Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOÜMA, Ds. H W. LIMAN en Ds. R. J. VAN DER VEEN.
10e Jaargang.
Vrijdag 9 Augustus 1912.
No. 8,
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABOOEMEHTSPBIJS
Drukker-Bitgever
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER AD YERTEHTIEH
HET VERWACHTEN DES GELOOFS.
Verwachten is met eenigen grond uit
zien naar iemands komst. De grond van
dat uitzien kan gelegen zijn in een gegeven
woord of gemaakte afspraak. Ook wel in
de orde des levens, die het meebrengt dat
bepaalde personen op bepaalde tijden samen
komen, bijvoorbeeld de leden van een huis
gezin. Soms ook kan iemand zich in
zoodanige omstandigheden bevinden, 't zij
dat ze van blijden of droevigen aard zijn,
dat hij in die omstandigheden zelve een
oorzaak meent te hebben om te gelooven,
dat zijne vrienden en bekenden hem wel
zullen komen opzoeken. In ieder geval
ligt in verwachten een uitzien naar iemand,
met eenigen grond dat hij komen zal.
Een uitzien en verwachten, dat dan temeer
in spanning brengt en houdt, naarmate
de te verwachten persoon u dierbaarder
is, of er aan zijn komst u meer gelegen
ligt.
Zoo nu ging het David. Diepgaand lijden
heeft bij hem den 25sten Psalm uit het
hart doen oprijzen. Hij werd vervolgd
door vijanden, die hem haatten met een
wreveligen haat. Hij voelde zich verlaten
eenzaam en ellendig. De benauwdheden
zijns harten hadden zich wijd uitgestrekt.
En dat alles waarschijnlijk door den eu
velmoed van zijn eigen zoon Absalom, die
zich niet ontzag den Gezalfde des Heeren,
zijn eigen vader, naar kroon en leven te
staan.
Toch is David niet enkel te beklagen.
Dit lijden brengt hem niet van God af,
maar naar God toe. Onder ontwakend
schuldbesef mag hij zijne zonden ootmoedig
belijden. Hij leert zijne afhankelijkheid
verstaan en zijn gemoed wordt kinderlijk.
Hij begint vurig naar God te verlangen,
naar diens komst, heil en gemeenschap.
De stormwind der beproeving heeft zijn
hart gezuiverd en gereinigd. De Heilige
Geest doet 't geloof en 't vertrouwen weer
opbloeien. U, mijn God, belijdt hij, ver
wacht ik den ganschen dag!
Bang is wel zijn toestand, maar er is
een levende en levendige verwachting in
zijn hart. Deze verwachting, dat God
komen zal om hem uit te redden en zijn
heil hem te doen zien. En die verwach
ting, weet hij, is niet zonder grond. Want
hij verwacht geen vreemden God, maar
Jehovah, den Heere, die zijn God is, de
God zijns heils. Heeft die God hem niet
opgenomen in zijn onveranderlijk en eeuwig
vreê-verbond, dat niet wijken of wankelen
zal, al storten ook bergen ineen? Heeft
die God hem niet de schoonste en dier
baarste beloften gegeven, van welke niet
ééne op de aarde vallen zal, en waardoor
hulpe, bijstand, troost, bescherming, tijde
lijk en eeuwig welzijn hem is toegezegd?
En heeft hij het niet menigmaal, met
diepe beschaming, maar ook met zielza-
ligende vertroosting ervaren, dat de Heere
een getrouwe God is, die zijne kinderen
niet beschaamt en nooit verlaat, die komt,
als zij zijn aanschijn zoeken met verlangen?
David is zich nu van zijn vertrouwen op
den Heere bewust. Hij gevoelt en erkent,
dat God hem tot een steenrots en een
hoog vertrek is geworden, dat hij nergens
buiten zijnen God hulpe zoekt of verwacht.
Gods trouw en waarheid, de zaligste be
loften, maar ook zijne eigene ervaring en
die van alle heiligen waarborgen hemdie
in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
En zoo groeit zijn geloof uit tot sterk
vertrouwen, en in dat vertrouwen des ge-
loofs betuigt hij het voor zijn GodU
verwacht ik den ganschen dag
Den ganschen dag. Ziehier het volharden
des geloofs bij David. Hij verwacht de
komst des Heeren, en dat op goeden grond.
Maar zijn verwachten gaat ook gepaard
met lijdzaamheid, want hij weet dat God
niet altijd komt op onzen tijd, of op zulk
een wijze als wij het zouden wenschen.
Neen, soms vertoeft de Heere. Niet omdat
Hij niet getrouw is, want de Heere is zoo
getrouw als sterk. Maar omdat Hij in
heilige en wijze liefde het geloof zijner
kinderen wil beproeven, om het te sterken
en te stalen. Daarom heeft de Heere voor
zijn komen zijn eigen tijd en wijze. Tot
den een komt Hij onmiddelijk. Om zoo
te zeggen op het eerste roepen. Tot den
ander na uren of dagen van wachten.
Vertoevende, opdat wij Hem zouden ver
beiden.
Wie nu niet oprecht is in de vreeze
des Heeren, bezwijkt bij zulke beproeving.
Die laat God varen, en zoekt hulp bij
andere goden. Maar bij de heiligen is
lijdzaamheid. Zij worden wel gepijnigd
door Gods toeven. Twijfel en ongeloof
benauwen hen bij oogenblikken op hoog
gaande wijze. Satan neemt zijn kans waar,
en vraagt hoonend: Waar is nu die God,
welke gij verwacht? Maar zij laten God
niet varen. Veel minder beschuldigen zij
Hem. Neen, zij worden door zijn wachten
tot diepere zondekennis en schuldbelijdenis
gebracht. Zij verootmoedigen zich des te
meer. Zij beseften het levendiger dan
ooit, dat zij zonder God niets zijn of kunnen.
Daarom zoeken zij zijn aangezicht te ern
stiger met verlangen. Zij vermenigvuldigen
het gebed. Zij blijven trots alles den
Heere verwachten, hun trouwen God en
barmhartigen Vader in Christus.
Zoo verwachten zij met lijdzaamheid.
Hun geloof is niet een schepping voor een
oogenblik, maar een blijvend werk des
Geestes voor heel hun leven. Dat geloof
kan bestreden, besprongen, aangevochten,
beproefd worden, bezwijken en ophouden
kan het niet. Jezus heeft voor hen ge-
heden. De Heilige Geest ondersteunt in
het verborgene met kracht. De beproeving
maakt van den bidder een worstelaar,
die niet loslaat, maar verwacht. Den
Heere, den God zijns heils verwacht, nu
en straks en altijd. U verwacht ik den
ganschen dag.
Wat een voorrecht, mijn lezer, als gij
dit voor u zeiven David in oprechtheid
kunt nazeggen. Want die God verwacht,
wordt nooit beschaamd. De Heere hoort
het geroep zijner ellendigen, en in den
welaangenamen tijd bezoekt Hij zijne
gunstgenooten met zijn heil. En als de
Heere komt, al hebt ge Hem ook lang
moeten verbeiden, dan maakt Hij alles
wel. Dan is er licht en ruimte, troosten
verkwikking, vrede en rust.
Die zoo den Heere verwachten mag, als
David in geloofsvertrouwen Hem verwacht
te, is bevoorrecht boven duizenden. De
groote massa rekent met God niet en
zoekt Hem niet. Zij zoeken de dingen
van dit tijdelijke leven, en verwachten
daarbij hun heil van de heuvelen en de
bergen. Maar waarlijk, te vergeefs ver
wacht men het van de heuvelen en de
menigte der bergen; waarlijk, in den Heere,
onzen God, is Israels heil. O Heere, Israëls
verwachting, allen, die U verlaten, zullen
beschaamd worden; en die van Mij af
wijken, zullen in de aarde geschreven
worden.
Keer u daarom tot den Heere. Verwacht
Hem en zijn heil. In Christus komt Hij
zeker en gewis tot allen, die Hem aan
roepen. Met genade. Op zijn tijd. Tot
uwe zaligheid voor nu en eeuwig.
Zij het dan bij u als bij den vromen
zanger:
»Ik blijf den Heer verwachten;
Mijn ziel wacht ongestoord
Ik hoop, in al mijn klachten,
Op zijn onfeilbaar woord.
Mijn ziel, vol angst en zorgen,
Wacht sterker op den Heer,
Dan wachters op den morgen
Den morgen; ach, wanneer? (Ps. 130 3.)
KERK, BELIJDENIS, ZENDINR.
Wij zijn er nog; niet,
Zondagsheiliging.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent-
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 5Q cent, iedere
regel 10 cent meer.
U verwacht ik den ganschen dag.
Ps. 25 5.
Van der Veen.
De benoemingen door de buitengewone
Generale Synode gedaan hebben geen gunstig
gevolg gebad. De beide broeders dr. Aalders
van Ermelo en dr. de Moor van 's Hage heb
ben gemeend om by bun tegenwoordigen ar
beid te moeten blijven. Wat hen bewogen heeft
om voor de eervolle taak te moeten bedanken,
weten wy niet, maar zy hebben verklaard, dat
zy bet aangeboden professoraat niet kunnen
aanvaarden. Hoe de kerken hierover zullen
denken, kunnen we ook niet zeggen, doch zy
zien in elk geval, dat we nog even ver zyn
als vóór de Synode om het zeer zacht te zeggen.
Voor de Curatoren der Theol. School is bet
niet aangenaam, want zy kunnen opnieuw be
ginnen met een voordracht op te maken. En
dit zou niet zoo moeilijk zijn, indien wy man
nen, die voor dezen arbeid in aanmerking ko
men, in overvloed hadden, doch dit is niet bet
geval. Voor de ambtelijke vakken zal bet wel
gaan, want er zyn nog wel jeugdige dienaren,
die aanleg en vermogen hebben om zich aan
deze taak te wyden en straks met eere bun
katheder in te nemen. Doch waar is de man
die genoeg op de hoogte is met de Oostersche
talen om den zwaren last van de O. Testa-
mentiscbe vakken op behoorlijke wyze te kun
nen dragen en tevens de gave heeft om dui
delijk te kunnen onderwijzen? Waarlyk dit
zal niet van zelf gaan. Wy beginnen nog beter
dan vroeger te verstaan, boe jammer het is
voor de School, dat dr. A. Noordtzy naar een
Rijks-Universiteit gaat. Hy zou naar onze ge
dachte de geschikte man zyn geweest om deze
plaats in te nemen. Het baat echter thans niet
meer om er over te schrijven.
Wy geven evenwel den moed niet op, want
wy vertrouwen, dat de Professoren en de Cu
ratoren van de School met alle eenparigheid
en allen y'ver zullen zoeken om op de meest
voortreffelijke wyze in deze vacature te voor
zien en bet is meermalen gebeurd, dat wat ons
baast onmogelyk toescheen, uitnemend terecht
kwam. Noodig is het ook, dat het gebed tot
God voor deze zoo gewichtige zaak vermenig-
vuldige. Het mag ons wel doen verstaan, welk
een behoefte er aan is, dat God ons mannen
geeft, die met ryke gaven voorzien bun schou
ders kunnen zetten onder de gewichtige taak
der opleiding onzer aanstaande predikanten.
Afgedacht zelfs van deze taak zou het zoo
goed zyn, wanneer er mannen waren, die ons
voorlichten konden over zoovele vragen, welke
er opgerezen zyn by de lezing van de boeken
des O. Testaments. Hier ligt een arbeid te
wachten, welke een zeldzame bekwaamheid
vraagt.
Er wordt veel gedaan, waarvoor we dank
baar zyn kunnen en de Gereformeerden heb
ben een beteekenis gekregen, welke weldadig
aandoet, doch wanneer wy deze plaats zullen
kunnen behouden en nog meer invloed zullen
kunnen uitoefenen, dan moeten we mannen
hebben en bonden, die meespreken kunnen op
elk gebied, en wel mogen we bet helder inzien,
dat God alleen ons ook op den duur zulke
wel toegeruste arbeiders geven kan. Anders
dringen van zelf op de Gereformeerde erve
denkbeelden en beschouwingen door, die de
kracht en de heerlijkheid onzer belijdenis on
dermijnen en doen tanen.
II.
Er is een geheele verandering gekomen in de
wyze, waarop vele Gereformeerden den Zondag
vieren by vroeger. Het begon in 't openbaar
met het wandelen op den rustdag. Dit wekte
dan ook de aandacht. Daarover is veel ge
sproken. De een veroordeelde bet en de ander
verdedigde bet. Merkwaardige bewijzen werden
er soms bijgebracht. Zoowel van den eenen als
van den anderen kant. Ook van den kansel
werd er wel eens by gelegenheid van de ver
klaring van bet vierde gebod op gewezen. Yaak
werd er gezegd, dat wanneer iemand zes dagen
steeds in bet gareel van zwaren arbeid bad ge-
loopen, hy op Zondag wel eens een verademing
mocht hebben. En als zyn arbeid hem steeds
aan een beperkte ruimte bond, het wel goed
was, dat hy eens in de week de buitenlucht
genoot en de schoone natuur bewonderde om
daarin bet werk van zyn Schepper te zien.
Daarop sloeg, wat eens een predikant zeide.
Hy gaf het toe, hy keurde bet niet af, maar
voegde er by, dat dit in den zomer het aller
best geschieden kon in den vroegen morgen.
De natuur was dan op het allerschoonst en de
rust, welke er dan heerschte, bood daartoe de
beste gelegenheid. Ik voor my geloof ook, dat
dit moeielyk tegengesproken kan worden, maar
de meesten hebben toch nooit naar deze wenk
geluisterd.
Het lag voor de hand, dat deze redeneering
alleen gelden kon voor hen, die bun arbeid op
de fabriek, in bet kantoor, op de werkplaats
of in een winkel vonden en van den vroegen
morgen tot den laten avond bezet waren. Wie
in de week steeds in de open lucht verkeerde
of vrye uren genoeg had om te wandelen, kon
zich daarmede niet redden. Vandaar is het dan
ook te verklaren, dat dit eerst aan de orde
kwam in de steden en de dorpen bet langst
buiten dezen onverkwikkelyken stryd bleven.
Dit verschijnsel nu, op zichzelf gering kreeg
daardoor eenige beteekenis, omdat bet er op wees,
dat velen de oude puriteinscbe opvatting van
het Sabbathsgebod losgelaten hadden en het zou
wel blyken, dat op deze eerste schrede meerdere
volgen zouden. Wy zyn in de steden dan ook