijn, sommi
gen heel dicht by u en anderen weer veel verder
van u af. Het eenige vreemde is, dat het er
zoo geluidloos toegaat.
Zoo zag ik ook voor jaren te Antwerpen in
een panorama een episode uit den Fransch-
Duitschen oorlog, den veldslag bij Wörtz;
vechtende soldaten, brandende woningen, ge
sneuvelde krijgers; alles niet slechts naar het
leven, maar alles als levend.
Wanneer men nu echter zulk een panorama
bezoekt, dan komt men eerst in een vrij langen
gang, waarin het zeer donker is; een zwak
schijnsel van licht is er, opdat ge den weg kunt
vinden; maar meer ook niet. Dien duisteren
gang moét ge door. Maar hebt ge het einde
van dien gang bereikt, dan ligt daar ook ineens
het heerlijke panorama voor uw verbaasde oogen.
Juist omdat ge eerst in dat halfduister hebt
moeten voortwandelen, is de indruk van het
prachtige kunstwerk des te overweldigender.
Op dien donkeren gang, die naar het pano
rama voert, geljjkt nu ook dit aardsche leven.
Wat is dit aardsche, tijdelijke leven vol duister
nissen en donkerheden! Wat een raadselen en
verborgenheden omringen ons van alle kanten
Wat zien we vele dingen, en wat hooren we
van vele dingen, die ons het „waarom" en
„waartoe" in het hart en op de lippen brengen,
en we kunnen er geen verklaring voor vinden.
Hoe meer men over alles nadenkt, hoe raad
selachtiger alles wordt.
Maar aan het einde van dien donkeren door
gang des aardschen levens ligt het panorama
der eeuwigheid; en in die eeuwigheid zullen