Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redaetie vanDs. L. BOUMA, Ds. EL W. LAMAR en Ds. R. J. VAN DER TEER.
10e Jaargang.
Vrijdag 4 October 1912
No. 15,
UIT HET WOOlli).
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
VERHOOREN EN AANSCHOUWEN.
Het rijk der tien stammen had in velerlei
zonde gewandeld. Er was schier geene
ongerechtigheid der heidenen, of Ephraïm
stond er schuldig aan. Maar zijn ergste
en gruwelijkste zonde was die der afgoderij,
't Was begonnen met de aanbidding van
Jeroboam's gouden kalveren. En het einde
was geworden dat men zich nederboog voor
eiken afgod, van wat naam of land of volk
ook. Ephraïm is vergezeld met de afgoden,
klaagde God. Zijn verbond was op het
schandelijkst ontheiligd, maar daarom ook
zijn toorn op het vreeselijkst ontstoken
geworden.
In de benauwing des harten hoorde het
volk toen naar zijn profeet, die hem ver
maande Bekeer u, o Israëltot den Heere,
uwen God toe, want gij zijt gevallen om
uwe ongerechtigheid. Ephraïm wel te
verstaan de geestelijke kern van het volk,
Gods overblijfsel naar de verkiezing der
genade, verootmoedigde zich, en het smeekte
zijn God, zeggendeNeem weg alle onge
rechtigheid, en geef het goede, zoo zullen
wij betalen de varren onzer lippen Assur
zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden
op paarden, en tot het werk onzer handen
niet meer zeggen Gij zijt onze God; immers
zal een wees bij U ontfermd worden. En
op dat woord van schuldbelijdenis en gebed
antwoordde de Heere, door tot Hozea te
zeggen, opdat deze het boodschappen zou
aan EphraimIk heb hem verhoord, en
zal op hem zien 1
Ik heb hem verhoord 1 Hoe blinkt en
schittert hier Gods eeuwige ontferming.
Toen de ontrouwe en afvallige zich ver
ootmoedigde, hoorde God naar zijne stem
en bewees Hij hem genade. Zijn antwoord
was niet: Spreek Mij niet meer \&n deze
zaak; neen, zijn gramschap was gebluscht,
zijn toorn door barmhartigheid toegesloten,
Hij gedacht zijn verbond en bewees zijn
welbehagen. God zeide: Is niet Ephraïm
Mij een dierbare zoon? is hij Mij niet een
troetelkind? want sinds Ik tegen hem ge
sproken heb, denk Ik nog ernstelijk aan
hemdaarom rommelt mijn ingewand over
hem; Ik zal mij zijner zekerlijk ontfermen,
spreekt de Heere. En de oprechten in
Ephraïm hebben het dan ook ondervonden,
dat er een oogenblik is in Gods toorn,
maar een leven in zijn goedgunstigheid.
Wondere weg des Heerenl Een ont
dekte ziel, die haar zonden en gruwelen
ziet, die bekent, en daarover zich veroot
moedigt, zegt bij zich zelve: och, mijn
bidden en smeeken is tevergeefs, God kan
mij niet hooren, ik heb te zwaar en te
grootelijks gezondigd. Maar God zegtIk
zal u hooren I ja, Ik heb u verhoordDat
gaat alle begrip te boven. Daar kan ons
verstand niet bij. Dat gaat lijnrecht tegen
de uitspraak van onze consciëntie in. Satan
zegt: laat God maar varen, het is buiten
hoop. En God zegt van den ootmoedige
en heilbegeerigeIk heb hem verhoord.
Het is alleen het geloof, dat hier den
weg vindt; het geloof, dat de Heere zelf
uit het verbroken en verslagen hart doet
opkomen. Want zeker, in ons kan de
oorzaak niet liggen, dat de Heere acht
neemt op onze smeekbede en geschrei
in ons is alleen maar grond en oorzaak,
dat Hij ons verwerpen kan van zijn aan
gezicht. Maar in Hem, in den Heere zelf,
is een grond, waarom Hij de zondaar ver
hoort in zijn heilbegeerige en ootmoedige
verzuchtingen. Die grond is zijn eeuwige,
vrije ontferming, is de offerande, de vol
maakte zoenofferande, die Hij zelf heeft
laten brengen door zijn lieven Zoon. Dat
openbaart Hij ons door zijn heilig Evangelie,
dat Hij zoo krachtig en toch zoo lieflijk
toepast aan onze harten, zoodat wij alle
tegenspraak varen laten en óns gevangen
geven bij de uitspraken van zijn heil- en
troostrijk Woord. O, als dat dierbaar
Evangelie, dat de taal van 't welbehagen
spreekt, aan onze harten door den Heiligen
Geest is geheiligd geworden, dan wordt
vrijwillige liefde Gods onze blijdschap en
roem, dan verstaan wij met genieting van
vrede en zaligheid het woord van Elihu
Hij zal tot God ernstelijk bidden, die in
hem een welbehagen nemen zal, en zal
zijn aangezicht met gejuich aanzien, want
Hij zal den mensch zijne gerechtigheid
wedergeven.
Wat een voorrecht als God ons in ons
bidden verhoort, en daarbij zijn aangezicht
in gunst tot ons komt wenden. Die beide
weldaden worden aan het boetvaardig
Ephraïm toegekend. Ik heb hem verhoord
zegt God, en Ik zal op hem zien. Ephraïm
was, om zoo te zeggen, een wees geworden,
verlaten, eenzaam, diep ellendig. Eerst had
hij zijne liefde aan de afgoden gegeven en
was met hen vergezeld geweest. Maar
daarna had hij smart gehad over zijne
zonden en gruwelen. En hij was geëindigd
met tot al die afgoden te zeggen henen uit.
En nu stond hij alleen. Zou zich nu nog
wel iemand over hem willen ontfermen?
Zou God hem nog willen aanzien
Ja, zegt de Heere, Ik zal op hem zien,
Dat wil zeggenIk zal op hem zien in
genade, in gunst, in goedertierenheid. Heb
Ik mij vroeger van hem afgekeerd, Ik zal
mijn aangezicht nu en voortaan weer over
hem in gunst doen lichten. En de ware
geloovigen, die zich van harte tot God be
keerden, hebben het ook ondervonden dat
Gods vriendelijk aangezicht de oorzaak is
van vroolijkheid en licht. Daarom gaan
nog allen, die den Heere vreezen, goeds
moeds hun levensweg. De weg kan wel
eens donker wezen, de last zwaar en de
zorg groot. Maar God belooftIk zal op
hen zienen als Gods aangezicht in gunst
tot ons gewend is, wat of wie zou ons dan
doen vreezen Dan is er licht in den nacht,
dan is er sterkte bij beproeving, dan is er
troost in het lijden, dan is er vrede bij
het sterven.
Wie is wijs die versta deze dingen wie
is verstandig die bekenne zewant des
Heeren wegen zijn recht, en de rechtvaar
digen zullen daarin wandelen, maar de over
treders zullen daarin vallen.
KERK, BELIJDENIS, ZENDIMB.
Het Evangelie voor deze eeuw.
Geschiedenis.
iBOHNEMEHTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
B cent-
Drntter-Uitgever
PRIJS DER ADYERTEHTIEH
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Ik heb hem verhoord, en zal
op hem zien.
Hozea 14 9.
Van der Veen.
I.
Het is duidelijk, waarom er zoo vaak ge
schreven wordt over de vraag, of het Evangeliè
nog voor dezen tyd geschikt is. Van alle kanten
zyn er stemmen opgegaan, die luid riepen, dat
het christendom zooals wy het kennen uit de
boeken des N. Testaments en zooals het in
vroegere eeuwen verkondigd werd onbruikbaar
was geworden. Het was niet alleen oud, maar
geheel verouderd, ja, velen durfden direct te
beweren, dat het voor de ontwikkeling der
volkeren voortaan een struikelblok was. Met
alle macht hebben zy het dan ook bestreden
en pogen aan te toonen, dat we verstandig
zonden doen, wanneer we het uit de maat
schappij, uit de school en het huisgezin ver
wijderden, want zeiden zjj het verlamt de
veerkracht van onzen wil en het bant de vreugde
uit het leven. Ontneemt aan de menschen
dezen last, welke het evangelie op de schouders
gelegd heeft en waaronder zij nog altijd ge
bogen gaan, en ge zult eens zien, welk een
vlucht het menschelyk leven krijgt.
Een voorname grief tegen het oude chris
tendom was, dat het sprak over zonden en
verderf .en het oog afwendde van deze wereld
en richtte op een wereld, waarvan wij zoo weinig
weten, omdat we haar niet zien en tasten
kunnen. Wie gelooft, wat de boeken des bij
bels ons voorhouden, dat de menschen zoo
bedorven zyn en dat alle ellende een gevolg
is van onze overtreding tegen den heiligen God,
zal zich overgeven aan zwaarmoedigheid en de
lust verliezen om zich zelf omhoog te werken
De leer van Jezus, welke ons aanspoort tot
zelfverloochening en tot het opnemen van ons
kruis, kweekt lijdelijkheid en verzwakt onze
kracht. Eerst als we ons geheel van deze
neerdrukkende kracht bevrijd hebben, dan
zullen we met vluggen tred den weg bewan
delen, die ons naar de zonnige hoogten voert,
waar alles zich baadt in het vroolijke en heer
lijke licht.
Deze prediking vond weerklank in veler hart
en de schare, die den rug naar het Evangelie
keerde, werd van jaar tot jaar grooter. Moest
dit zoo voortgaan Behoorde er niet een krachtig
protest uit te gaan tegen dezen afval van het
historisch christendom Was het niet meer dan
tijd, dat de diècipelen van Jezns er zich met
woord en daad tegen verzetten Gewis, en er
ontstond dan ook een werkzaamheid, die schoone
vruchten heeft gedragen. Het bleek ook nu,
dat wie het evangelie geloofde, niet voor een
verloren zaak den "strijd tegen het ongeloot
aanbond. Twee vragen dwongen zich voorna
melijk aan hun bewustzijn op. De eerste was
vinden de menschen van dezen tyd inderdaad
de bevrediging van de behoeften des harten in
de door hen zoo hooggeprezen beschouwing,
geljjk zy beweren. Kunnen zjj het oude Evan
gelie zonder schade missen Het scheen soms
of de zichtbare wereld met al wat zy bevat,
voldoende was. Er was dikwerf zoo weinig
merkbaar van diepere behoeften. Doch by nauw
keurige waarneming werd het anders. Op den
duur kan het menschelyk hart niet buiten het
hoogere. Het deed zich weer gelden, het sprak
weer. Uit de diepte van het leven klonken weer
tonen, die riepen om meer dan het brood dezer
aarde. Wel was het nog niet, wat de dichter
van den ouden psalm met heldere bewustheid
uitriep: „Gelijk een hert schreeuwt naar de
waterstroomen, alzoo schreeuwt myne ziel tot
u, o God. Mijn ziel dorst naar God naar den
levenden God" de kenners beluisterden daarin
toch een onbevredigd ver!angen naar den eenigen
Rotssteen des heils.
Zy wisten het wel en zy zagen het weer duide
lijk, dat het hart zich niet verzadigen kon met
den maaltijd, welke het ongeloof aan de men-
schenkinderen van onzen tyd voorzette. Zelfs
zy, die het meest in de gelegenheid waren van
de vruchten der wetenschap en der kunst te
genieten, vonden niet, wat zy zochten. De zelf
genoegzaamheid maakte plaats voor onvoldaan
heid, naarmate de lieden beproefden om te
verkrijgen wat zy zoo vurig begeerden. In
breederen kring werd er meer plaats gegeven
aan de religie, er kwam weer een zoeken naar
wat achter onze wereld lag. De godsdienst was
nog niet zoo kwaad, als velen meenden. Men
was misschien wel een weinig te ver gegaan in
zyn eersten ijver. Het was nog geen bewust
terugkeeren tot God en zyn dienst, dit zy
verre maar er kwam toch een steeds toene
mende waardeering van hoogere belangen. De
drieste ontkenning van al het bovennatuurlijke
won geen veld meer. De gedachte kwam meer
op: er is toch zeker nog wel iets, dat boven
het bereik van onze zintuigen ligt.
De koude, ziellooze beschouwing van het
materialisme verloor zienderoogen terrein en
werd meer en meer uit het leven teruggedrongen.
Dit was wel niet veel, maar het was toch iets
en nu de kentering eenmaal begonnen was,
zou zy wel verder gaan. Dit verlevendigde
den moed, wyl het de hoop voedde, dat er nog
wel een plaats was voor het woord, door de
Apostelen gepredikt, voor de blymaren des
heils, die zondaren roept tot Hem die ons van
God is geworden tot wijsheid, rechtvaardigheid,
heiligmaking en volkomen verlossing.
Bouma.
METHODIMMË.
H.
Yóór wy het Methodisme als theologische
richting nader beschouwen, geven wy enkele
trekken, zy 't dan grove van zyn historie
beeld.
De beide groote leiders waren John. Wesley
en George Whitefield, twee mannen, die zeer
beslist getuigenis aflegden van een soortgelijke
zielservaring Wesley verhaalt daarvan met deze
woorden: „'sAvonds (n.l. 24 Mei 1738) ging
ik zeer tegen myn zin naar een samenkomst
in Aldersgatestreet, waar iemand Luther's voor
rede op den brief aan de Romeinen voorlas.
Ongeveer kwartier voor negentoen hy de ver
andering beschreef, die God door het geloof in
Christus werkt in het hart, voélde ik myn hart
wonderlijk warm wordenik voeldedat ik in
myn zaligheid op Christus vertrouwde, op Chris
tus alleen, en ik ontving de verzekering, dat
Hy myne zonden, ja de myne, had weggenomen,
en my vrijgemaakt had van de wet der zonde
en des doods; ik begon met alle macht te
bidden voor degenen, die my persoonlijk slecht
behandeld en vervolgd hadden. En toen ge
tuigde ik openlijk voor allen, van wat ik nu
voor het eerst in myn hart gevoelde
Vijf jaren te voren had Whitefield gelezen in
„Het leven Gods in 's menschen ziel", dat ware
godsdienst is eene vereeniging van de ziel met
God door Christus en oogenblikkelvjk was hem
toen een straal van Goddelijk licht gevallen in
de ziel".
Deze zelfde zielservaring bond deze beide
mannen saam tot het najagen van éénzelfde
levensdoelnieuw leven wekken in de zoo doode
Staatskerk, waar de geestelijkheid volkomen
onbekend was met het wezen van het Christen
dom, naar hun vaste overtuiging en openlijk
zeggen.
Niet scheuring evenwel, doch herleving be
oogden zy met hun zoo groote beroering wekkende
prediking, die, evenals de magneetnaald het staal,