Leven na sterren.
Kerk en Schoolnieuws.
öfiiciëele Berichten.
levensgang opmerken kunnen, dat na een periode
van koude verstandsoverheersching, het hart en
het gemoed hun rechten hernemen.
Zielkundig is het uitnemend te verklaren, dat
na de jarenlange heerschappij der redelijke in
zichten op godsdienstig terrein, eindelijk de
reactie van het zoo lang onderdrukte gemoeds
leven kwam, losbrekend als de stroom, die den
belemmerenden dam heeft gescheurd.
Wij moeten het de groote verdienste van het
Methodisme noemen, dat het tegenover het
kille Deïsme, met zijn God, ver weg, boven in
den hemel, weer teruggegrepen heeft naar de
Heilige Schrift en geleeraard als haar hoofd
inhoud tot zaligheid de verzoening met God
door het bloed van het Lam, op Golgotha's
heuveltop geslacht, en daardoor vrede met God
ook in het eigen hart.
Ook de zoo akelig-sombere wetsprediking
met haar oordeel en vloek, was toch weer het
uitgezochte middel, om zondaren te leeren
vluchten naar het kruis van Christus, aan welks
r voet zij de rijke zondaarsliefde Gods zouden
kennen en persoonlijk ervaren.
Een merkwaardig voorbeeld daarvan en tevens
ook van Whitefield's groote welsprekendheid
willen wy hier even invlechten op een matrozen-
meeting sprak deze leider der Methodisten eens
over den schrikkelijken toestand van den zon
daar, die leeft buiten Godhjj deed dat door
een schipbreuk te schilderen, zóó levendig, zóó
als in werkelijkheid plaats grijpend, dat men
de radeloosheid der schepelingen ten top zag
stijgen met donderende stem riep hy eindelijk
uit: „Wat nu?" ik vraag u „Wat nu?" en
onmiddellijk barsten een paar matrozen, door
angst vervoerd, los: „De groote reddingsboot,
denk aan de groote reddingsboot
Wie zou niet gaarne erkennen, dat het Metho
disme hiermede terruggekeerd is tot den hoofd
inhoud $er Heilige Schrift Een ieder, die oogen
ontving om te zien, aanschouwt in getal de
Schriftuur, in Oud- en Nieuw Testament het
Kruis met zijn blijde boodschap van heilde
moederbelofte in het verloren paradijs, Izaaks
offerande op het hout, de koperen slang op de
steng in de woestijn, de tempeldienst met zijn
offeranden, de profetie en de Psalmodie, geheel
het Nieuwe Testament in de Evangeliebe
schrijvingen, in de zendbrieven en in het boek
Openbaring van Johannes, dat, om zoo eens te
zeggen, nog van het Kruis in den hemel ge
waagt, als het ons teekent het Lam, staande
als geslacht voor Gods troon.
Tegen alle critiek van de vroegere en de
tegenwoordige dagen in, blijft het vaststaan,
dat onze dierbare Bijbel één groot geheel, één
organisme is, predikend bjj den aanvang èn bij
het einde onzer menschengeschiedenis één en
hetzelfde majestueus werk van Gods volmaakte
deugden: de eeuwige triomf van het Vrouwen
zaad over den menschenmoordenaar met het in
menschenoog zoo nietige wapen van Calvarie's
Kruis.
Wijlen ds. J. van Andel had daarom ook de
gewoonte, om een Bediening des Woords, waarin
Jezus' zoen-offerande geheel gemist werd of
niet genoegzaam tot haar recht kwam, „een
Jodenpreek" te noemen, voor Christenen niet
geschikt.
Zooals in de reusachtige steenmassa's en de
veelheid der schoone lijnen eener domkerk de
kruisvorm ovërheerschend is en geheel het
massieve kunstgewrocht in een kruis uitloopt,
zoo staat in het midden van geheel de Heilige
Schrift het Kruis, den Joden wel een ergernis
en den Grieken een dwaasheid, maar toch een
kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die ge_
looft.
Te meer moeten wij het daarom betreuren,
dat het Methodisme zich overigens om de in
de Heilige Schrift geopenbaarde waarheid, al
heel weinig bekommert en er zelfs op roemen
durft, dat het zich van alle „letterknechtery"
rein weet te bewaren.
Gevleugelde woorden, die het met groote
voorliefde gebruikt en die bij sommigen onzer
ook al ingang schijnen te vinden, zijn de ge
ijkte termen, dat men geheel de leer der zalig
heid wel op een stuivertje of ook op den nagel
van zjjn vinger neerschrijven kan.
Een bouquet van enkele aangrijpende en
roerende textwoorden heeft men in de gaarde
van 's Heeren Woord saamgelezen, maar men
leeft niet bij en uit de volle getuigenis onzes
Gods.
Zelfs wordt het besef gemist, hoe des Heeren
heilige Naam er door gekrenkt wordt, als men
geheele stukken der door God zelf gegeven
waarheid, als minderwaardig voorbijgaat en
liggen laat.
En het gevolg is dan ook, dat men zich met
luttele en oppervlakkige kennis al heel spoedig
tevreden stelt, en dat er geen wassen in de
kennis der waarheid gezien wordt, laat staan,
een vervuld worden met de kennis van 's Heeren
wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand
(Coloss. 1 9.)
Waardeering koesteren wij voor het Metho
disme, voorzoover het, naar de Schrift, Jezus'
kruis immer weer op den voorgrond steltja zelfs
voorzoover het de ernstige waarschuwing brengt,
dat het blijde Evangeliewoord voor ons toch
niet te eenvoudig zoude worden, als een klank,
zoo gewoon voor ons oor, dat het hart er niet
meer bij opleeftwant rustpunt voor ons door
zondeschuld gedrukte hart is en blijft Jezus'
verzoenend sterven. Doch met ernst hebben wjj
niet minder tegen te staan zyn kleinachting
jegens geheel het Woord onzes Gods, zijn loome
lusteloosheid, om de waarheid der Schrift, in
haar schoon geheel en in haar fijne bijzonder
heden te doorzoeken en te leeren kennen, en
dienovereenkomstig het leven van denken, willen,
gevoelen en handelen ook in te richten en zijn
oppervlakkige zelfvoldaanheid, die blind maakt
voor de hooge eere, welke onze Gereformeerde
Vaderen sterke en die pok hoe langer hoe meer
de onze weer worden moet, n.l. „bijbelvast" te
wezen.
Daartoe verplicht ons allermeest de glorie van
onzen God, die zich zelf „ons nog klaarder en
volkomelijker te kennen geeft door zyn heilig
en Goddelijk woord," waaruit zijne volmaakte
deugden ons tegenglanzen, welke wij in geheel
ons leven hebben te verkondigen.
Maar ook ons eigen geestelijk welzijn is daar
mede gemoeid.
De geschiedenis van Jezus' verzoeking in de
woestijn leert onder meer zoo duidelijk, dat wij
aan een bloemlezing van enkele schoone texten
niet genoeg hebben, maar tegen Satans aanval
len, ook met Schriftwoorden, tegenstand bieden
moeten met de Schrift zelve en slechts over
winnen kunnen als wy by de overige deelen
der heilige wapenrusting ook nemen „het zwaard
des Geestes, hetwelk is Gods Woord".
D Pol.
VI.
De doodstaat in den hades.
De dood is niet het einde van het persoonlijk
bestaan van den mensch. Hy is een overgang
tot eene andere bestaanswijze, aan den anderen
oever der levenszee. Deze andere bestaanswijze
is voor alle menschen een bestaan in een tus-
schentoestand, als ziel, lichaamloos. De wijze,
waarop de gestorvenen zich in dien tusschentoe-
stand bevinden, kan voor de ziel als ziel zyn
een staat des doods of een staat des levens.
Wat is eigenlijk de doodstaat van den mensch
op aarde Hoe is op aarde de mensch, die
verkeert in den staat des doods
Dood en leven vormen in de gevallen men-
schenwereld eene werkelijke tegenstelling. Het
begrip „dood" is in scheiding van lichaam en
ziel niet uitgeput. Die scheiding raakt slechts
den uiterlyken mensch die is voor den mensch
de verbreking van zyn menschelyk organisme,
door hetwelk hy in gemeenschap staat met de
zichtbare wereld. De scheiding tusschen ziel
en lichaam is slechts een verschijnsel, dat thuis
hoort op het gebied des natuurlijken levens.
Dit verschijnsel wordt beheerscht door een diep
daarachter liggenden zedelyken toestand van
den mensch, waaruit, als uit de grond-oorzaak,
de lichamelijke dood naar de wilsbepaling Gods
met ijzeren noodwendigheid voortvloeit. Deze
zedelijke toestand is de staat der zonde. Hy
betreft den innerlyken mensch.' Hy is de ver
breking van inwendige, geestelijke verhoudingen.
De dood in heel zyn omvang is de dood, zooals
hy den ganschen mensch, den inwendigen en
uitwendigen te zamen omvat.
De dood als de verbreking van inwendige
en geestelijke verhoudingen is de doodstaat van
den mensch op aarde. Alle menschen verkeeren
van nature in dien schrikkelijken staat, en toch
kunnen lang niet allen zeggen, waarin deze
bestaat. De staat der zonde is genoemd ge
worden „de principieele verstoring van de grond-
regeling van den menschde verbreking van
de allesbeheerschende harmonie". De mensch
is door schepping Gods beeld Gods. De mensch
ïoudt op in die mate mensch te zyn, als de
verhouding tot God in wanorde komt. De norm,
die hier beslist, is geen veranderlijke, mensche-
yke maatstaf, maar de onveranderlijke wet des
levenden Gods. Valsche godsvrucht des harten,
het dienen van den waarachtigen God op door
ïem verboden wijze, het niet-hooghouden Zyner
goddelijke openbaring is overal en ten allen tyde
schending van de majesteit Gods. Het onver
schillig zyn tegenover de rechte navolging Gods
en het wèlbewust verzet tegen het door Hem
ingestelde gezag is overal en te allen tyde
revolutie. De aanranding van 's menschen leven,
lichaam, eigendom, eere, ja zelfs de lust daartoe,
is een honen van de ordinantiën Gods. Dit
alles is een in arren moede op zy duwen van
de heilige wet Gods. De doodstaat van den
mensch op aarde is de schuldige staat van het
dood-zijn voor God. Gevolgonvrede met God.
Verdere gevolgen onvrede met zichzelf, onvrede
van den een met den ander, onvrede met de
gansche wereld.
Met dit dood-zyn voor God op aarde hangt
samen de wyze van leven by den overgang tot
een anderen bestaansvorm aan gene zjjde van
het graf.
Hier zoeken de ongeloovigen hunne kracht
in pure ontkenning. Zy zeggen zoo gaarne
dood is dood. Met den dood is alles uit. Dit
is echter meer een wenschen, dan een dadelijk
gelooven. De dood is voor hen geen ontknoo
ping van, maar slechts een tooneel in het drama
van hun droevig lot. Soms echter verklaren ze,
ziende op de vele zedelijk onvolmaakten in de
stervensureeen ziel, die niet gezuiverd en
veredeld is. kan zich niet hemelwaarts verheffen.
Een lage, onzuivere, besmette ziel is gedwongen
te blyven op deze ellendige wereld, en bestemd,
om, zonder herinnering aan zyn vroeger bestaan,
over te gaan in een ander organisme. Een
wijsheid, die dwaasheid isWy, Christenen,
weten het zoo anders, zooveel beter, en we zyn
er zeker van, want God heeft het ons gezegd.
Het leven hierbeneden gienst aan het leven
na sterven. Het aardsche leven is slechts het
voorportaal van het leven hiernamaals. By
wettige gevolgtrekking blijft er niets anders
over dan ditde beginselen, waaruit geleefd
is op de aarde, zyn ook de beginselen, waaruit
in den tusschentoestand geleefd wordt. De
verbreking van de principieele verhouding van
den mensch tot God, met al de droeve ge
volgen, daaraan verbonden, is ook daar het
uitgangspunt van het leven voor de ziel. Daar
wordt voortgezet de gemeenschap met de zonde
voor eigen persoonlijk bestaan, de gemeenschap
met de zonden van de mede-afgestorvenen, de
gemeenschap met de ongerechtigheid der door
Gods heilige wet vervloekte wereld. Het be
ginsel van leven is er gelyk, als het uitgangs
punt van het leven op de aardealleen is er
verschil in graad. Daar is het eigen leven
zondigerde revolutie tegenover God ge weldiger
de disharmonie, by zichzelf, met andere men
schen, met de duivelen, bereikt er zulk een
ontzettende hoogte, als op aarde nooit is gekend.
Hoe komt de ziel in het leven na sterven
tot dezen doodstaat?
Er is een voorloopig oordeel Gods, dat by
het sterven van den ongeloovige volgt op het
oordeel van het, geweten.
In het sterven komt by den mensch nog het
echt menschelyke, in het leven soms gesmoord,
naar boven, althans voor zyn eigen bewustzijn.
Het geweten ontwaakt. De herinneringen van
een vervlogen leven treden als schuldige over
tredingen eener onveranderlijke goddelijke wet
duidelijk naar voren. Het ontwaakt besef van
eigen verantwoordelijkheid voor eigen zondige
daden en het eischend optreden van de inge
schapen wet des Heeren, soms van de wet des
Evangelies, doet een benauwende botsing ont
staan. De mensch voelt dan in het diepst van
zyn wezen, al vloekt hy met den mond, dat
hy rekenschap van zyn leven op aarde aan een
God is verschuldigd, en dat het daarom nood
wendig op een oordeel uitloopen moet. God
richt in het sterven voor de ziel van den mensch
in eigen geweten een rechtbank op, en het ge
meenschappelijk resultaat van het oordeel der
consciëntie en het voorloopig oordeel Gods is
Mené mené tekel u far singeteld, gewogen, te
licht bevonden, veroordeeld.
Waarheen gaat een schuldig verklaarde en
besmette ziel?
In den' regel wordt ondoordacht gezegd naar
de hel. En dit is juist-m'etf het geval. De Schrift
onderscheidt tusschen de plaats der pijniging
en de hel. De plaats der pijniging is de plaats
der voorloopige vergelding, de voorloopige straf
plaats der verdoemden, waar het aanvankelijk
gevelde vonnis Gods voltrokken wordt. Van
deze voorhei onderscheidt zich de vuurhel als
het eeuwige vuur en de buitenste duisternis, de
laatste straf plaats der verdoemden, de strafplaats
na het eindgericht, het gebied der definitieve
lotsbeslissing.
De voorloopige strafplaats is niet in de lucht,
noch in een ander wereldlichaam, maar beneden
in de diepte der aarde. Korach en zyn mede
rebellen voeren levend daarin. Num. 16 33.
De doodstaat in deze plaats der pijniging is
derhalve ook een tusschentoestand. Hy staat
in het midden tusschen het zondige aardsche
leven en den toekomstigen toestand der defini
tieve lotsbeslissing.
Wie beschrijft in enkele trekken den toestand
der verdoemden in de plaats der pijniging?
De wortel van alle rampzaligheid is de zelf-
ge?vilde breuk met God. Dat is de diepste
oorzaak van de meest folterende smarten. Hier
is aanvankelijk het menschelyke van het god
delijke gescheiden. Hier is de mensch niet meer
beeld Gods. Hier is de mensch ontmenscht.
Het schouwspel, dat de plaats der pijniging
biedt, is dan ook dat van de geestelijke en
zedelijke ontaarding van den mensch. Geen"
betrekking met God meerdaarom geen men
schelyke broederschap, geen vrede, geen sym
pathie, geen vriendschap, maar bitterheid, en
daarom, twist, verwarring en verdeeldheid. Het
is er een oorlog van allen tegen allen. Soms
zwygt de taak der onderlinge vijandschap. Het
is dan, als allen gemeenschappelijk GodenZynen
Christus vloekfen, die zy haten met een volko
men haat. Zy kunnen niet anders meer. De
grondzuil toch, waarop dit onzalig gebied der
verdoemden rust, isde revolutie van den
anti-Christ, wiens slaven zy zyn.
Waarheen is en blijft de groote vraag. Dit
is zeker uw verklaring niet naar de plaats,
waar het menschelyk ik tot volledige heerschappij
is gekomen. Daar is het een wereld van dis
harmonie en smartelijke pjjn. Maar naar God
in het leven op aarde, ook in het leven na
sterven. Gelooft hetanders vindt uw hart
geen rust, geen vrede, geen zalige vreugde.
J. H. Lammertsma.
BEROEPEN
te Lutjegast: ds. J. v. d. Sluis te Varseveld;
te Gameren: ds. A. Voogel te Puttershoek
te Baambrugge cand. dr. R. v. Arkel te Jutfaas;
te Krimpen a.d. Lek: ds. W. E. v. Duyn te
Ouddorp.
AANGENOMEN
naar Ylst: ds. R. v. d. Beek te Dirkshorn.
BEDANKT
voor Zonnemaireds. W. H. Bouwman te
Schoonrewoerd
voor Zuidwoldeds. M. Rooseboom te Hille-
gersberg
voor Wirdumds. J. J. Wielenga te Wad
dingsveen.
Cand. R. E. van Arkel, te Jutphaas,
slaagde aan de Vrye Universiteit voor het
Doctoraal Examen in de Theologie, en stelt
zich thans beroepbaar.
Donderdag kwam de Synode der Geref.
Kerken wederom byeen ter benoeming van een
hoogleeraar aan de Theologische School te
Kampen. Aanwezig waren o. a. prof. Honig en
prof. Noordtzy. De voorzitter, ds. Hoekstra,
opende deze buitengewone vergadering met ge
bed, waarna gezongen werd Psalm 16 4 en
gelezen Psalm 114. Mededeelingen waren in
gekomen van dr. J. Ridderbos, benoemd hoog
leeraar aan de Theologische School, dat hy die
benoeming aanvaardten van dr. B. Wielenga,
mede als zoodanig benoemd, dat liy voor de
benoeming bedankt. De Curatoren van de School
plaatsten nu op de voordracht tot benoeming van
een professor, die de ambtelijke vakken zal heb
ben te doceeren, dr. Hoekstra en dr. Hania.
Gekozen werd dr. T. Hoekstravan 's Hertogen
bosch, met 31 stemmen. Dr. Hania, van Steenwyk,
verkreeg 17 stemmen. Na het zingen van Psalm
131 4 eindigde prof. Honig met dankgebed.
Mocht dr. Hoekstra onverhoopt bedanken, dan
zal een vierde zitting dezer Synode gehouden
worden in het voorjaar, zoo spoedig mogelijk
na Paschen.
Dr. T. Hoekstra, philos. doctor, is geboren
in 1880. Hij was van 19061908 predikant te
Hazerswoude. Sinds dien te 's Hertogenbosch.
De Kerkeraad der Geref. Kerk te Ylissingen,
door de jongste vergadering daartoe aange
wezen, bericht by dezen aan de Kerken van
de Classis Middelburg, dat de e. v. vergadering
der Classis D. V. zal gehouden worden te Mid
delburg op Woensdag 13November, aanvangende
's morgens half tien ure.
Stukken voor het agendum worden ingewacht
vóór of op den len November by den actuarius.
Namens de roepende Kerk,
D. Pol, Praeses.
P. G. Laernoes, Scriba.
Vlissingen, 15 Oct. '12.
Zonnemaire, 14 Oct. 1912. De Kerkeraad
ontving het teleurstellend bericht, dat de
Wel. Eerw. Heer ds. W. H. Bouwman, vrij
moedigheid had gevonden, voor de roeping op
hem uitgebracht te bedanken.
Ruste 's Heeren zegen op dit besluit.
Namens den Kerkeraad
der Ger. Kerk te Zonnemaire,
S. de Roo, Scriba.
Vacaturebeurten in de Classis Tliolen.
Te Tholen 3 Nov. ds. van Schaik.
1 Dec. ds. Sybrandy.
12 Jan. ds. v. d. Kooi.
Namens de Classis Tholen,
J. Sybrandy.
Krabbendyke, 14 October 1912.
Haamstede, 16 Oct. 12Zondag 13 October
werd tot Herder en Leeraar der gemeente be
roepen de WelEerw. Heer ds. C. Staal van
Oosterland. De Koning der kerk geve Zyn
Eerw. wysheid om eene Hem welbehagelyke
keuze te doen.
Namens den Kerkeraad,
A. Bakker Cz., Scriba.
KORT VERSLAG van de vergadering der
Classis Axel, gehouden te Terneuzen,
den 3en October 1912.
Art. I. Namens de roepende kerk opent ds.
van 't Sant de vergadering. Hy laat zingen Ps.
68 vs. 17leest Psalm 133 en 134 en roept in
den gebede den zegen des Heeren over het
samenzijn in.