Geridderd. Zich geheel gegeven. Een gednldswerk. Le?en na sterven. Drie niet onbelangrijke vragen. fUit den mond der kinderkens." zal voor velen een teleurstelling zijn; doch de buitenplaats „der Boede" werd niet meer be schikbaar gesteld en zoo hadden de Zendings- deputaten naar een ander terrein om te zien. Z« zijn tamelijk wel geslaagd; op de weide, gelegen naast het buiten „de Griffioen" op den Seissingel (dicht bij 't Zand), zullen wij bijeen kunnen komen. 's Morgens is er echter bidstond in de Gast- huiskerk, waarbij ds. Staal van Colijnsplaat hoopt voor te gaan. We twijfelen er niet aan, of velen, vooral uit Middelburg zelf, zullen dezen bidstond bijwonen Ten opzichte van bidstonden organiseeren zijn wij,gereformeerden, zeer karig. Als wij er echter dan een houden, laat ons volk dan toonen, hoe het dezen op prijs stellen kan. De Deputaten hebben ten opzichte van de programma's iets nieuws bedacht. Niet alleen zijn de sprekers opgegeven met de te behandelen onderwerpen, maar ook zijn er liederen bij ge drukt, zendingsliederen, die wij dan gezamenlijk zingen kunnen. De zang zal worden begeleid door een fanfarecorps. Nu hebben wij nog een verzoek. Zouden de schoolbesturen of hoofden der scholen, waar anders 's Woendagsmiddags school gehouden wordt, voor deze keer niet vacantie kunnen geven? Dit heeft dit voordeel dat onderwijzers en kinderen beide komen kunnen Waar op Koninginnedag de scholen wel gesloten waren, zal er zeker geen bezwaar zijn hetzelfde te doen voor één middag op den Zendingsdag. Geve de Heere in Zijn gunst mooi weder en bekrone Hij .den arbeid der sprekers met Zyn rijksten zegen. Onder de talloos velen, die op den verjaardag der Koningin een ridderorde ontvingen, trokken in het bijzonder twee namen onze aandacht. Allereerst verblijden wij ons over de benoe ming van ds. de Gaay Fortman in de orde van Oranje Nassau. Het is mogelijk dat ds. Fortman als predikant te Amsterdam de orde ontving, gelijk het ge woonte is geworden, dat de Geref. Kerken in het ridderen van één harer predikanten worden geëerd. Doch niemand zal kunnen ontkennen, dat deze orde door ds. Fortman verdiend is zij komt hem toe. Dat hij als predikant zijn ambt met eere heeft vervuld, heeft hy met tien en honderd andere predikanten gemeen, en is dus-slechts plichtsbetrachting geweest. Doch hij heeft zich mede verdienstelijk gemaakt op het terrein van Evangelisatie en Ziekenverpleging in den strijd tegen zonde en ziekte stond hij vooraan, en heeft mee zyn beste krachten aan dezen arbeid gegeven. Dat hij in de Zending ook geen vreemdeling is, bewijst zijn groot werkDe Geschiedenis der Medische Zendingwaarop wij indertijd de aandacht vestigden. In dit boek heeft hij een schat van gegevens verzameld en verwerkt, welke voor hen, die zich met den Zendingsarbeid op de hoogte stellen van ontzachljjke waarde moeten worden geacht. Geve de Heere het aan ds. Fortman, nu hij straks wegens hoogen leeftijd zijn emeritaat gaat nemen, nog vele jaren van de genade en eere te genieten, die ook hem ten deel zyn gevallen. De tweede geridderde is ds. D. K. Wielenga, zendeling op het eiland Soembahij ontving ook de orde van Oranje-Nassau. Dat wij ons ook verblijden over deze huldiging is niet alleen uit bloedverwantschap te verklaren. Ds. Wielenga is toch, voorzoover wjj weten, de eerste zendeling der Geref. Kerken, die een dergelijk eerbewijs ontving. Zoo is de Geref. Zending in dezen broeder geëerd, gelijk dit in vorige jaren geschiedde door de benoeming van ds. Dijkstra en dr. Hania. Zonder ook maar in het minst iets te kort te doen aan de verdiensten der andere arbeiders op het Zendingsveld, mag ook van hem worden gezegd, dat deze orde verdiend is. Voor het Koninkrijk Gods op Soemba heeft ds. Wielenga reeds veel mogen doen, doch ook voor de pa cificatie van dit eiland heeft hy zich veelszins verdienstelijk gemaakt. Wy beleven wel andere tijden dan onze vaderen, nu de mannen der Zending jaar op jaar door de Vorstin van Nederland gehuldigd worden! De broeders en zusters op den Zendingsakker geven zich geheel aan de zaak des Heer en. Ons trof in de China Bode een zinsnede uit een brief van dr. Bonthuis, die er getuigenis van geeft, hoe lief hjj de Zending heeft. Aldus spreekt hy erover „Dr. Otte is dood, maar zyn werk gaat door. Gode zij dank voor zyn vruchtvollè leven. Hy is een inspiratie voor ons, die hem navolgen. Mijn moeder zeide in haar laatste dagen, dat de hardste en treurigste toestand, di^haar kon overkomen in haar leven, zou wezen, als ik niet naar de heidenwereld ging om het Evangelie te brengen. Zy zeide dat op de terugweg van mijns vaders begrafenis. Hoe langer ik in dit werk ben, hoe temeer ik gevoel dat de hardste en treurigste toestand en grootste teleurstelling, die mij kan overkomen in het leven, zou zyn, als ik mjjn leven niet geven kan in China. Dat is mijn levenswensch en eerzucht, evenzoo als van onzen dierbaren dr. Otte." Wat een moederEn wat een man Van den Zendingsarbeid geldt„die gelooven haasten niet." Wy moeten geduld, veel geduld hebben, en vertrouwen op 's Heeren beloften. Dit leert o. m. ook de Zending onder de Toradja's in de Possolanden, onder wie gearbeid hebben dr. Adriani en zendeling Kruyt. Nu zyn er verscheidene scholen en vele be keerlingen. Doch terwijl men in 1895 reeds het werk der Zending was begonnen, werd eerst in 1909 op het Kerstfeest de eerste bekeerling gedoopt. 14 j aren was er alzoo gepredikt, voordat de eerste vrucht van bekeering werd gezien. J. D. Wielenga. IV. Vóór over leven en werkzaamheid in den hemel iets kan worden gezegd, moeten eerst een drietal vragen, die opgerezen zyn, worden beantwoord. Het verwondert my niet, dat by het indenken van het leven na sterven verschillende vragen opkomen. Dit terrein toch is een wyd veld, dat voor den menschel ijken geest met vraagteekens is bezaaid. Voor verschillende problemen op dit uitge strekte terrein mag, kan en moet een oplos sing worden gevonden. De christen echter tracht op zóó geheel andere wyze een oplossing te vinden dan de natuurlijke mensch. Ook de ge- loovige zoekt wetenschap, maar hy zoekt ze altoos in gebondenheid aan de bijzondere open baring van God. Daarom vraagt hy, ook met het oog op het leven na dit leven, niet uit ijdele nieuwsgierigheid, in den waan, doorzijn rede veel te vermogen, maar ootmoedig en heilbegeerig bidt hy den H. Geest om meer licht, naar het onfeilbare Woord. Meer lichtziedaar de innige begeerte van den christen, in verband met de raadselen van dit aardsche leven. Meer lichtzoo vraagt hy met heiligen aandrang over het leven na sterven. Meer licht ook over de herinnering hiernamaals aan het leven, dat op aarde is geleefd. Voor elk geloovige, die zich stelt in het licht van de H. Schrift, staat het onomstoote- lyk vaster is hiernamaals herinnering aan het leven in het aardsche lichaam, zoowel by de gezaligden in den hemel als by de verdoem den in de plaats der pijniging. Het aardsche leven zinkt by de smartelijke scheiding van ziel en lichaam niet weg naar den diepen bodem van den oceaan der vergetelheid, maar wordt door de ziel van den mensch in de wondere bewaarplaats zyner herinnering bewaard, en kan daaruit worden te voorschijn geroepen. Indien dit niet zóó ware, zou voor den mensch het leven na sterven een geheel nieuw leven zyn. Alsdan zou er geen wroeging kunnen zyn in de plaats der pijniging, want de herinnering aan eigen schuld zou de knagende worm niet kunnen zyn. Velen daarentegen beroepen zich daar op de wyze, waarop zy op aarde hebben geleefd, Matth. 8 22. Ook zou dan in den hemel de ziel niet volmaakt zyn, maar onvol maakt, en de zaligheid der ziel niet volkomen, maar onvolkomen. Weg met die gedachte Welk geloovige neemt aan, dat de ziel van iemand, die in den Heere is ontslapen, als een gebrekkige zou verschijnen voor den troon van God en het Lam? Openb. 14 13. Hierbij komt een niet onbelangrijke vraag op. Gevraagd wordtzal de herinnering aan de zonden, op aarde bedreven, in den hemel geen oorzaak zyn van smart De herinnering hiernamaals roept zonden, op aarde bedreven, in het bewustzijn terug. Toch treedt in den hemel het geweten daartegenover niet meer beschuldigend op. Dit beschuldigend optreden is buitengesloten, omdat de gezaligde alle schuld verzoend weet door het bloed van Christus, dat uitgestort is op Calvarië's heuvel. Die wetenschap voorkomt, dat smartgevoel kan worden te voorschijn geroepen. De herinnering aan de zonde, terwjjl de ziel de volle genieting der verlossing door het bloed van Christus smaakt, wekt geen droefheid meer. Deze herinnering zal zyn, schreef iemand eens, „als olie voor de vlam onzer liefde". Al dus zullen wy den lof van Jezus zingen in een gezang, dat altyd nieuw voor ons zal zijn, ter wijl de blyde tijdkringen van een gelukkige eeuwigheid voor on3 voorbijsnellen„Gy zyt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie". Laat my er aan toevoegen alsdan zullen wy in onze gansche levensgeschiedenis, op aarde doorleefd, peilen de diepte van de wegen en wonderen Gods. Die wegen Gods met ons zyn dan voor ons als een geopend boek, waarin wy lezen Gods onnaspeurlijke wijsheid. In aanbidding nedervallende, zal de uitroep der verwondering zyn „O diepte des rykdoms beide de wijsheid en der kennisse Gods." En de grond toon van ons hemelsch loflied zal wezenEere zy God Gloria in excellis De werkzaamheid van het herinneringsver mogen hiernamaals heeft tengevolge, dat de gestorvenen herkennen, die zy op aarde gekend hebben. De herkenning in het leven na sterven is geen gissing. Gissen doet missen. Die her kenning is eveneens gegrond op Gods getui genissen. In het O. Testament reeds wordt de herken ning ondersteld. Het teekent in levendige kleuren de hevige beroering in het doodenryk, toen de koningen der heidenen ongedacht Babel's onverwinbare heerscher, dien zy tijdens hun leven op aarde hadden gekend, tot hun groote blijdschap in het gebied des doods als een over wonnene zagen binnentreden. Daarom traden zy hem tegen met sarrenden spot. Jes. 149 v.v. Eveneens worden Farao en zyn bondgenooten in de onderaardsche verblijfplaats herkend en daarom door de helden toegesproken. Ezech. 32 21. Het N. Testament gaat van dezelfde gedachte uit. Of stelt de Heere Jezus niet zelve het aldus voor in de gelykenis van den ryken man en de arme Lazarus Ja, de Heiland dringt zelfs by de gegoeden aan door weldoen zich vrienden te maken uit de armen, opdat de arme geloo- vigen met blijdschap hen in den hemel zullen ontvangen. Luc. 16 9. Ook hierby is een vraag gerezen, die niet van belang is ontbloot. Deze tweede niet onbe langrijke vraag is zal in den hemel een ouder, die daar een kind mist, dat reeds gestorven is, geen smartgevoel hebben over dit verlies? Deze vraag grijpt diep in in het natuurlijke leven. Innig en diep is op aarde de verhouding tusschen ouders en kinderen. De kinderen zyn vleesch en bloed van de ouders. Yleesch kan immers geen vleesch missen. Daarom schreit de ziel van een vader en een moeder, als een geliefd kind door den dood aan hunne zyde wordt ontrukt, en soms'vervalt een tijdlang het gelaat of verteert schrijnend verdriet voor immer hun levenslust en hun levenskracht. Laat ons weenen op aarde. Deze aarde is een tranendal. Maar laat ons nooit de verhou dingen van dit aardsche leven, met zyn pijnen en smarten, willen indragen in den hemel. De dood scheidt de reeksen van verhoudingen. De scheiding van ziel en lichaam is de schei ding tusschen geest en tusschen vleesch en bloed. De ziel kan den hemel binnengaan. Yleesch en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven. De verhoudingen, die met vleesch en bloed samenhangen, zyn uitsluitend voor het aardsche leven en worden door den dood voor immer verbrsken. Daarom kan er in den hemel geen trekking zyn van de banden des bloeds. Daarom kan het gemis van een kind niet als op aarde smartgevoel opwekken. In den hemel bestaan de gezaligden niet meer naar ziel en lichaam, maar zijn ze als engelen, zuiver geesten, lichaamloos. Daar zyn geen aardsche en natuur lijke, maar alleen hemelsche en geestelijke ver houdingen er bestaat geen aardsche familie band, maar alleen geestelijke betrekking tot God. Daar zal alle ziel rusten in God alleen, en in volkom ene overeenstemming met zyn wil, zullen allen vólkomen zalig zyn. God zal zyn alles en in allen. Een derde en laatste vraag rest my nog ter beantwoording. Ze luidtkan er gemeenschap worden geoefend tusschen de gestorvenen en de betrekkingen naar het vleesch op aarde? Yooral met het oog op onzen tyd is deze vraag van beteekenis. We hooren en lezen van allerlei geheimzin nige verschijnselen uit de geesteswereld. Dezer dagen las ik over vermeend verkeer van ge storvenen met lévenden Een Italiaansche graaf heeft voor byna veertig jaren zyne moeder verloren. Hy heeft ons verzekerd nog geen dag te hebben door gebracht zonder zich met haar te onderhouden. Een geneesheer, die er voor uitkomt aan niets te gelooven en een volslagen materialist te zyn, gelooft nochtans aan zyne moeder. Hy heeft haar vroeg verloren en nooit het gevoel harer tegenwoordigheid gemist. Hy verhaalde ons meer omgang met haar te hebben gehad na haar afsterven dan gedurende haar leven". Nog een geval. „Een bekend dagbladschrijver verloor een zoon van 24 jaren, beminnelijk en zacht van geest, gunstig bekend als schrijver en dichter. Zyn vader heeft dagelijks een vertrouwelijk gesprek metzyn afgestorven zoon, waartoe slechts de afzondering van een kwartier uurs vereischt wordt". Ziedaar treffende verschijnselenMededeelin- gen uit de geheimzinnige geesteswereldHe laas, mededeelingen, die verraden de dwaasheid van het verduisterde menschelyke verstand. Het spiritisme kan terecht heeten de dwaas heid van onze eeuw. Het neemt, in waan, voor werkelijke verschijning aan, wat alleen in de sterk gespannen verbeelding van een bepaald persoon wordt te voorschijn geroepen. Ook tegenover de dwaasheid van het spiri tisme staat de wijsheid van het Woord van God. Het begrip van den dood is juist: scheiding. Geen scheiding ten deele, maar ten volle. De scherpe scheiding tusschen gestorvenen en le venden door den dood maakt onmogelijk, dat levenden en gestorvenen met elkander gemeen schap kunnen oefenen. Het gevolg van den dood is de geheele afscheiding van dit aard sche leven. Alle verhoudingen en alle betrek kingen met de aarde, die in deze eeuw hun oorsprong vinden, worden voor immer en ge- heellyk afgebroken. Dit is immers vooral de smartè van den dood, dat degenen, die elkan der op aarde zoo innig liefhadden, die liefde jegens elkander niet meer kunnen oefenen in onderling verkeer. Tusschen hen is een onover brugbare klove. Uwe geliefden kunnen tot u niet wederkeeren. Gy moet, als zy in den he mel zyn, tot hen gaan. Daar wordt de ver broken gemeenschap hersteld. Deze gedachten zyn zoo duidelijk door Gods Woord ons gegeven, dat alle twijfel is buiten gesloten. Lees het woord van den wyzen Pre diker Pred. 9:5. De gestorvenen hebben geen deel meer in alles wat onder de zon geschiedt. Geen ouder kan in het doodenryk de gangen van de kinderen op aarde meer naspeuren. Hy weet van hun levenslot niets. Job 1421. God is de God van Abraham, een God der levenden maar tochAbraham weet van ons niet en Israël kent ons niet. Jes. 63 16. Alzoo is de oefening van de gemeenschap tusschen gestor venen en degenen, die op de aarde leven, onmo gelijk. Wèl kunnen de overledenen een diepen in druk maken op ons ziele-leven. De liefde, waarmee we aan hen waren verbonden, stelt ons hun voorbeeld gedurig voor oogen en roept ons hun woord in herinnering terug. Hunne nagedachtenis is by ons in hooge eere. Yolgt hen na, indien zy wandelden in de voetstappen van Jezus. Die navolging is het eenige middel, tot een blyde hereeniging. Het oog omhoog J. H. Lammertsma. Aan den straatweg, naby het dorp S., stond een klein armelijk huisje, waarin een weduwe woonde met vyf kinderen, van welke het oudste nauwelijks twaalf jaren telde. Yoor eenigen tyd was de vader overleden, zonder eeniggeld of goed na te laten. De moeder stond nu voor al de zorgen van het huisgezin alleen. Zou zy niet geheel tot armoe en gebrek vervallen, dan moest een weg gezocht worden om in de behoeften van haar gezin te voorzien. En dit was haar gelukt. Zy had in het dorp eenige werkhuizen gekregen. Daardoor was zy na tuurlijk verscheidene dagen in de week niet tehuis, en moest het oudste dochtertje, Marie, al vroeg de rol van huismoeder vervullen. En dit ging tamelyk goed. Op zekeren middag waren zy gereed om te eten. Rondom de oude, groen geverfde tafel zat het vyftal met hongere magen, begeerig kijkend naar den schotel, die daar stond te midden van eenige borden. Al kronkelden wolken van damp daaruit zich omhoog, deze verhinderden echter niet om te zien, dat er niet al te veel in was. Dit huiselijk tooneeltje geleek wel wat op het vogelnestje, 't welk maar juist genoeg ruimte biedt om al de kleine bewoners te bergen, die alle te gelyk hun kopjes tjilpend omhoog steken, als het gaaiken met eenig voedsel komt aan vliegen. Marie deelde met de grootste zorg rond, en schepte zoo lang uit den schotel totdat hy leeg was. Ik heb grooten honger," zei Piet, een jongen van negen jaar, en terwijl hy een donkeren blik op zyn bord wierp, sprak hy „daar heb ik niet genoeg aan!" Dat weet gij nu nog niet," antwoordde Jan, zyn broertje. „Bid maar eerst." En wat dan," sprak Piet knorrig, „wordt het dan meer

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 2