ZENDING.
Zendingsdag.
lieven n& sterven.
Het mysterie van den dood.
Mercurius in de Kerk.
„Men bouwt geen sanatoria in een moeras".
reeds een heil eind gevorderd. Er zyn onder
scheidene, die van oordeel schijnen te zijn, dat
als men eenmaal ter kerk gaat, dit reeds vol
doende is. Zij gaan naar de morgenbeurt en
hebben dan over het overige gedeelte van den
dag de vrije beschikking, 's Namiddags naar
de Kerk dat gaat niet, want dan hebben zij
geen tijd genoeg om op een behoorlijke wijze
te eten en bovendien worden zij slaperig in de
kerk. Als er dan niets in den weg komt, dan
gaan zy naar de avondbeurt. Doch als er een
verjaart in het gezin, of er komt visite, of men
gevoelt zich niet lekker, dan gaat het natuur
lijk over. Hoe het op deze manier gaat met
de jeugdige leden van het gezin, laat zich ge
makkelijk denken. Zy dwalen langs wegen en
straten, staan in 't midden van de menigte op
de Markt of bij een of anderen wedstrijd en
durven zelfs wel te gaan naar een bierhuis oi
een café, want dat slenteren geeft licht dorst.
Het is haast onbegrijpelijk, dat sommige ouders
zoo rustig kunnen wezen, want zij weten, naar
't schijnt, niet, waar hun kinderen komen
Hoe het nu in het gezinsleven zelf gaat, laat
zich wel gissen, wijl we wel aannemen kunnen,
dat daar de afwijking is begonnen. Wellicht,
ja waarschijnlijk staat daar het Sabbathsleven
ook niet hoog. Zou er wel veel over God en
Zijn dienst, over Zijn woord en Zijn koninkrijk
gesproken worden Zou de huisvader zich be
wust zijn van zijn priesterlijke taak? Zou de
moeder er veel hebben van de godvruchtige
Hanna, die haar kleinen Samuel opvoedde in
de vreeze des Heeren? Zouden de leden er
vieren van alle werken des vleesches en be
ginnen zij reeds met iets van de eeuwige Sab-
bathsrust te smaken Zou het thans beter zijn
dan vroeger, toen er zeer zeker ook veel ver
keerds was Zijn we vooruit- of achteruit
gegaan
Laat ieder er eens over nadenken en het ant
woord voor zichzelf zoeken. De Sabbath kan
een verlustiging zijn in den waren zin des woords.
Het is zulk een groote weldaad, dat God ons
een dag der ruste heeft gegeven en wanneer
daarvoor het oog open is, zullen wjj hem ook
trachten te besteden tot het doel, waaartoe Hij
hem ons gegeven heeft.
By welzijn later over de oorzaken, welke ons
gebracht hebben, waar wij nu gekomen zjjn.
Bouma.
In de „Zuider Kerkbode" van de vorige week
schrijft ds. Kerkhof als volgt
„Na heel veel teleurstelling mochten Depu-
taten er eindelijk in slagen een geschikt terrein
te verkrijgen tot het houden eener openlucht
samenkomst op Woensdag 11 September a. s.,
en wel op de weide naast de „Griffioen" aan
den Singel te Middelburg."
Het verwondert ons zeer, dat ds. Kerkhof,
die anders zoo goed de grenzen tusschen par
ticuliere en officieele berichten weet te houden,
dit berichtje alleen in de „Zuider Kerkbode"
heeft geplaatst.
Hij zegt zelf, dat Deputaten het terrein heb
ben verkregen. Het is dus een officieele zaak,
niet alleen voor de lezers van de „Zuider Kerk
bode", maar ook voor die van het „Zeeuwsch
Kerkblad" van belang.
Wij hopen, dat in het vervolg dergelijke
mededeelingen uit den boezem der Deputaten
in beide kerkelijke bladen zullen worden ge
publiceerd. J. D. Wielenöa.
Dezer dagen kreeg ik een boek ter hand over
bovengenoemd gewichtig, maar uiterst moeilijk
onderwerp. Dit werk bedoelde een troostboek
te zijn voor rouwdragenden, maar het bracht
een valschen, bedriegelijken troost. Het was
me echter een spoorslag om me zelve voor het
zóó hoogst belangrijke vraagstuk te plaatsen
Wat is het leven na dit leven Daarover wil
ik iets zeggen wellicht prikkelt het tot na
denken.
I.
Het mysterie van den dood is niet te ont
sluieren, tenzij eerst helder wordt ingedacht,
wat de mensch eigenlijk is.
Tegenover verschillende theorieën, die een
poging tot oplossing bieden van het vraagstuk
aangaande het wezen van den mensch, staat
de aloude onomstootelijke en onvergelijkelijk
schoone waarheid uit het BoekGod schiep
den mensch naar Zijn beeld.
Vat ge iets van de diepte van dit woord?
Met de erkenningde mensch is beeld Gods,
naar lichaam en ziel, gaat over het leven en
den dood van den mensch een gansch ander
licht op dan het blauwe en matte schijnsel, dat
de jjdele wijsbegeerte over deze problemen werpt.
De groote menigte van de menschen heeft
deze fundamenteele waarheid verworpen. Wie
één wil zijn met de menigte, heeft ze prijsge
geven. Maar met haar verwerping heeft de
mensch ook zijn verheven oorsprong geloochend,
het goddelijke uitgeschud, het echt mensche-
lijke in zich gedood en zichzelve verlaagd tot
het redelooze gedierte. Hoe somber is voor dien
mensch in den grond der zaak het leven en
hoe wreed is hem de dood
Blijk van goed verstand is te erkennen en
met hand en tand te verdedigen, dat de mensch
beeld Gods is naar lichaam en ziel.
Drie vragen rjjzen hierbij op en roepen om
een antwoord. De eerste vraag isWat is het
lichaam? De tweede vraag luidt: Wat is de
ziel En daaarop dient de vraag te volgen
Op welke wijze zijn ziel en lichaam beeld Gods
Het is gemakkelijker te vragen dan te ant
woorden, vooral als het zulke vragen zijn. Het
zou dan ook niet doenlijk zjjn op die diep
ingrijpende vragen een beslist antwoord te
geven, indien niet christen-denkers, voor den
donkeren doolhof van de meeningen van niet-
christenen over 's menschen lichaam en ziel
waarschuwende, ons een lichtend pad hadden
gewezen. Op het pad, waar de lamp van het
Woord schijnt, onzen voet gezet
Lichaam en ziel zijn twee namen voor twee
zelfstandigheden, die samen het wezen van den
mensch uitmaken.
Het lichaam is één van de twee zelfstandig
heden, waaruit de mensch bestaat. Het heeft
een eigen oorspronghet is immers uit de
aarde. Het heeft ook een eigen wezenhet be
staat uit georganiseerde stof. Het heeft boven
dien een eigen duurhet is sterfelijk. Onder
het lichaam moet naar dr. Bavinck worden
verstaande gestalte, waartoe het vleesch in
den mensch is georganiseerd.
Van deze aardsche, stoffelijke, sterfelijke zelf
standigheid is de ziel wezenlijk onderschei
den. De ziel is niet uit de aarde, maar uit den
hemel. Zij bestaat niet uit stof, die georgani
seerd is, maar uit de organisatie van den geest.
Zij is niet sterfelijk, maar onsterfelijk. Onder
de ziel moet worden verstaan de zelfstandigheid,
waartoe de geest in den mensch is georganiseerd.
De aardsche, stoffelijke, sterfelijke zelfstan
digheid en deze hemelsche, geestelijke onster
felijke zelfstandigheid, hoezeer onderscheiden
ook, komen nochtans bijeen.
God heeft ziel en lichaam samengevoegd.
Het lichaam is geen kerker voor de ziel. Het
dient ook de ziel niet tot uitwendige omklee-
king zonder meer. De verhouding tusschen het
stoffelijk en het geestelijk bestanddeel van den
mensch is gansch anders dan het kleed tot hem,
die het draagt en het doodkleed, waarin iemands
stoffelijk overschot is gewikkeld. God heeft de
fijnste en meest brooze stof tot vleesch en van
vleesch tot lichaam georganiseerd, door daarin
het levensbeginsel in te blazen. Zóó werd door
de inwerking en de organisatie Gods het
vleesch tot een levende ziel, d. i. tot een mensch.
Het lichaam werd tot een woonstede voor de
ziel, en de band tusschen ziel en lichaam zóó
nauw gelegd, dat het lichaam zonder ziel geen
lichaam meer is, maar een lijk. Hoe innig is
derhalve de eenheid tusschen het zienlijk en
het onzienlijk bestanddeel van den mensch
Naar ziel en lichaam is de mensch beeld
Gods. De ziel des menschen, die geest is,
heeft haar oorspronkelijk voorbeeld in God,
die geest is. De vermogens der ziel, het ken
en begeervermogen, wijzen terug op den den
kenden en willenden God. Omdat God geest
is, daarom is de mensch, naar Zjjn beeld ge
schapen, geest. Omdat God denkt en handelt,
daarom denkt en handelt de mensch, naar Zyn
beeld geschapen. Zelfs het lichaam, in de ge
stalte, door God geformeerd, biedt in haar
betrekkelijke volkomenheid als orgaan waardoor
de ziel werkt, een trek van Gods beeld. De
ziel bedient zich krachtens schepping naar Gods
beeld voor haar werkzaamheden van het lichaam.
De ziel tintelt in het oog, luistert door het
oor, proeft in hetgeen ten monde ingaat, tast
met de hand, denkt door de hersenen. O hoe
nauw is de band tusschen lichaam en ziel
Indien zóó nauw is de band tusschen lichaam
en ziel, dat op aarde de ziel uitsluitend werkt
door het lichaam, dan kan de scheidiug van
het zienlijk en onzienlijk deel van den mensch
niet anders dan op gewelddadige wijze ge
schieden.
Leven en dood wordt beheerscht door de
vereeniging of de scheiding van lichaam en
ziel.
Leven wat is het In den regel verstaat
men er onder het zijn van den mensch naar
lichaam en ziel, d. i. 's menschen zjjn aan deze
zijde van het graf. De aarde wordt gevloekt
als het land der levenden; by het leven denkt
men aan het aardsche leven. Wat is het leven
eigenlijk En wat is de dood
Leven en dood zyn twee vraagteekens. Wy
vragen: Wat zyn ze? Wie geeft een bevre
digend antwoord? Wie bepaalt wat het leven
is? Wie peilt het wezen van den dood?
leven met zyn verschillende verhoudingen:
tot de familie, waaruit men geboren is oi
waarin men door huwelijk kwam, tot de om
geving, waarin men leeft, tot het volk, waartoe
men behoort, tot de godsdienstige gemeenschap,
waarin men is opgenomen wat is het?
Het leven is een raadsel. Ook de dood is
een raadsel. Wat een vragen roept die hui
verachtige naam in ons wakker! Hoe somber
klinkt die klank!
Wat is de dood? Wy moeten allen sterven.
We hebben er daarom allen belang by om te
weten wat de dood is. We kunnen hem wè
ontvluchten, maar aan hem ontkomen kunnen
we toch niet. Denk daarom tydig zyn wezen in
Wie zal zeggen, wat de dood is?
Weet iemand, die leeft en die nooit dood is
geweest, proefondervindelijk, wat de dood is Oi
is ooit eenig mensch van gindsche zyde van het
graf teruggekeerd om uit eigen ervaring de
levenden mede te deelen, hoe het in het doo-
denryk is?
Houdt by dit sombere vraagstuk de lichtende
lamp van Gods Woord!
De dood is de scheiding van hetgeen God
heeft tezamengevoegdde gewelddadige schei
ding tusschen lichaam en ziel. De dood breekt
de innerlijke eenheid van den mensch en als gevolg
daarvan de uiterlijke verhoudingen. De dood
breekt den familieband, neemt iemand uitzijn
omgeving weg, ontrukt hem aan een volk, maakt
hem los uit een godsdienstige, aardsche ge
meenschap. De dood is de verbreking van alle
aardsche verhoudingen.
In den dood scheidt de ziel van het lichaam.
Door die scheiding wordt het lichaam tot lyk.
Waarheen gaat dat ontzielde lichaam Het
wordt, bleek en koud, afgelegd in doodsgewaad.
Het wordt neergelegd in een planken kist. Het
wordt uitgedragen uit de woning. Het wordt
neergelaten in een open groeve op het kerkhof,
een kleine ruimte, die spoedig gesloten wordt.
Doch daarna komt er leven in het houten huis
in de aarde. Daar is nog leven. Er is leven
na sterven. Maar dit leven is een ontbindend,
een verterend leven. Het ontzielde lichaam wordt
ontbonden en de stofdeeltjes gaan over in lucht,
aarde en water. Weinige jaren later waar
is de fijne en brooze stof? Op de graven groeit
in den zomer welig het gras, en de bloemen
en de treurwilgen. Vanwaar hebben deze hun
levenssappen
Waarheen gaat de ziel? Ze blijft niet zwer
ven om de sponde, waar de doode neerligt. Ze
waart niet rondom de groeve, waarin hy werd
neergelegd. Doch waarheen gaat ze dan?
De vraag waarheen is zulk een groote vraag.
Ze is te groot, om ze met één enkel woord te
beantwoorden. Daarover een volgend maal.
Denk nu alvast in het mysterie van den dood.
J. H. Lammertsma.
't Is kerkeraadsvergadering, breede. Belang
rijke zaken zyn er aan de orde; alle broeders
zyn present.
De vergadering wordt geopend. Psalm 119
vs. 3 zingend, roept men de hulp des Heiligen
Geestes in. De Praeses gaat voor in gebed, een
zegen afsmeekend over het hoogstgewichtig
werk, dat de Kerkeraad heeft te verrichten.
Op voorstel van den Praeses worden de Notulen
der vorige vergadering thans niet voorgelezen,
omdat deze vergadering bijzonder is samenge
roepen tot het opmaken van een drie-tal. Er
is namelyk een vacature; er moet een dienaar
des Woords beroepen worden.
Ge begrijpt nu den ernst, die de broederen
bezielt.
Eerst een grostal gemaakt. Zoo noemen zy
dat. Ieder mag een biljet indienen, waarop
de namen staan van hen, die men in aanmer
king wenscht te zien komen.
Zulk een groslijst ziet er wonderlijk uit.
Aan de letters van ons alfabet zouden wy tot
aanduiding niet genoeg hebbenzooveel zyn er.
Het is u een raadsel, hoe ds. A. door iemand
genoemd kan worden als begeerlijk voor de
Kerk van P; en hoe ds. B. uit Q. op de lyst
komt, is u geheel onbegrijpelijk. Metterdaad
is de groslijst vol van mysteriën. Maar de
broeders gaan aan 't spreken. Het doel is,
eerst tot een zestal te komen.
De leiding is in goede handen. De praeses
weet wel zoo wat, welken kant de Kerkeraad
uit wil en uit moet. Die meest mysterieuse
candidaten verdwijnen in de nevelen der on
besprokenheid. Een dozyn is er, over wie
veel gevraagd, en door sommigen zelfs meer
gezegd dan gevraagd wordt.
Alles en allerlei wordt ter tafel gebracht.
Er wordt gesproken over het preeken der be
doelde dominé's; over vorm en inhoud der
preeken; over stem en gestes. Over baard en
das wordt niet gehandelddat kon vroeger
gebeuren, thans niet meer. Thans wordt uit
voerig gehandeld over het leven en streven.
Er wordt gesproken over de gaven voor cate
chisatie en huisbezoek. Met zekere schuchter
heid vraagt een nog niet zoo onverstapdige
broeder naar de vrouw van ds. C.hy heeft
wel eens gehoord, dat deze in B>. niet bijzonder
in den smaak viel. Van de vrouw komt men
zeer natuurlijk op de kinderen. De vraag kwam
dan ook al spoedig, hoeveel kinderen ds. D.
had; een vraag, die door een ander broeder
kon beantwoord worden met de by voeging, dat
hy het in S. met zyn talrijk gezin zwaar ge
noeg had.
Onder die laatste bespreking was een onge
ziene gast binnengeslopen. Als gij hem kondt
ontdekken, gy zoudt eens zien met hoeveel
verachting hy die vergadering gadesloeg. Welk
een ouwe wy ven-boelNeen maar, dan gaat het
op de Beurs en in de groote kantoren, zelfs in
den kleinhandel, anders toe. Daar weet men
van zaken doen. Hy, de chef van de „zaken"
„Mercurius", zou allang een drietal klaar ge
had hebben.
Gy wilt een dominé koopen, of, zooals gij
dat noemt, beroepen, neemt dan den beste, van
wien gy 't langst genot kunt hebben, en die
u 't minste kost. Dat is praktisch, mannenf
roept Mercurius. Zaken zyn zaken.
Gy moet zoeken naar den beste. De beste is
die het meeste volk trekt, en daardoor uwe
collecten doet stijgen en het plaatsengeld naar
boven drijft. Een beste dominéé brengt zyn
traktement mee.
Gy moet lang genot van hem kunnen hebben.
Hy moet dus gezond zyn en nog niet te oud:
zoo ongeveer 40 jaar of liever nog jonger. Hy
moet niet zoo spoedig aan emeritaat toe zyn.
Hy moet u ook niet al te duur uitkomen.
Een behoorlijk traktement geeft gij, met kin
dergeld. In dien staart zit het venijn. Een
dominé met een groot gezin is maar lastig.
Zoo zyn de adviezen van Mercurius. Om u
te dienen heeft hy het Handboek voor de Ge
reformeerde Kerken meegebracht. Daaruit kan
men weten, hoe oud de Dominé's zijn.
Nu, de bedoelde Kerkeraad was dan bezig
over het talrijk gezin van ds. D. van S., toen
de handelsgeest voer in veler harten. Een
broeder meende te weten, dat ds. E. van T.
wel eens aan het hart had geleden en ds. F.
van U. aan de zenuwenhy raadde dus (Mer
curius fluisterde het hem) in, dat men geen kat
in den zak zou koopen, en eerst eens naar die
predikanten, d. w. z. naar hun gezondheid zou
informeeren.
Een ander broeder had dat beroemde Handboek
ter hand genomen, en wist al heel spoedig te
zeggen, dat ds. G. van V. al een heel eind over
de vijftig was, en ds. H. van W. ook al zoo'n
candidaat voor het Emeritaat.
Die handelsoverwegingen, het zy tot eere van
vele ouderlingen gezegd, bleven niet onbeant
woord. Ernstig werd de nadruk gelegd op de
geestelijke behoeften der Kerk, die beter vervuld
konden worden door een man op middelbaren
leeftijd, met erkende talenten toegerust en gerypt
door kerkelijke ervaring, dan door een jong
schitterend prediker, die vreemd staat in het
praktische leven. Er werd gewezen op de
mogelijkheid, dat een jong predikant nog eerder
en dan langer emeritus is dan een oud. Met
heiligen ernst werd de nadruk er op gelegd,
dat gezondheid en krankheid, ook leven en
sterven van de hand Gods komen.
Soms had Mercurius het hard te verduren.
Toch wist hy het te winnen. Hy redeneerde
zoo nuchter, schijnbaar zoo in 't stoffelijk voordeel
van de Kerk, staande op den vasten bodem
van de statistiek, gewapend met onwraakbare
cijfers. Mercurius won het. Er kwam een
zes-tal en een drie-tal van jonge, begaafde
gezonde mannen.
„Toen sprak God deze woorden,
zeggende: Gy zult geen andere
goden voor myn aangezicht hebben."
(Friesche Kerkbode.) de G(eus).
't Is een gevleugeld woord van dr. Hoedemaker.
Dr. Kromsigt haalt het aan in de Gereformeerde
Kerk (18 April 1912), en laat er, den zin om
schrijvend, op volgen „wat baten alle bijzondere
Christelijke scholen en inrichtingen, wanneer de
atmosfeer er om heen, de atmosfeer van ons
openbare leven steeds ongezonder wordt, steeds
meer (met willen en weten der Christenen zelf)
wordt ontkerstend."
Tegen dat gevleugeld woord, en vooral tegen
deze omschrijving en toepassing er van hebben
wy ernstige bedenking.
1Men bouwt geen Sanatoria in een moeras."
Goed, maar toch wel in een moerassig land.
Die Christelijke scholen staan niet in een moeras,
maar juist in een moerassig land, en ze vormen
juist de sanitaire plekjes, waar de bewoners
van dat moerassig land hunne kinderen kunnen
bergen. Wat dr. Schokking wilde openbare
school kerstenen, kerkelijke leerstoelen aan
ongeloovige Universiteiten stichten, dat zou