Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland,
Onder Redactie YanDs. L. BOUMA, Os. H. W. UMAH en Ds. R. J. VAR DER VEER.
10e Jaargang.
Vrijdag 27 September 1912
No. 14.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
OM DE HOOP.
Colosse was een aanzienlijke stad in de
Klein-Aziatische provincie Phrygië, op be
trekkelijk kleinen afstand gelegen van de
welbekende steden Hierapolis, Laodicea
en Ephese. 't Was eene in vele opzichten
bevoorrechte stad. Ze was fraai gebouwd,
en omgeven door een schilderachtige na
tuur. Daarbij mocht zij bogen op een
bloeiende industrie hare ververijen onder
anderen waren wereldberoemd. En even
als dit het geval was met de meeste
Grieksche kolonieën ontbrak het ook haar
niet aan tempels der wetenschap en kunst.
Deze stad was echter nog op een andere
wijze bevoorrecht. Het licht van het eeu
wig Evangelie had binnen hare muren
geschenen, de God aller genade en barm
hartigheid had in haar eene gemeente
•geplant van zijnen lieven Zoon, ze had
kennis ontvangen van het heil, dat nooit
vergaat. En dit, voorwaar gaat boven alle
dingen. De tijdelijke en stoffelijke din
gen zijn zeker .hoog te achten als gaven
Gods, doch deze strekken zich niet verder
uit dan dit levende gaven van Gods ge-
meene gratie verrijken en veraangenamen
het leven wel, maar redden en zaligen het
niet. Maar in het Evangelie van Jezus
Christus had God de stad begiftigd met
geestelijke en eeuwige goederen, die de
schat en de blijdschap waren der gemeente,
die in haar bloeien mocht. Voor haar
dankte Paulus den God en Vader van on
zen Iieere Jezus Christus, alzoo hij gehoord
had van hun geloof in Christus Jezus en
van de liefde, die zij hadden tot alle hei
ligen; dankte hij om de hoop, die hun
weggelegd was in de hemelen.
Om de hoop. Dikwijls komt in Gods
Woord de hoop voor als een der drie
christelijke hoofddeugden, de middelste
van het trio geloof, hoop en liefde. Dit
is echter hier niet het geval. Paulus denkt
hier niet aan een werkzaamheid der kin
deren Gods, waarbij hun ziele uitgaat naar
de toekomstige eeuwige dingen, maar aan
het gehoopte zelf, aan wat voorwerp der
hope is, namelijk aan de eeuwige heer
lijkheid. Met recht wordt deze een »hope"
genoemd. Zij alleen is een waardig voor
werp van ons hopen en verlangen, omdat
zij eenmaal al onze begeerten op het hoogst
bevredigen en vervullen zal. Daarbij komt,
dat zij in dit leven nooit ten volle ver
kregen wordt of kan worden, maar altijd,
ook bij 't hoogste genieten, als het ideaal
ons voor oogen blijft zweven. Daarom
zegt de Apostel: wij zijn in hope zalig
gewordende hoop nu die gezien wordt
is geene hoop, want hetgeen iemand ziet,
waarom zal hq het ook hopen? Maar
indien wij hopen hetgeen wij niet zien?
zoo verwachten wij het met lijdzaamheid.
En het mag ons wel een oorzaak van
verbaasdheid der ziele zijn, dat er zulk
een hoop, een hoop der eeuwige heerlijk
heid weggelegd is voor arme menschen-
kinderen als wij zijn. Engelen zien voort
durend het aangezicht Gods, en voor hen
is het reeds goedertierenheid en gunst,
ofschoon zij heilig zijn. Maar dat ook
menschen, gevallen menschen, zondaren
als wij zijn, dat aan gezichte Godslin ge
rechtigheid aanschouwen zullen, dat gaat
alle verstand te bovendat zegt ons alleen
hoe groot de liefde Gods en hoe volmaakt
het werk van Christus is.
En toch zal het zoo het deel zijn van
Gods oprechte kinderenvoor hen is die
hoop weggelegd. Zooals ouders hunnen
kinderen hetgeen hun geschonken is wel
eens laten zien, en het daarna weer weg
leggen en bewaren, totdat zij tot jaren des
onderscheids gekomen zijn en het geschon-
kene recht gebruiken en genieten kunnen,
zoo heeft ook God voor zijne kinderen het
genadeloon, de kroon der heerlijkheid, het
eeuwige leven, de onverderfelijke en on-
bevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis
weggelegd, en bewaart Hij die voor hen
in de hemelen, totdat zij zelve in den hemel
komen. Wat zij hier proeven en genieten,
is maar een voorsmaak. De hoop zelf is
weggelegd.
Maar veilig weggelegdimmers in de
hemelen. Niet de hemel zelf dus, plaat
selijk gedacht, is de schat, maar de schat
is in den hemel. En daar is hij veilig en
wel bewaard. Daar hebben onze vijanden
geen toegang, zelfs Satan niet, de mach
tigste van allen. Daar is de mot niet noch
de roest, om te verderven. Daar komt geen
dief, om door te graven of te stelen. Maar
daar is God, die met zijne heilige en eeuwige
presentie voor het heil der zijnen wacht.
Daar is Christus, die aan de rechterhand
des Vaders is gezeten, en met zijne ge-
kochten en verlosten naar de ure verlangt,
waarin Hij hun met eigen hand de volle
vrucht van zijn verzoenend lijden en ster
ven schenken zal. Die schat, die hoop wordt
in de hemelen bewaard, en voor die hemel-
erfenis worden ook in de kracht Gods de
erfgenamen bewaard door het geloof, be
waard tot de zaligheid, die bereid is om
geopenbaard te worden in den laatsten tijd.
Van deze hope nu hebben de Colossen-
sen tevoren gehoord, gehoord door het
woord der waarheid, namelijk des Evan
gelies. Paulus zelf had in hunne stad niet
gepredikt, maar Epaphras had er het
Woord Gods verkondigd, dat onder de
medewerking des Heiligen Geestes een le
vend zaad der wedergeboorte geworden
was in vele harten. Zoo hadden zij kennis
ontvangen van de genade Gods in Chris
tus Jezus, dien zij door een ootmoedig
geloof tot zaligheid bekennen mochten.
Daarom hadden zij het Evangelie ook van
harte lief, 't was hun het woord der waar
heid. 't Was hun geschonken door den
God der waarheid, en ofschoon door men-
schenmond gepredikt, was het hun bediend
door den Geest der waarheid. Aan dat
woord vertrouwden zij zich volkomen toe,
ze waren er zich van bewust, dat zij het
daarmee wagen konden voor tijd en eeu
wigheid. Want het Evangelie was voor
hen niet enkel een woord der waarheid,
maar bij zijn waarachtig en betrouwbaar
karakter ook een woord der zaligheid.
Menig woord Gods is waar, maar tevens
geschikt om ons te verschrikken, ja, om
alle hope af te snijden. Hier echter is een
woord, dat ons de hemelen opent, en de
onvergankelijke goederen onder het bereik
onzer oogen brengt, met de verzekering
dat zij de onze zijn, van het oogenblik
af dat wij in Christus gelooven. 'tls het
woord des Evangelies, de prediking van
wat geen oog gezien, geen oor gehoord,
geen hart gedacht heeft, de blijde bood
schap van de liefde Gods, de genade van
den Heere Jezus Christus en de gemeen
schap des Heiligen Geestes. Dit is een
getrouw woord en aller aanneming waar
dig, dat Christus Jezus in de wereld ge
komen is om de zondaren zalig, te maken.
Groot is de weldaad, dat wij dit ge
trouwe Godswoord hooren mogen. Door
dit Evangelie is het eeuwige leven aan het
licht gebracht. Als wij het dan ook maar
geloovig en godvruchtig bekennen mogen
Naar het geklank te hooren is op zich zelf
toch niet genoeg, maar wij moeten het ook
geloovig omhelzen, met een geloof der wer
king Gods. En dat wil God geven op het
ootmoedig gebed. Wij hooren genoeg en
teveel, dat niet baat, maar schaadt. Maar
zalig zijn zij, die het Woord Gods hooren
en datzelve bewaren. Dan gaat ook onze
ziele met begeerte en verlangen uit naar
de hoop, die voor Gods volk is weggelegd
in de hemelen. Anderen mogen dan uit
zien naar goud en zilver, naar koren en
most, wij tellen ons met blijdschap onder
't getal dergenen, van wie geschreven staat
Verwachtende de zalige hoop en verschij
ning der heerlijkheid van den grooten God
en onzen Zaligmaker, Jezus Christus. Ja,
voorzeker, daarin is al ons heil en alle
lust, hoewel Hij het nog niet doet uit
spruiten. Van der Veen.
Naam.
D. Pol.
Kerk en Schoolnieuws.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers8 cent.
Drakker-Ditgever
PRIJS DER ADVERTENTIES
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Om de hoop, die u weggelegd is
in de hemelen, van welke gij tevoren
gehoord hebt door het woord der
waarheid, namelijk des Evangelies.
Coloss. 1 5.
M1THODIS9E1.
I.
Gelqk ons woord Geuzen, als beschimping
bedoeld, door de edelen, wie ze gold, aanstonds
als eeretitel is overgenomen, zoo ook is Me-
thodisme van huis uit een spotnaam, dien de
daarmede bespotten welhaast als een naam der
eere hebben aanvaard.
In het begin der achttiende eeuw geleek de
Engelsche staatskerk heel veel op een prach-
tigen bloempot met een verdorrende plant er
inmaar in de stilte der eenzaamheid wies er
te Oxford met een klein gezelschap studenten,
die uit geestelijke behoefte en tot onderlinge
opbouwing telkens samenkomsten hielden, een
levensvolle stek op, die tot een hoog en breed
uitgroeiend gewas zich ontwikkelen zoude.
Naar de min nobele gewoonte van hoogker
kelijke menschen (immers nu nog in den jare
1912 durven zij in ons land nog altijd spreken en
schrijven van „afgescheidenen en doleerenden")
had men echter voor deze zoo ernstig levende
en heilbegeerig zoekende jongelieden, het juist
door zijn stompheid zoo pijnende zwaard der
bespotting spoedig ter hand genomen, en men
schold hen voor „Methodisten".
Een woord, dat niet geheel gloednieuw meer
was, doch al eenigen tijd in gebruik. Men had
't eerst aangewend, om zjjn ontstemming te
luchten tegen een soort doktors, die zwoeren
bij ééne, bepaalde, vaste methode tot genezing
men kon 't nog wel hebben, dat een mensch
een methode had en ook voorstond, maar men
vermocht 't niet te dragen, dat een mensch
zjjn manier van doen de eenig ware hield en
dat hij inplaats van een man van methode een
„methodist" werd; wij weten immers, dat alle
die woorden op „ist" en isme, alle die „ismen",
op iets éénzijdigs en verkeerds wijzen, behalve
dan, gelijk een geestig jongeling op den laat
sten Bondsdag te Groningen ondeugend tegen
over Prof. Geesink opmerkte Calvinisme en
Calvinist.
Hetzelfde nu, wat men op geneeskundig ge
bied, in die doktors afkeurde, vond men zoo
onverdragelijk ook, op godsdienstig terrein, in
die club studenten, die met haar geheel nieuwe
en overdreven manier van doen, zich op gezette
tijden afzonderde tot het geestelijk welzijn harer
ledenen daarom schold men ook hen als
methodisten; waarvoor men in de taal der
„verdraagzaamheid" van vroeger en ook nog
wel van thans, zou gezegd hebbben „heethoof
den" en „ijveraars"en waarvoor wij, om de
gedachte zoo ongeveer aan te geven, woorden
als „drijvers" en „principenrijders" zouden
bezigen.
Evenwel liet het studentenclubje zich dezen
schimpnaam aanleunen, ja het nam dien ook
volgaarne over als titel zijner eereen gedreven
door een ondoofbaren ijvergloed heeft het in
de volgende jaren zulk een grootsche beweging
op geestelijk gebied gewekt, dat voor velen de
methodistennaam gezuiverd werd van z\jn smaad
en glanzen ging in het schoon van zich-zelf-
offerende godzaligheid.
Als wij dan ook thans over Methodisme
spreken, dan is de gedachte aan versmading
verre van ons, en denken wij aan het zoo merk
waardig en geweldig verschijnsel in de gods-
dienstig-geestelijke wereld, dat zoovele mannen
en vrouwen zjjn uitgegaan, tot de gevallenen,
ellendigen, verlorenen, aan God en zijn waar
heid ontvallen menschen, om ze te brengen aan
den voet van Golgotha's kruis en al maar meer
zielen te winnen voor Jezusen dat met zoo
veel liefde en opoffering, met zoo groote toe
wijding en kracht, met zoo taaie volharding
en energie, dat wij' den tol onzer waardeering
en bewondering hun geenszins mogen nog
willen onthouden, al is daarmede juist over
hun manier en methode van werken geen
goedkeurend oordeel uitgesproken.
Nemen wij toch het woord Methodisme in
den meer beperkten zin, als aanwijzing van een
bepaalde theologische richting, dan wordt onze
beschouwing geheel anders.
Methodisme beteekent dan die richting, die
met name in de bekeering, ééne vaststaande
methode voorstaat, die ééne bepaalde manier
van geestelijke africhting heeft voor alle en een
iegelijk mensch, gelijk dat in het leger van den
onlangs overleden William Booth zoo duidelijk
aan 't licht treedt.
Zoo dienen wij dus wel te onderscheiden
tusschen het Methodisme in den meer algemee-
nen en den meer beperkten zin van dat woord
gelijk reeds deze korte toelichting van zijn naam
duidelijk maakt, dat het bjj eene heldere licht
zijde toch ook een donkeren schaduwkant heeft
wat wij in een artikelenreeksje over dit onder
werp nader hopen uiteen te zetten.
TWEETAL
te Houwerzijlds. H. Brinkman te Duurswoude;
ds. J. S. Schaafsma te Emmercompascuum.
BEROEPEN
te Zuidwoldeds. M. Rooseboom teHillegersberg;