Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redaetie van: Ds.L. BOOM, Os. H. V. Li Ml en Os. R. i. Vil DER TEER. 10e Jaargang. Vrijdag 25 October 1912. No. 18 UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. 1B0IHEHEHTSPBUS Drakker-Silgever A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS DER ID YERTEHTIEI ARMEN VAN GEEST. De armen van geest en de armen naar de wereld hebben, zonder meer, niets met elkander gemeen. Wel zijn de erfgenamen van het Koninkrijk meestal menschen, die naar het uitwendige en natuurlijke leven arm en behoeftig zijn. Paulus schreef reeds aan de CorinthiërsWant gij ziet uwe roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vleesch, niet vele machtigen, niet vele edelen, maar het onedele der wereld en het verachte heeft God uitver koren en hetgeen niets is, opdat Hij het geen iets is, teniet zou maken. En de ervaring van zoovele eeuwen, die daarna gevolgd zijn, is geen andere geweestmeestal is het volk des Heeren een volk,dat in hoofd zaak uit de kleine luyden bestaat, dat bij den dag leven moet, dat niet zelden be zwaard en zuchtende is over de dingen des tijdelijken levens, dat niet onbekend is met zorgen en tranen. Toch zou het niets dan jammerlijke zelfmisleiding zijn, wanner menige arme, onkundig aan de vreeze des Heeren, zich een hemel van zaligheid beloofde, omdat hij hier op aarde zooveel te dragen, te ont beren en te lijden heeft. De moeite voor het dagelijksch brood stempelt ons niet tot christen, en armoede op zichzelf is geene genade, maar veelmeer een vrucht van onze zonden en afval, een uitwerking van den vloek des Heeren over onze on gerechtigheden. Er zijn duizenden van armen, die in hunne armoede niet gezegend zijn, maar wier armoede, vanwege hunne zonde, een van God vervloekte armoede is. Omdat ze op God niet zien, tot Hem niet komen om hulpe, maar in hunne ontevre denheid Hem vloeken en lasteren. Jezus spreekt hier dan ook niet zalig de armen in 't gemeen, maar de armen van geest. Dat zijn zeggen de Randteeke- naren de nederigen en gebrokenen van harte, die hunne nietigheid verstaande, een klein gevoel van zichzelven hebben, steu nende alleen op de genade Gods in Chris tus Jezus. Jesaia noemt ze de armen en verslagenen van geest en die voor Gods Woord beven. Op andere tijden en plaatsen teekent Jezus hen als zulken, die zichzelven verhoogen. Het zijn de tollenaren in te genstelling met de Farizeën. Zij zijn het, die overtuigd zijn geworden van zonde en ongerechtigheid, die gebogen gaan onder den last der schuld, die in diepgevoelde, geestelijke armoede voor God met smee kingen spreken en om genade tot zijn troon roepen. Zoo is de mensch niet van nature, nie mand wordt als een arme van geest ge boren. Wij wanen ons veel meer rijken voortreffelijk. Dat is begonnen in het paradijs, waar de hoogmoed opgewekt is door het duivelswoordGij zult als God zijn. En sinds dien tijd oordeelt de mensch God niet meer noodig te hebben; hij is zich zelf genoeg, want de hoovaardij om ringt hem als een keten en het geweld bedekt hem als een gewaad. Waarom zou hij naar God vragen Is zijn wijsheid niet zijn licht, is zijn arm niet zijn sterkte, is zijn deugd niet zijne gerechtigheid? Ach, hij misleidt zich zeiven, hij waant zich rijk en verrijkt te zijn en geens dings gebrek te hebben, en hij weet niet dat hij ellendig is en arm en jammerlijk en blind en naakt. Ik raad u, zegt Jezus tot alle hoovaardigen en trotschen, die Hem versmaden, Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden, en witte kleederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worden, en zalf uwe oogen met oogenzalf, opdat gij zien moogt. En waarlijk, wanneer wij onze oogen naar zijnen goddelijken wil met die oogen zalf zalven, die Hij uit genade ons aan biedt, wat zien we dan anders, wat merken we dan dat wij tevoren blind waren. Bij 't licht dat van boven instraalt in de duistere en van God vervreemde ziel, leert de mensch zich arm voor God kennen in al die dingen, waarin hij meende dat hij rijk was. Zijne wijsheid wordt dan tot dwaasheid, zijne deugd tot zonde en on gerechtigheid. Dan komt er gebogenheid en verbrokenheid der ziel, armoe en be hoefte des geestes. Dan erkent de mensch zijn toestand als in zich zeiven verloren, dan heeft hij geene andere verwachtingen en uitzichten, dan die er voor een arme overblijven in een weg van genade en barmhartigheid. Wie nu door genade recht ontdekt ge worden is aan zijn zielsellende, aan den geestelijken nood zijns harten, die belijdt en gedraagt zich ook in heel zijn leven voor God als een arme en behoeftige. Om het even of hij rijk dan wel arm is naar de wereld, zijn geest gaat uit naar God, voor wiens aangezicht hij wandelt in ne derigheid en ootmoed. Hij kent den wortel van zijne geestelijke armoede, n.l. de zonde, en hij is met heel zijn hart begeerig naar de vergeving en de gerechtigheid, die daar in Christus zijn voor alle armen van geest. Voor den troon der ontferming buigt hij zich neder, niet alleen omdat hij in zich zeiven zoo hulpbehoevend en nooddruftig is, maar ook omdat hij weet in Christus met een God te doen te hebben, die rijk is in barmhartigheid, die mildelijk geeft en niet verwijt. Tot dien God en Vader in Christus komen al de armen van geest. Zij komen tot Hem met al hun aardsche en tijdelijke dingen, en bidden met Agur Armoede of rijkdom geef mij niet, voed mij met het brood mijns bescheiden deels. En zij komen eveneens tot Hem met al hun geestelijke nooddruft, hun oog is op den Heere en hunne verwachting van hunnen God. Zulken zijn het, die door Jezus worden zalig gesproken. Bij de wereld zijn ze niet in tel. Van zichzelf durven zij niets denken op hopen, waarom ze altijd meer zoeken te schuilen onder de beschermende vleugelen van Christus. Maar de Midde laar ziet in hen het merkteeken der ge- gevenen des Vaders en erkent ze voor de zijnen. Het gansche Koninkrijk zegt Hij hun toe. Al de schatten der genade, die ontelbaar, oneindig en duurzaam zijn, zijn voor hen, die in zich zeiven niets bezitten hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zoo is het wel arm te zijn. Reeds hier ontvangen ze meer dan 't geen tot vervul ling hunner nooddruft noodig is. Hun God is arm noch karig, Hij heeft niet alleen een vriendelijk oog, maar ook een milde hand. Ook regeert Hij ze, als kinderen en erfgenamen des Koninkrijks, door zijn Woord en H. Geest, want dat is noodig om arm van geest voor Hem te blijven. En de trouwe en teedere verzorging, die hier hun deel is bij voorspoed en bij tegen spoed, is hun een onderpand van 'tgeen de Heere doen zal in den grooten dag zijner kracht en heerlijkheid. Want het Koninkrijk is voor hen bestemd, het Ko ninkrijk der hemelen. Anderen, velen moge het gepredikt worden, hunner is hetzij behooren er toe als de ware burgers, en de volheid van de heilgoederen is hun ge openbaard en verzegeld geworden. En dat is meer dan iemand denken kan, het gaat alle schat of heerlijkheid der aarde zeer verre te boven. Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardig heid en vrede en blijdschap door den H. Geest. Zalig hij, wien dit bereid is! KERK, BELIJDENIS, ZENDING. UIT HET LETEN. per half jaar franco per post 70 cent Enkele nummers 3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 1 5 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Matth. 5:3. Van der Veen. Een gunstig tecken. Zie zoo, dat is goed, zegt ge en ge zij t be nieuwd, waarop ik het oog heb. Nu ik zal uw geduld niet op een zware proef stellen. Van avond, als ge dit nummer van het Zeeuwsch Kerkblad ontvangt wordt er een Schoolrede in het belang van het Christelijk Onderwijs op 'tZand (Koudekerke) gehouden, o, Hoor ik iemand opmerken: dit is goed, maar het ge beurde vroeger en ook later zoo vaak en hier en daar komt het nog wel vooren hij is reeds er aan toe om maar niet verder te lezen wat ik neerschreef. Ik beken, dat ik niet heel ge lukkig geweest ben in het noemen van wat me deze woorden in de pen gegeven heeft, want ik geloof, dat als ge het wat nu komt ook even ziet, ge wel meer bevredigd zult zijn. Die schoolrede wordt gehouden dopr ds. Van Oort, predikant bij de Gereformeerde gemeente te Middelburg en ik geloof niet, dat ik me be drieg, als ik zeg, dat dit in ons gewest iets nieuws is. Wel beginnen sommige ouders uit die gemeenten hun kinderen naar de Christe lijke School te zetfden, maar allen zijn nog niet zoover. Ik erken, dat de vaccine-dwang, welke helaas nog altoos in ons vrije vaderland heerscht, een beletsel voor menigeen is. Doch er zijn er ook nog onderscheidenen, die hun kinderen wel laten inenten en naar school zenden, maar naar een Openbare. Wij waardeeren nu, dat onze collega Van Oort bereid was om aan het verzoek gehoor te geven, waarmede hij toonde den moed van zijn overtuiging te hebben. Hem toch is het zeer goed bekend, dat niet allen in zijn kring het toejuichen zullen. Deze gemeenten hebben eerst uitgesproken, dat de opleiding van aanstaande Dienaren des Woords noodig is en als nu ook de voorgan gers de noodzakelijkheid van het Christelijk Onderwijs gaan bepleiten,zal er een goede schrede gedaan zijn. Het is een bewijs, dat zy tot het bewustzijn komen van wat de [waarheid der H. Schrift in dezen tijd van hen eischt. Wij achten het een zeer gunstig teeken. Bouma. Ikik en lit)liij en ik hij Gounod, een beroemd toonkunstenaar, had in zijn jeugd een verbazend hoogen dunk van zichzelf. Zoo gaat het wel meer met jonge menschen. Maar langzamerhand bij het bestu- deeren van de werken van andere groote toon kunstenaars begon hij in te zien, dat hem toch nog wel het een en ander ontbrak. En vooral toen hy bezig was met de werken van den grooten musicus Mozart, begon hij hoe langer hoe meer zjjn eigen nietigheid te gevoelen. Later heeft hjj zelf wel verteld, hoe het by hem toegegaan was. „Eerst, zegt hy, was het Gounod. Ik dacht, dat er niemand grooter was dan ik zelf. Maar toen ik verder studeerde en kennis maakte met het werk van Mozart, toen werd ik al wat ootmoediger, en toen was het Gounod en Mozartik dulde reeds iemand naast my, maar ik stelde my zelf toch nog vóóraan. Nog verder voortgaande met de studie, stond ik den voorrang af aan Mozart, zoodat het werd Mozart en Gounod, En eindelijk ben ik zelf geheel verdwenen, en bleef er niemand anders over dan Mozart alleen. Hy was gewassen, en ik was minder geworden." Eerst was het ik; toen werd het ik en hijtoen is het geworden hij en ik; en eindelijk is er niemand anders overgebleven dan hij alleen. Een zelfde ervaring vindt men by Paulus. Hy stond, toen hy nog 'Saulus heette, ook zoo hoog in eigen schatting, en had ook zulk een grooten dunk van zichzelven. „Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreër uit de Herbreën, naar de wet een Pharizeër, naar den ijver een vervolger der gemeente, naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zynde onbe rispelijk." Hy schatte zichzelven wel een van de voortreffelyksten in het Koninkrijk Gods. Maar toen hy zoo uitermate voldaan was over zichzelf, hy was toen ook nog een jonge man, toen is Christus hem verschenen. En g^lyk de sterren verbleeken, wanneer de zon verrijst, zoo is ook voor Paulus de glans van zyn eigen voortreffelijkheid hoe langer hoe meer verduis terd, naarmate hy de heerlijkheid van Chris tus heeft aanschouwd. Wat werden al die din gen, waarin hy zichzelf vroeger bewonderd had, ij del en nietig, vergeleken met de uitnemend heid der kennis van Jezus Christus. Hy had altijd gedacht, dat hy zoo groot was voor God; maar toen hy Christus leerde ken nen, begreep hy, dat hy niet eens iets was voor Godtoen gevoelde hy het zoo klaar en zoo diep, dat hy met al zyn gerechtigheden niets was voor God. Ily had altyd gemeend, dat Saulus wel een man was, die door God zou worden aangenomen. Wat een echte, vrome, ijverige Jood was hy geweestHoe onberispelijk had hy met de strengste Pharizeërs naar de wet geleefdHy was toch wel bekwaam tot het Koninkrijk GodsHy was niet als andere menschen, als zoovele lauwe, laksche, slordige Joden uit zyn tydHy zegt het zelfals iemand meent te kunnen roemen, ik nog meer. Ma#r toen hy Christus leerde kennen, toen hy zichzelven zag in het licht van Christus, toen begon hy hoe langer hoe meer te begrij pen, en hoe langer hoe dieper te gevoelen, dat hy met al zyn voortreffelijkheden voor God niets was dan een arm, verloren zondaar; en dat hy, om voor God te kunnen bestaan, Christus moest gewinnen, om door Hem tot God te kun nen gaan. Ach, zoolang een mensch hoog van zichzelven denkt, heeft hy Christus niet noodig. Ik heb

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 1