Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds.L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. R J. VAN DER VEEN.
10e Jaargang.
Vrijdag 11 October 1912
No. 16.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABOHHEMEHTSPRIJS
DrakNer-Ditgever
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER AD YERTEHTIEH
UW GELOOF EN UWE LIEFDE.
Paulus zelf was nimmer te Colosse ge
weest. De gemeente, die daar bloeide, was
derhalve niet eene planting van zijne hand,
maar was waarschijnlijk gesticht door Epa-
fras, een van zijne medearbeiders in het
Evangelie. Het is toch wel altijd God, die
hier en ginds en overal den wasdom geeft,
maar tot planters en natmakers roept de
Heere, die Hij naar zijn vrijmacht daartoe
verkoren heeft.
Maar al was Colosse geen vrucht van
Paulus persoonlijken arbeid, dit verhin
derde den grooten en édelen Apostel aller
minst, om zich van harte te verblijden over
de vele en groote weldaden, die de Heere
aan de heilige en geloovige broederen te
Colosse gegeven had. Hij was niet naijverig
of afgunstig, zijn oog was niet boos, omdat
het werk van Epafras zoo gezegend was
geworden. Neen, hij verblijdde zich even
zoo goed over 'tgeen God zonder hem ge
daan had te Colosse, als over wat God door
hem had verricht in Ephese of welke andere
stad ook, waar hij het Evangelie verkon
digd had.
Zijne blijdschap groeide daarbij uit tot
dankzegging. Wij danken, zegt hij, den
God en Vader onzes Heeren Jezus Christus,
altijd voor u biddende.
Wij danken. Zoo is het behoorlijk en
betamelij kAls God ons blij dschap bereidt,
moet de blijdschap ons een oorzaak worden
van oprechte en ootmoedige dankbaarheid.
Wij danken God. Trouwens, wien ook
anders? De gever van alle weldaad in
natuur of genade woont boven. Van Hem,
den Vader der lichten, daalt alle goede
gave en alle volmaakte gift neder. En
voor Hem, den levenden God, behoort alleen
ons dankaltaar te rooken.
Wij danken den God en Vader onzes
Heeren Jezus Christus. Dat is die God,
die zich in Christus Jezus, zijnen Zoon,
geopenbaard heeft, die door Hem ons alle
zegeningen schenkt, en die om zijnentwil
ook onze God en Vader is, wien toekomt
alle dankzegging, eer en heerlijkheid, tot
in alle eeuwigheid.
Zoo nu was Paulus voor en terwille van
de gemeente te Colosse werkzaam. Ge
durig mocht hij ook haar opdragen aan
den troon van 's Heeren genade. Maar
nooit ging hij voor haar in 't gebed, of
't was tevens om God voor haar te danken,
't Was niet zoo bij de Colessensen gesteld,
dat er enkel voor hen gevraagd en ge
beden moest worden. Neen, bij alle on
volmaaktheid en zichtbare behoefte, was
er nogthans een schat van zegeningen,
die hun in Christus tot een erfdeel ge
worden waren, en waarvoor de Apostel
Gode toebracht lof en aanbidding. Zoo
dikwijls Hij voor hen bad, even zoo dik
wijls dankte hij God om hunnentwil.
Ons tot een Jvoordeeld en ook tot op
wekking in het algemeen. Te veel wordt
't vergeten, ^dat de Heere de eere zijns
naams zoekt, en voor zijne gaven en wel
daden, persoonlijke, huiselijke, gemeente
lijke, stoffelijke of geestelijke, van ons wil
geprezen worden. Blijdschap is niet ge
noeg; zij vervroolijkt ons hart en doet
ons treden op hoogten, maar dankbaarheid
bouwt ook het altaar en doet voor 's Heeren
aangezicht het slachtvee rooken. Dank
baarheid is de volmaakte blijdschap, die
aan God alleen de eere geeft.
Vragen we nu waarom de Apostel God
dankte ter wille van de Colossensen. Hij
zelf geeft ons het antwoord op die vraag,
zeggendeAlzoo wij van uw geloof in
Christus Jezus gehoord hebben, en van de
liefde, die gij hebt tot alle heiligen.
Al was Paulus nooit te Colosse geweest,
hij had nogthans wel van de gemeente
daar gehoord. Epafras had hem boodschap
van haar gedaan, want in vers 8 zegt hij
van dezen EpafrasDie ons verklaard heeft
uwe liefde in den Geest; en die liefde,
wist Paulus, was niet anders dan de vrucht
van hun geloof in Christus Jezus.
Ja, de Colossensen waren tot het geloof
in Christus Jezus gebracht. Aan velen was
de goede boodschap gepredikt van de ge
nade Gods in Christus, maar bij de meesten
had de prediking geen nut gedaan, zij was
in geloof niet aangenomen, het Evangelie
was denzulken eene reuke des doods ten
doode geworden. Maar zij hadden Christus
Jezus aangenomen. Hij, die van den Vader
verordineerd en door den Heiligen Geest
gezalfd is, was hun als de Christus des
Heeren dierbaar geworden. Zij hadden in
Hem geloofd, in den hoogsten Profeet
en Leeraar, die ons den verborgen raad
en wil Gods van onze verlossing voko-
menlijk geopenbaard heeftin den eenigen
Hoogepriester, die ons met de eenige
offerande zijns lichaams verlost heeft, en
ons met zijne voorbidding steeds voortreedt
bij den Vaderen in den eeuwigen Koning,
die ons met zijn Woord en Geest regeert,
en ons bij de verworvene verlossing be
schut en behoudt. De Christus des Heeren
was hun in volle werkelijkheid Jezus, d. i.
de Zaligmaker geworden.
En niet alleen hadden zij Christus Jezus
aangenomen in een ootmoedig en heilvat-
tend geloof, maar zij deden van dat geloof
ook publiek belijdenis. Zij stelden den
levenden God en zijnen Zoon Jezus Christus
tegenover al de afgoden van het heiden
dom, met hetwelk zij volkomen gebroken
hadden, om hunne eenige zaligheid te
zoeken in den Gekruisten Heiland. Dit was
den Joden een ergernis en den Grieken
een dwaasheid. Zij werden om deze hunne
belijdenis gesmaad, gelasterd en vervolgd.
Maar hoe fel ook bestreden, zij hielden
stand, en overwonnen allen tegenstand en
vijandschap. Hierin werd hun geloof open
baar als een geloof der werking Gods;
door Gods genade en trouw werden zij
bevestigd, en vol heilige bezieling zagen
zij op de hemelsche erfenis als op de blin
kende kroon, die hun wachtte aan het
eind hunner loopbaan.
Daarom was hun geloof ook niet een
ledig of onvruchtbaar geloof, maar open
baarde het zich als een geloof »door de
liefde werkende". De liefde van het door
't geloof gereinigde hart ging uit, zeker,
eerst en meest naar God en Christus,
maar dan ook naar de broederen, hier
heiligen genoemd. De christen weet ook
wat liefde tot den naaste is. De beide
tafelen der goddelijke Wet worden hem
door den Heiligen Geest in het hart ge
schreven, en men moet er metterdaad
christen voor zijn om op rechte wijze de
philanthropic, dat is de liefde tot den
mensch in het algemeen, te oefenen. Maar
behalve deze algemeene menschenmin
woont er in zijn harte door het geloof een
broederlijke liefde, een liefde uitgaande
tot zulken, die even dierbaar geloot met
hem deelachtig zijn. Heiligen noemt Paulus
dezen, omdat ze in Christus niet alleen
de vergeving der zonden, maar ook de
vernieuwing des harten bezitten. En al
wie nu liefde heeft tot Christus, die heeft
ook de heiligen lief, het volk, waarin
Christus woont en dat naar zijn beeld
herschapen wordt. En niet maar enkele
heiligen, zulken, die ons bizonder in 't
gevlei komen, 't zij dat ze in zich zelf be-
minnelijk zijn of ons liefde bewijzen, maar
al de heiligen. Ook zulken, die lastige ge
breken hebben, of arm zijn naar de wereld,
of die bewezen liefde weinig of niet met
wederliefde beantwoorden. In het lief
hebben van al de heiligen wordt openbaar,
dat aan ons de liefde Gods verheerlijkt is
geworden.
Zoo was het nu bij de Colossensen. Paulus
hoorde van hun geloof in Christus Jezus,
en van de liefde, die zij hadden tot alle
heiligen. Zij waren boomen, met vruchten
rijk beladen. En juist die vruchten bewezen
het, dat zij geplant waren in den hof des
Heeren. Die vruchten waVen ten bewijze
dat zij menschen Gods waren, de goede
belijdenis versierende met heilige werken,
en alzoo vastmakende ?hunne roeping en
verkiezing. Zelve genoten zij op onuit
sprekelijke wijze de zalige liefde Gods in
Christus. Anderen zegenden en verkwikten
zij door hunne heilige en werkzame liefde.
En Paulus, die dit alles hooren mocht, riepen
zij op tot dank en lof.
Moge nog om de kloeke belijdenis en den
heiligen wandel in liefde van 's Heeren
volk Gods grooten naam geheiligd worden,
op aarde en in den hemel
Van der Veen.
UIT HET LEVEN.
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELEURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Wij danken den God en Vader
onzes Heeren Jezus Christus, altijd
voor u biddende
Alzoo wij van uw geloof in Chris
tus Jezus gehoord hebben, en van
uwe liefde die gij hebt tot alle
heiligen.
Coloss. 1 3, 4.
De Bioscoop.
Waarde Vrienden!
Eenigen tyd geleden meende ik in een myner
stukjes te moeten waarschuwen tegen het be
zoeken van de Bioscope-theaters. Met het oog
op een gevaar, dat ons gemeentelijk leven be
dreigt, laat ik hier volgen een artikel van Ds.
J. L. Schouten, overgenomen uit de Geldersche
Kerkbode. Ds. Schouten schrijft het volgende.
„Ons werd gevraagd naar onze meening over
het al of niet geoorloofde van het bezoeken van
bioscoopvoorstellingen. Wy willen gaarne in
het kort hierover ons oordeel geven.
Laat ons dan beginnen met de opmerking,
dat de cinematograaf op en voor zichzelf niet
is te veroordeelen.
Het gaan zien naar de vertooning van een
tooverlantaarn en het bijwonen van een licht
beeldenavond wordt door niemand onder ons
als niet geoorloofd beschouwd. Wij herinneren
ons nog met genoegen de lichtbeeldenavonden
in onderscheidene plaatsen van ons land ten
behoeve van het Petronellahospitaal gegeven.
Dat waren aangename en leerrijke bijeenkoms
ten.
Waar nu de bioscoop een uitvinding is, die
ons de werkelijkheid des levens op een aan
schouwelijke wijze duidelijk voor oogen stelt,
daar is zij als zoodanig niet te veroordeelen.
Zjj heeft als hulpmiddel voor aanschouwelijk
onderwijs en als voorwerp van geoorloofde ont
spanning aanspraak op onze waardeering.
Na deze noodzakelijke inleiding meenen wij,
dat een woord van waarschuwing des te gereeder
ingang zal vinden. Wy moeten een open oog
hebben voor het goede, dat in de bioscoop ge
vonden wordt, maar mogen ook ons oog niet
sluiten voor het verkeerde, dat wij in haar aan
treffen. Als wy letten op het genre van de
stukken, die in de bioscoop ten beste gegeven
worden, dan kan ons oordeel niet gunstig zyn.
Wy kunnen de stukken, die daar dagelijks
vertoond worden in drie rubrieken indeelen.
In de eerste rubriek plaatsen wjj al die zede-
looze en zenuw-prikkelende voorstellingen, die
niet alleen in maar ook builen onzen kring als
gevaarlijk worden gebrandmerkt. Hier dreigt
ons van de zyde van de bioscoop een gevaar,
dat niet valt te onderschatten, en waartegen
ernstig dient gewaarschuwd.
Deze stukken zyn evenals de detective-romans
zoo gevaarlijk, wyl zy de verbeelding prikkelen
en een nadeeligen invloed, vooral op de jeugd,
uitoefenen. Er zyn voorbeelden, dat het voort
durend bijwonen van bioscoopvoorstellingen,
evenals het lezen van genoemde romans, tot
het plegen van misdaad opwekte.
In de tweede rubriek plaatsen wy al die stuk
ken, die een paganistisch, smakeloos en zoute
loos karakter dragen. Zy zyn aan een wereld
van gedachten ontleend, die met de christelijke
in lijnrechten stryd is, of geven ons iets te aan
schouwen, dat zoo aan alle kunst is gespeend,
dat het onwillekeurig onweldadig aandoet.
In de derde rubriek plaatsen wy alle his
torische voorstellingen, die op onze waardeering
aanspraak kunnen maken. Iedien deze drie
groepen nu elk afzonderlijk werden vertoond,
dan zou er tegen het bezoeken van een voor
stelling, waarin alleen stukken van het derde
genre ten beste werden gegeven, geen bezwaar
behoeven ingebracht. Nu de voorstellingen
echter steeds een gemengd karakter dragen,
moeten wy tegen het bezoeken van de cine
matograaf ernstig waarschuwen. De spijze,
die ons door haar wordt aangeboden, is alles
behalve onschadelijk, vandaar dat een christen-
mensch de bioscoop in haar tegenwoordig sta
dium niet met een geruste consciëntie kan
bezoeken.
Het komt wel eens een enkele maal voor,
dat er stukken vertoond worden, waartegen
uit christelijk oogpunt geen bezwaar kan wor
den gemaakt, maar ook dan meenen wy bezoek
te moeten ontraden.
Gy zyt wellicht persoonlijk in staat het genre
van de stukken te beoordeelen, maar gij moogt
geen oorzaak worden, dat anderen, die dit niet
kunnen, door uw voorbeeld aangemoedigd,
getrouwe bezoekers van de cinematograaf wor
den. Wy hebben te zoeken naar al wat waar
achtig is, al wat eerlyk is, al wat rechtvaardig
is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat
welluidt. (Fill. 4 8.) Het behoeft, dunkt
ons, geen betoog, dat het bezoeken van de