DE BELIJDENIS DER HOOP.
Kerk en Schoolnieuws.
Officiëele Berichten.
baneesch vorst) beklimt men nog een viertal
terrassen, om 't hoogste punt van den kam
pong te bereiken, 't Is een heele klim in de
warme zomer, maar 't loont de moeite. Op dit
hoogste punt heeft men een prachtig uitzicht
over de vlakte. Uren ver kan men zien.
Een groote grafsteen op vier steenen pilaren
biedt een rustig zitje aan. Want een grafsteen
te gebruiken voor allerlei doeleinden is echt
Soembaneesch. Men hangt er zyn natte kleeren
op te droogendroogt er visch en vleesch en
pinanghet is het algemeen droogrekIn de
avonduren, als het zwoel in huis is, gaan de
eerwaarde dorpsvaderen op een graf zitten praten
over alles en nog wat. De jeugd speelt er op
of er onder. Men gaat o zoo familiaar om met
de dooden en hun woonplaatsen
Op dit hoogste terras staat ook 't „beroemde'
steenen huis. Ik had er vroeger al by geruchte
van gehoordoverdreven als alle Soemba-ver-
halen. Een huis met steenen pilaren, wel twee
menschenlengten hoog en zoo dik dat twee
menschen ze nauwelijks kunnen omspannen,
't Had veel van een „legende", want een Soem-
banees kan soms wonderlijke dingen vertellen,
met een waarheids-gezicht, dat hy nydig wordt,
wanneer men aan zyn woorden zou durven
twijfelen. Met 't ernstigste gezicht van de
wereld komt hy u b.v. vertellen: „heeft myn
heer al gehoord, dat er in Kanatang een kar
bouw is, die praten kan. 't Is een wyfjes-
karbouw. Tot driemaal toe had men haar
jong telkens genomen en geslacht. En na de
vierde maal, begint zy in eens te spreken en
zegt„wat zijt gjj menschen toch slechtdrie
maal hebt gij mijn kind gedood en nu wilt gy
't wederom doen Yan verbazing hebben ze
toen de karbouw met haar jong maar weer
losgelaten. Als mynheer 't niet gelooft moet
hy zelf maar gaan kyken."
Merkwaardig is ook het feest geweest, dat
deze kampong aanrichtte ter eere van de be
zoekers uit het Oosten.
's Middags was 't groot feest, ter eere der
gasten. Honderden waren opgekomen. Eer
echter de feestelijkheden werden geopend, werd
er „volks-vergadering" gehouden. Een plechtig
heid in 't Oosten van Soemba onbekend.
In grooten ruimen kring zit en staat 't volk.
In 't midden staat de „redenaar". Twee hoofden
representeeren 't volk en antwoordden uit
naam der menigte.
't Eerst trad op Oemboe Bili radja van La-
wonda; een oud man, byna blind, gebogen
leunend op een stok verheft hy zich. De korte
inhoud van zyn „rede" iseen welkomstwoord
aan de gasten van 't oosten. Hun komst was
een bewys, dat er nu overal vrede was. Want
vroeger zou zoo iets onmogelyk zyn geweest.
Men bezocht elkander alleen om koppen te
rooven. Nu had „onze vader en moeder van
overzee" echter orde gemaakten als vrienden
kwamen zy nu by elkaar. Laat ons nu ook
verder luisteren naar de bevelen ous gegeven.
Niet stelen, geen overspel, geen vrouwenroof,
ijverig aan den weg werken.
En telkens gaven de twee representanten
antwoord: „zoo is 't"Juist is uw woord";
„naar waarheid".
Oemboe Dong met zyn piepstem was de tweede
spreker. Ook hy vermaande zyn volk, voortaan
beter naar hem te luisteren. Hoe dikwijls had
hy ze niet den rechten weg gewezen, maar ze
wilden naar hem hooren. Als dat zoo voort
ging zou hy gaan klagen bij 't Bestuur en de
ongehoorzamen laten opsluiten in 't „donkere
huis" (d. i. de gevangenis).
Ook Ngili Rdnda, de beroemde prater van
Laurakon niet stilzwijgend een dergelyke ge
legenheid laten voorbijgaan. Ook hy zou zyn
talenten eens laten schitteren. Prachtig van
beweging en gesticulatie liep hy in deftige
schreden den kring op en neer. Zich opwin
dend meer en meer. Als een stroom rolden zyn
woorden uit zyn mond. Zelfs uit de menigte
werden kreten van instemming en aanmoedi
ging gehoord.
't Succes van de vergadering was voor hem,
en hoogmoedig glimlachend ging hy weer zitten.
Toen begonnen de dansen. De maatslag van
gong en trom is hier heel anders dan in 't
Oosten. Er zit niet zooveel leven en vuur in.
't Is maar dof, eentoonig, een eenvoudige rythme-
beweging. Alleen de gezamenlijke dansen, b.v.
van 4 man met lans en schild, zyn interessant
en mooi van beweging ruw van uiting als
krygsdans, zou men een indruk krijgen van
den Soembanees als stryder, wanneer men niet
zyn „hazen-natuur" beter kende.
Ook de gasten van 't Oosten lieten hun wyze
van dansen eens bewonderenmeer forsch en
sprekend, zoodat de menigte dan ook herhaal
delijk in bijvalskreten uitbarstte.
Merkwaardig van deze vergadering en dit
feest was echter, dat er geen vrouwen by tegen
woordig waren. In 't Oosten zyn de „dames"
vooraan er by, zingend en gillend. Maar hier
in 't Westen is de positie der vrouw niet zoo
hoog. 't Yerschil in deze vrouwen-kwestie is ge
legen in 't onderscheid van Oost en Westhangt
saam met den verschillenden aard van leven,
nomadisch of landbouwend. Ook 't houden van
slaven is hierop van grooten invloed. Alleen
Kodi in 't uiterste westen maakt eene uitzon
dering. Daar is de positie der vrouw zelfs
typisch. De radja b.v. is steeds vergezeld van
één of twee zyner vrouwen, welke zyn sirih-
tasch dragen en achter hem gaan zitten in de
vergadering.
't Yiel onze Oost-Soembaneezen erg op, dat
de vrouwen zoo wegbleven en ook by 't bezoek
der kampongs zich zoo schuil hielden. Enfin,
dat is nog de oude vrees voor vreemd bezoek,
dat vroeger slechts onheil beteekende voor leven
en bezitting.
J. D. Wielenga.
De Christelijke belijdenis is niet alleen een
belydenis des geloofs, maar ook een belydenis
der hoop.
Geloof en hoop zyn onderscheiden. Het ken
merkend verschil tusschen beide is dat het
geloof meer bepaald by het tegenwoordige, de
hoop in de toekomst leeft.
De inhoud van het christelijk geloof is: de
zaligheid in de gemeenschap met den eenigen
en drie-eenigen God, door tusschenkomst van
Jezus Christus, de Zone Gods, als de Middelaar
van verzoening.
De inhoud van de christelyke hoop isde
volkomene vervulling van al de beloften, door
den drie-eenigen God in Christus uit genade
aan de bondelingen in het Evangelie geschonken.
Het is een heilig voorrecht deze hope te
mogen en te kunnen belijden.
Deze Christelyke belydenis immers houdt in,
op grond van het geloof in Jezus Christus als
de Zone Gods, de verwachting dat al de toe
zeggingen Gods in de toekomst werkelijkheid
zullen worden. Die verwachting richt zich in
het algemeen op de beloften van het Evangelie,
die de zaligheid van zondaren en daarin de
verheerlijking Gods betreffen. In het byzonder
richt deze verwachting zich op de wederkomst
van Christus, op de opstanding des vleesches,
op het eeuwige leven, op de vernieuwing van
hemel en aarde, op de voorstelling van de ge
meente aan den Yader in smettelooze reinheid,
op de gansche voltooiing van het werk des
Geestes, op de heerlijkheid Gods.
Is het dan geen voorrecht, by niets op aarde
te schatten, dat zy die den Christus belyden,
niet enkel verstandelijk of niet enkel gemoe
delijk, maar in diep-gewortelde overtuiging,
die vrucht is van de vernieuwende en verlich
tende werking des H. Geestes, vol blijdschap
des harten kunnen en mogen jubelen: mijn
hoopdie is op God.
Deze hun belijdenis doet hen zeggen:
Ik zie verlangend den dag tegemoet van de
wederkomst van Christus.
Ik zal wanneer Chr. niet spoedig komt, om
mij te veranderen in een punt des tyds, ont
slapen in de hope des eeuwige levens.
Ik hoop op mijn zalige opstanding.
Ik verwacht een nieuwen hemel en een nieuwe
aarde, waarop gerechtigheid en vrede woont.
Ik hoop op de verheerlijking der gemeente.
Ik hoop op de gansche volmaking van het
werk des Geestes; ja ik roem in de hope der
heerlijkheid Gods.
Deze belijdenis is geheel persoonlijk, maar
wordt toch, Goae zy dank, door meer dan één
persoon afgelegd. God geeft niet alleen de
beloften voor het genade-verbond, maar Hy
zorgt er steeds voor dat er een volk zy, waarby
die beloften geloof vinden en waarby de hope
der vervulling wordt gewekt en levendig blijft.
Hoewel de kring van belijders op een bepaalde
plaats somwijlen een tydlang zeer klein kan
zyn, vergadert de Zone Gods toch tot Zyn kerk
daar zóó lang en zóó velen, tot het getal der
uitverkorenen is vervuld.
In een geordende gemeente, hetzy kleiner,
hetzij grooter in zielental, waar geleefd wordt
uit het verbond der genade, bereiden telken
jare gedoopten, die volwassen zyn geworden,
geruimen tyd van te voren zich voor, opdat
zy na biddende zelfbeproeving en opzettelijk
onderzoek van de leer der H. Schrift en de
leer der kerk, met name van het stuk der
Sacramenten, in stilte van zichzelven zouden
kunnen getuigenik geloof, dat ik van Christus
kerk een levend lidmaat ben, en daarom heb
ik, gedoopte, behoefte aan versterking van dat
leven in het sacrament van het H. Avondmaal
ik leef niet meer myzelve; mijn hoopdie is
op God
Wat moet van deze heerlyke belijdenis der
Christelijke hope meer worden gezegd?
Hoop in algemeenen zin is onvast en beweeg-
yk. De mensch is, om hetgeen hij hoopt, te
verkrijgen, afhankelijk van allerlei omstandig-
ïeden en toestanden. Een ongedachte loop
der omstandigheden en een niet-berekende
wijziging der toestanden verijdelt ineens de
gekoesterde verwachtingen. Dan zit de mensch
in droefheid neer by de gedachte aan zijn ver
vlogen ideaal.
De Christelyke hoop is niet onvast en be
weeglijk, maar onbeweeglijk en onwankelbaar
Zy alleen geeft vastigheid. Zy alleen biedt
waarborg, dat de verwachting niet feilen zal
Het menschelyk leven is menigmaal verge
leken met een zee, die ons levensscheepje draagt,
De zee kan kalm zyn, maar het kan er ook
op stormen. Soms kan de zee wild zyn en
woest, en wekt ze angst en huivering. De zee
is onbetrouwbaar. Maar zoowel by rustigen
golfslag als by hevige beroering heeft de Christen
in zijn hart de hoop.
Nu heeft de Christelijke hoop haar symboo
in het anker, waaraan het levensscheepje in volle
zee kan worden vastgelegd, en trots wind en
storm kan blijven liggen. Wy, Christenen, be
lyden dan, dat wij bij effen zee, maar ook als
een orkaan raast en wilden golfslag doodsgevaar
brengt, in nood gezeten, nog uitkomst zien
Wij hebben immers de onbedriegelyke hope,
als een anker der ziel, geslagen in vasten on-
beweeglyken bodem.
Nog iets moet van deze heerlyke belydenis
worden gezegd.
Niet geheel duidelijk is nog het antwoord
op de vraag waarom we van deze dingen, die
toch in de toekomst liggen, in het heden zoo
zeker zyn. Yervang het symbool voor de zaak.
Die vaste, onbeweeglijke bodem is de trouw
van God aan Zyn Woord, dat Hij gaf. God,
die niet liegen kan, maar de Onveranderlijke
is in Zyn liefde en genade, heeft in Christus
aan zondaren zyn woord verpand. Met dat
woord is de Onveranderlijke zelve de onbeweeg
lijke grond, waar het anker der hoop in vastligt.
Yoor de gemeente Gods komen soms gewich
tige oogenblikken.
Een allergewichtigste ure is die van de viering
van het H. Avondmaal. De teekenen van het
bloed der besprenging, Jat onze zonden verzoent
en daarom ons den toegang tot het hemelsche
heiligdom opent, worden dan publiekelijk ge
toond. De bondszegelen worden dan door
Christus gereikt, en wie ze aanneemt, aanvaardt
ze publiekelijk als goddelijke panden van de
vergiffenis zyner zonden.
Het gewicht van die ure wordt nog verhoogd
als jongen van jaren in zulk een stonde be-
geeren publiekelijk belydenis te doen van hun
persoonlijk geloof.
Zy hebben van te voren zich vele maanden
voorbereid. Zy hebben daarna aan de opzieners
der gemeente rekenschap gegeven van de hope,
die in hen is. Maar daarna begeeren ze ook
gemeenschappelijk in de openbare samenkomst
der gemeente, voor Gods aangezicht en in de
tegenwoordigheid van vele Engelen op deze
heerlyke belijdenis der hoop hun eed te doen,
om, nadat zy gezworen hebben, voor het eerst
met een hoopvol hart toe te gaan tot den hei
ligen bondsdisch.
Kent ge iets ontzettender, indien iemand
zeide de christelijke hoop te bezitten, die in
der daad hopeloos was? Hopeloos! Dit zegt
niet minder dan dat in dit gewone leven voor het
hart nergens het ware geluk wordt gevonden,
en, dat wanneer de orkaan losbarst en de levens
zee kookt, het scheepje, dat men waant vast
te liggen, wordt losgerukt, en dat diepe kolken
zich openen om te verderven. Indien iemand
die hope niet in zich bevond, dat hy nóg te
rugkeerde,geen valschen eed deed en niet schond
de heiligheden Gods.
Twee vragen moeten beantwoord kunnen
worden. De eerste vraag is of als vrucht van
zelfbeproeving voor het aangezicht Gods in
oprechtheid kan worden verklaard: ik geloof,
Heere! Ik hoop op uw Woord alleen. En de
tweede vraag is of iemand op grond van dit
geloof deze heerlyke belydenis der hoop in het
openbaar wil afleggen en in Gods kracht daarin
wil volharden.
Indien jongen van jaren met die begeerte
in Gods huis zyn, staat in die morgenure de
dienst van Woord en Sacrament Gods in het
teeken van het anker.
Reeds in de oudste tijden der Christelijke
kerk werd dit symbool gekend. Het sierde
menige grafzerk van hen, die in Jezus hadden
geleefd en in Jezus waren ontslapen. Hun
hope reikte immers veel verder dan het graf!
Ook gebeurde het dat geloovige, wier levens
avond neigde, met hun gansche gedachten in
dit teekeu stonden. Yerleden jaar nam een
oude broeder uit een gemeente in het Noorden,
een kinderlijk geloovige, maar een vader in
Christus, die ook als opziener vele jaren God
en de gemeente had gediend, in het besef, dat
het mogeljjk was dat we op aarde eikanker
niet terug zouden zien, afscheid van me, en
terwyl zyn oog even vochtig werd, zeide hy
my met verheffiing van stem: als ik sterven
ga mijn hoopdie is op God. j
Het anker behoeft by jongen van jaren, die
belijdend in de gemeente des Heeren staan,
Gode zy dank, nog niet op de grafzerk. Dit
symbool behoeft hen ook niet te worden voor
gesteld, omdat zy zijn in het afgaan hunner
dagen. De hoop spreekt juist van den bloei
der jeugd en van de kracht des levens. Zy
zyn in hun frissehe kracht, in de lente van het
geestelijk leven. Daarom zyn wy, kweekelingen
van den Opperherder onzer zielen, de hoop
van kerk, stad en land.
Tot hen zegt de gemeente van Christus:
Houdt vast de onwankelbare belydenis der hoop.
Laat U niet dringen van het standpunt uwer
hope, dat gy door de genade Gods inneemt.
Hebt er smaad en hoon, geld en goed, vleesch
en bloed voor feil.
Een ambassadeur van Christus, die in zulke
oogenblikken het oog vestigt op de gemeente
en daarin inzonderheid op hen, die hij het
voorrecht had te onderwijzen en meer in't bij
zonder hun gemoedsleven te leeren kennen,
spreekt in zulk een plechtige ure tot het ver
gaderde volk Gods diep geroerd: „De God nu
der hope vervulle u lieden metalle blijdschap
en vrede in het geloof, opdat gy overvloedig
moogt zyn in de hope, door de kracht des H.
Geestes."
J. H. Lammertsma.
TWEETAL
te N. Dordrechtds. G. Meyer te Marum
ds. J. Sybrandy te Krabbendyke.
BEROEPEN
te Mynnikendamds. J. Kruger te Silvolde
te Loppersumds. B. J. Lambers te Avereest
te Ylstds. R. M. Westerink te Yoorburg;
te Breukelen (2e maal)ds. R. v. d. Kamp te
Sliedrecht.
AANGENOMEN
naar Ridderkerk cand. M. Schouten te Haren
naar Yalthermond (als leerend ouderling) dhr.
P. Koster te Appelscha.
BEDANKT
voor Houwerzijl en, voor Westerlee: cand. M.
Schouten te Haren;
voor Lekkerkerk ds. A. Schippers te Maasland
voor St. Jacobi-Parochieds. S. v. Loenen te
Oostermeer
voor Ter Apelds. S. de Yries te N. Leuzen
voor Lutjegastds. G. H. Dijkstra te Drachtster
Compagnie
voor Krimpen a/d Lekds. P. van Hoven te
Hoogvliet.
In de Woensdag gehouden vergadering der
provinciale synode van Zeeland zyn tot afge
vaardigden naar de generale synode te 's-Gra-
venhage benoemd de predikanten R. J. v. d. Yeen,
te Goes, en L. Bouma, te Middelburg, primi,
G. F. Kerkhof, te Souburg, en A. H. v. d. Kooi,
te Bergen-op-Zoom, secundi, en de ouderlingen
D. Mulder, te Zierikzee, en J. Donner te Goes,
primi; K. Houterman, te Meliskerke, en J.
Huizmga, te Terneuzen, secundi.
De Kerkeraad der Geref. kerk te Yeere roept
de kerken der Classis Middelburg op ter ver
gadering, welke D. Y. gehouden zal worden
op Woensdag 10 Juli 1912.
Punten voor de Agenda in te zenden tot 28
Juni a. s.
Namens den Kerkeraad voornoemd,
A. Scheele, Praeses.
J. J. Verton, Scriba.
N. B. Wegens afwezigheidvandenActuarius
gelieve men alle stukken te zenden aan ds. A. Scheele
te Yeere.
KORT VERSLAG van de Zeeuwsche
Predikanten-Conferentie in de Gasthuiskerk
te Middelburg op Dinsdag den 11 Juni 1912.
1. Ds. Bouma opent, laat zingen Ps. 1331
en 3, leest de Psalmen 132 en 133 en gaat
voor in den gebede.
2. Hoewel wy geen van allen aan voortee
kenen gelooven, dus vangt hy zyn openings
woord aan, waardeeren we toch het groote
voorrecht dat we hier onder zoo gunstige om
standigheden mogen saamkomen. Niet een
onzer werd het vorig jaar weggenomen, of zelfs
met byzonder ernstige krankheid bezocht. Wel
ontsliep in zeer hoogen ouderdom een Emeritus
dienaar, die de laatste jaren zyns levens in
onze provincie doorbracht, en met ons mee
leefde, en in diezelfde pastorie niet lang daarna
de trouwe Gade van een onzer broederen. Wel
vorderen thans geen groote gedachten byzonder
onze aandacht en hebben We direct geen groote
gebeurtenissen te verwachten, en wel waren
we sedert 1892 getuige van allerlei bewegingen
over supra en infra etcetera, maar wy predi
kanten beleven gelukkige dagen. Yoor wie