De zonsverduistering. Predikanten-conferentie te Utrecht. Zeeuw8ch-Vla»m8ch Zendingsfeest. De aantrekkingskracht van het kruis. 9 meegedeeld ismaar ik denk zoo, als ik myn machtelooze verbeelding even laat spreken, wat een marteling moeten die menscben hebben doorstaan in de uren, die voorbijgingen, eer het schip onder de wateren verdween wat een marteling, toen de hoop op redding al kleiner werd, en de zekerheid van den dood steeds grooter; toen er gekozen' moest, wie in de sloepen geborgen zouden worden, en wie ver oordeeld waren met het schip te verzinken. En nu' liggen ze daar in hun reusachtig, prachtig doodenhuis begraven in de diepte der zee, die honderden, in het leven door stand en rijkdom scherp onderscheiden, op hun reis naar Amerika zorgvuldig geklassificeerd, maar in hun droevig einde rustend op eenzelfde, on vindbare en onbereikbare plek in den onmete- lijken oceaan, in een graf, waar geen rangen zijn; en God „weet alleen, wat hun laatste woord en hun laatste hoop is geweest, eer het water over aller lippen was gekomen. Alle vleesch is als gras En alle heerlijkheid des menschen is als een bloem van het grasOok dit wordt ons op buitengewone wijze in herinnering gebracht. Het prachtige vaartuig heeft zijn eerste reis begonnen, maar niet voleindigd. Het moet een meesterstuk van waterbouwkunst zijn geweest een schitterende, kleine stad, vol weelde, ge mak, genot, vol menschen en schatten, met de hoogste waarborgen van veiligheid. En het stoot op een ijsveld, en het breekt, en het zinkt, en nu ligt het daar als een wrak op den bodem van den oceaan, en wie zal het ooit zien, in hoe korten tijd het daar gesloopt, in elkaar gedrukt, onder zand, of wat dan ook begraven wordt, of een speelplaats wordt, voor wat leeft in de diepte der zee. Wij wijden een gedachte van weemoed aan deze dooden.Maar wij voegen er aan toe Zalig, die dooden onder hen, die in denHeere zijn gestorven, en het in die vreeselijke ure hebben geloofd en bekend, dat de dood ook in dezen vorm voor hen was een doorgang tot het eeuwige leven En gy, die dit leest, zijt ook bereidWant te water of te land, we zijn alle ure in perikel We hebben wel den dag niet zien veranderen in nacht, en we hebben wel de sterren niet zien verschijnen op den middag, maar we heb ben toch de zon zien lichten, door ons zwart gemaakt glaasje, als de maan. Het was een oogenblik, alsof wij op de zon woonden, en hoog boven ons zagen we de zwarte aarde, en daarachter de heldere sikkel van de maan. Iets plechtigs was er wel in, in dat gedempte licht, in dat licht, als met rouwgaas omfloersd. Het maakt niet angstig, want ge wist, wat het was; en toch wekte het een min-aangenaam gevoel, en werd men weer innerlijk rustiger, toen het verschijnsel voorbij was. We zullen nu maar eens luisteren, wat de wetenschappelijke waarnemers ons hebben te vertellen. Zjj zien zooveel méér dan wij, al zagen zij 't zelfde, als wij. Prachtig, dat te voren alles zoo juist kan worden berekend. Prachtig voor de wetenschap der menschen. Maar prachtig vooral als getuigenis voor de heerlijke orde^in de groote werken Gods. De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt zijner handen werk. Maar wat weten wij nog weinig van de groote werken Gods. Wat zal daarom het eeuwige leven schoon zijn, als de nieuwe menschheid in volmaakt heid Gods werken zal aanschouwen, en Gods diepten onderzoeken, en Hem lof zal brengen in zijn tempel. Niet te verwarren met de vergadering van moderne theologen, gelijktijdig te Utrecht ge houden, en waar prof. Bavinck, misschien wel als Vox Clamautis, getuigenis heeft afgelegd Ik bedoel de Conferentie van Geref. predi kanten, onder voorzitterschap van prof. Linde boom. In enkele minuten kan ik in den breede geen verslag geven van deze vergadering, vooral niet een overzicht van het kostelijk referaat van ds. Aalders van Ermelo. De conferentie was goed bezocht. Ik schat een 70, 'tkan ook iets meer zijn, predikanten en enkele ouderlingen of leden der Geref. Kerken. Vier-en-dertigers en zes-en-tachtigers oude en jonge dominees, beiden met en zonder grijze haren; een mooi geheel. Natuurlijk ontmoe tingen van oude bekenden en vrienden de room van de melk op zoo'n dag. Drie dingen waren belangrijk, ongerekend het openingswoord van den Voorzitter. Primode uitgave van een tijdschrift. De conferentie is nog niet in staat zelfstandig een tijdschrift uit te geven. Het geld is ook hier weer de groote hinderpaal. Als er eens geen geld meer in de wereld was, zou er veel meer kunnen gebeuren, waarbij het geld nu in den weg ligt. Daarom is er een combinatie met het Consortium, 't welk .het G<ref. Tijdschrift uitgeeft. De conferentie mag twee mede-redac teuren benoemen. Daartoe worden gekozen ds. Aalders van Ermelo en ds. Greidanus van Zuid-Beierland (secundus ds. Grosheide van Schipluiden). Predikanten, onderwijzers, ge meenteleden worden vriendelijk genoodigd zich te abonneeren op het eenige Theologisch tijd schrift, dat onder de Gereformeerden bestaat. Secundo het uitschrijven van een prijsvraag een exegetische, dogmatische, practische studie over Romeinen 911. Belooning500 gulden Commissie van beoordeelingdr. H. Bavinck, ds. S. Greidanus, prof. L. Lindeboom. Tertio het keurige, kranige referaat van ds. AaldersKan de H. S. voorwerp van weten schappelijk onderzoek zijn voor hen die zich, ook voor zijn wetenschappelijk denken, volstrekt aan haar oordeel onderwerpt. Een overzicht van dit referaat kan ik, vanwege den tijd, niet geven. Het lokte een geanni- meerde discussie uit. 'tWas een rijke schotel, eigenlijk te vol om zoo maar in eens verorberd te worden. Ver schijnt dit referaat in druk, dan is het de aan dachtige overlezing wel waard, 't Blijft in- tusschen een lastig puntje. Het agendum is niet afgewerkt. Ds. Kramer hield zijn referaat in portefeuille voor een vol gend maal. Zy dan de opkomst van onze 600 predi kanten nog grooter. Eén opmerking De emballage van derge lijke vergaderingen, zooals stemmingen enz., moest niet zoo'n groote plaats innemen. Als men wat ver weg komt, een reiskosten maakt van acht a tien gulden, dan is één referaat wel wat duur betaald. Excelsior Laman. In den loop der vorige week werd in de consistorie van de Hervormde Kerk te Ter- neuzen de eerste bijeenkomst gehouden van de Hoofdcommissie, 6 Maart 1912 samengesteld uit acht Ilerv. en acht Geref. Zendingsvrienden, teneinde voortaan in gemeenschappelijke samen werking op voet van gelijkheid Zendingsfeesten in Z. Vlaanderen oostelijk gedeelte te organi- seeren. In deze vergadering moesten de voor bereidende maatregelen worden getroffen voor het Zendingsfeest, dezen zomer te houden. De Hoofdcommissie benoemde eenstemmig tot Bestuursleden, alphabetisch geordendG. van Dis, Herv. Predikant te ZaamslagJ. H. Lammertsma, Geref. Predikant te Axel en E. Raams Jr. Herv. Predikant te Hoek. Als de nalatenschap van de Hoofdcommissie voor een ZeeuwsehVlaamsch Zendingfeest, 25 Juli 1902, na een bestaan van 13 jaar, ontbon den, werd het notulenboek, sinds dien tijd in het archief van de Herv. Kerk te Terneuzen bewaard, met aller hartelijke instemming door ds. A. Timmerman voor notuleering aan het Bestuur dezer gemengde commissie overgedra gen. Enkele terreinen werden besproken, die zich voor het houden van een Zendingsfeest door hun gesteldheid en ligging bijzonder aanbe velen. Besloten werd om uit te zien naar een landgoed of weide onder Terneuzen. In de tweede helft van de maand Juni zal het feest, D. V. gehouden worden. Er zullen, als vroeger, niet minder dan acht sprekers op treden, en wel vier van de zijde der Hervorm den en vier uit de Geref. Kerken, allen of bijna allen buiten Zeeland woonachtig, waaronder zoo mogelijk twee Zendelingen. De openingsrede zal worden uitgesproken door iemand uit de Geref. Kerkende slotrede door een Hervorm den spréker. Zij, die van samenwerking op dit punt voor de Geref. weinig meer hadden verwacht dan een meedoen als een vijfde wiel aan den wagen zijn bij kennisgeving van deze in hartelijke eensgezindheid getroffen regeling zeker wel ietwat beschaamd. Zeeuwsch-Vlaanderen wacht straks weereen feest der Zending. Sprekers uit alle deelen van het vaderland zullen komen om de heer lijkheid van den Christus uit te roepen. Ook Zendelingen zullen, naar we hopen, de Chris tenen in deze omgeving hun Zendingstaak beter doen beseffen. Daarom wekke reeds deze voor- loopige mededeeling blijdschapWe zullen, ter verbreiding van den naam van onzen Heere Jezus Christus, dien wy belijden als de Zoon van God, in wien alleen zaligheid is, in dit gedeelte van ons gewest binnen weinige maan den gemeenschappelijk Zendingsfeest houden. Laten degenen, die door drukken handel of veelzijdigen arbeid onder ons met werkzaam heden als overladen worden, in verband met deze mededeeling er voor zich en hun perso neel alvast op rekenen, om in de laatste of voorlaatste week van Juni een dag voor het bezoeken van dit feest bescbikba r te houden. Een Zendingsfeest is voor de" n Christus belijder een Christus-feest by uitnemendheid. Dat we het biddende tegengaan J. H. Lammertsma. SCHULDBE WUSTZIJN. II. Tot op zekere hoogte kan men dus van schuldbewustzijn spreken in algemeenen zin by alle volken. Dat dit echter by vele menschen, en vooral by Heidenen en Mahomedanen niet zeer diep gaat spreekt wel van zelf. In het April-num- mer van de Macedoniër schrijft ds. D. K. Wielenga over het schuldbesef van den Soem- banees en toont daarin aan, hoe oppervlakkig dat besef is en hoe de Soembaneezen een ge heel andere beteekenis hechten aan woorden als schuld en straf dan wij zouden doen. Met heel veel genoegen heb ik dat stuk gelezen en ik kan niet nalaten er iets uit mee te dee len, zij het meteen een aanbeveling voor dit Zendingstijdschrift, dat inderdaad waardig is gelezen en gesteund te worden. Een zendeling zou zich zeer vergissen, zoo schryft ds. Wielenga, wanneer hy de wet predikende en de geboden Gods uitleggende, zou meenen dat een Soembanees daardoor in zyn consciëntie werd gegrepen, dat schuldbe sef en zondebewustzyn in hem zou ontwaken, dat hy door den „donder der wet" verschrikt, verzoening en verlossing zou zoeken. Zyn geweten reageert absoluut niet op de prediking der wet. Bij de beoordeeling van goed en kwaad, geoorloofd en ongeoorloofd, legt hy een geheel anderen maatstaf aan. Om dat hy op religieus gebied zoo verleugend is, is hy ook op ethisch terrein zoo verdwaasd, dat de wet Gods hem een dwaasheid is ge- Vorden. De begrippen goed en kwaad zyn in zyn bewustzijn soms zoo geheel anders, dat hy goed noemt, wat wy kwaad noemen, en omgekeerd ook. Dit maakt ds. W. dan in voorbeelden dui delijk. Zoo door te wijzen op het stelen. „Ste len zonder oorzaak," zoo luidt het op blz. 114, „is slecht, is ongeoorloofd en de dood is voor zulk een misdadiger nog een te geringe stiaf, zelfs een eerlijke begrafenis wordt hem gewei gerd en zijn hoofd ergens aan een boom opge hangen tot waarschuwend voorbeeld." Hoe streng zijn ze dan in het straffen van stelen, zouden wy zeggen. Ja wel, maar wat is nu stelen Hoor wat de schrijver daar van zegt. ,Maar als men hen nu vraagt of zy zeil nooit stelen, dan zal hun antwoord zyn wy stelen nietals wy ergens een paard wegne men is dat geoorloofde wraakdie menschen hebben ons al zooveel ontstolen, dat wy ge dwongen zyn onze schade te herstellen. En dat zult u toch geen diefstal noemen Men vindt wel in eiken stam beruchte paar dendieven, die er hun werk van maken en paardendiefstal als een soort sport beschou wen, maar die zyn dan ook als zoodanig bekend. En zelfs dezen zullen nooit er zoo maar eens op uitgaan om te stelen, zij doen 't in opdracht van een ander en hun zender draagt dus de verantwoordelijkheid. Wanneer iemand gaat stelen op last van den radja, is hij zelf geen dief, hy is slechts 't werktuig." En als zoo iemand op heeterdaad gegrepen wordt, dan zal hy, naar het zeggen van ds. W., geen schuld gevoelen, maar alleen over zyn domheid zich beklagen en zeggenik heb 't op hooger bevel gedaan, ik ben slechts het werktuig geweest in de hand van een ander. En aldus zal hy alle persoonlijke schuld kalm pjes naast zich neerleggen. Hetzelfde geldt van moord. „Wanneer iemand op bevel van den radja een ander gaat ver moorden en hy wordt gegrepen, dan zal men hem wel een kopje kleiner maken, straf voor zyn domheid om zich te laten grijpen, maar een moordenaar zal men hem niet noemen. Hij zelf wordt door zyn geweten volstrekt niet aangeklaagd, voelt zich zelf niet schuldig, heeft enkel berouw over zyn domheid." Wat verder luidt het: „In koelen bloede iemand te vermoorden, zonder aanleiding, in drift, alleen uit hebzucht, om iemands vrouw te kunnen schaken, ja, dat is moord en onge oorloofd. Maar by de begrafenis van een radja 20 a 30 menschen te slachteniemand die als heks is openbaar geworden, gruwelijk om 't leven te brengen; een slaaf, die ongehoorzaam is, langzaam dood te martelenkoppen te snellen bij een vijandelijken stam; iemand, in overspel gegrepen, zonder vorm van proces, overhoop te steken: is geen doodslag. Hy zal u nooit toestemmen, dat dit ongeoorloofd is." Met het liegen moet het nog veel erger ge steld zijn. „Een Soembanees kan liegen, al leenlijk om te liegen. Hy liegt by wyze van aardigheid, Hy is zoo door en door verleugend} dat hy altijd begint met te liegen, zonder epnige reden, 't Is niet de enkeling die liegt, maar allen liegen, 't Yolk als volk liegt, 't Volksgeweten verzet zich niet tegen de leugen, gelijk 't nog wel doet tegen den moord. Schuldbesef of zondebewustzyn kan men by den Soembanees ten dezen opzichte niet verwachten. Een meester in 't liegen, noemt hy een meester in 't praten, 't Is geen schande, maar een groote eere." Uit dit alles blijkt wel duidelijk, dat ervan schuldbewustzijn al heel weinig overblijft. De heiden kent geen wet Gods want de God der wet, die de Wetgever is, is hem onbekend. De adat, het gewoonterecht, is zyn zedewet. Zonde is voor hem al wat daarmee strijdt. Schuld gevoelt hy, wanneer hy die adat over treedt. Als diefstal en doodslag tegen die adat indruischen gevoelt hy zich schuldig, anders niet. Op verschillende punten gaan nu hun adat en onze zedewet samen en dekken zy elkander. Zoo kan er toch nog van eenig schuldbesef gesproken worden, hoe zwak dan ook. En dat is nog door de algemeene genade Gods. Hoe diep zyn echter zulke heidenen gezonken Gevoel van schuld, gevoel van berouw over een verkeerde daad kennen ze eigenlijk niet. Wel over de gevolgen er van, maar niet over de daad als zoodanig. Hoe noodig is het dan, dat het Evangelie aan de heidenen gepredikt worde, opdat zy God mogen leeren kennen, Zyn Woord mogen verstaan en alzoo ook leeren inzien, wat zonde is en schuld: overtreding tegen God en Zijne wet; maar ook welke weg van verzoening en verlossing er geopend is: in en door Christus Jezusom alzoo met waar schuldbewustzijn en oprecht leedwezen over de zonde tot Hem te vluchten en uit dankbaarheid en liefde naar 's Heeren wet te leven. R. Hamming. Te Pietermaritzburg in Zuid-Afrika zoo verhaalt het orgaan van de Ned. Ver. voor Israël woonde jaren geleden een Israëliet, die van tyd tot tyd de Christelijke godsdienst oefeningen bijwoonde, en nog al eens met Chris tenen over den godsdienst sprak. Hy was een innemend man, die een goede opvoeding ge noten had, veel in de geschriften der Rabbijnen gestudeerd had, en zich in Natal als koopman had gevestigd. Hy stelde in den godsdienst belang, doch hy had twee bezwarenvooreerst dat hy nooit Christenen had ontmoet die aan de eischen van het Evangelie beantwoorden en voorts dat het Christendom te hooge eischen telde, daar het toch beslist onmogelijk is zyne vijanden lief te hebben. Het eerste bezwaar wordt nog menigmaal door Joden tegen het Christendom ingebracht. Er zyn er zoovelen, die Christenen heeten, maar het niet zyn, doch de Jood beoordeelt allen naar hetgeen hy van zoovelen ziet, en zegt dan „De Christenen zyn niet beter dan wy het is de moeite niet waar dig, het Christendom te onderzoeken." En op het tweede bezwaar werd geantwoord, dat wan neer de liefde van Christus in het hart van een mensch is uitgestort, hy dan ook leert zyne vijanden lief te hebben naar het voorbeeld van den Heiland, die zelf voor Zyne vijanden ge beden heeft: „Vader! vergeef het hun want zy weten niet wat zij doen." Deze Israëliet geraakte in allerlei moeilijk heden. Processen werden hem aangedaan welke hy onrechtvaardig verloor, zoodat hy Natal verliet en zich in de Transvaalsche republiek vestigde. Ook hier ondervond hy nieuwe be zwaren; al zijne bezittingen werden hem ont nomen zelfs werd hy acht en twintig dagen in de gevangenis gesloten met zyne voeten in het blok. Maar hy droeg dit geheel anders als Paulus en Silas eene dergelijke behandeling eenmaal gedragen hebben. Met gedachten van wraak jegens zyne vijanden verliet hy de gevangenis, en hy hoopte, dat de hulp zyner vrienden in Natal hem in staat stellen zou zyne wraakzuchtige plannen te vol voeren. Toch zette hy in denzelfden tyd zyn godsdienstig onderzoek voort, en sprak hy dik wijls met ware Christenen over het ééne noodige. In dien tyd ontving hy van een vriend, die veel belang in hem stelde, een boekje ten ge schenke, getiteld„Thirza of de aantrekkings kracht van het kruis"; een kostelijk boekje, waarin de aangrijpende geschiedenis van de be keering eener Joodsche jonge dochter wordt medegedeeld. Toen hy het boekje ontving, was hy juist gereed om op reis te gaan. Hy stak het boekje by zich, besteeg zyn paard en begaf zich op weg. In gedachten verdiept, zette hy zyne reis voort zonder nauwkeurig op den weg acht te ge ven, totdat hy .bespeurde dat hy verdwaald was. In dezen onzekeren toestand denkt hy aan zyn boekje. Hy krygt het uit zyn zak, opent het, en leest aan het hoofd deze woorden„En Ik,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 2