Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds.L. BOOMA, Ds. H. V. LiMAl en Ds. R. i. Til IER TEER. 9e Jaargang. Vrijdag 12 April 1912. No. 43. MIDDELBUBG. UIT HET WOORD. Van der Veen. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. iBOHlEHElTSPBUS Drakker-D ltgever A. D. LITTOOIJ Az. PB IJS DER iDYERTEITIEl ONVERSTANDIGEN EN TRAGEN VAN HART. Cleopas en zijn metgezel, waarschijnlijk Lukas, de schrijver van het naar hem ge noemde Evangelie, hebben tegen het vallen van den avond Jeruzalem in een allesbe halve opgewekte stemming verlaten. Zij gaan naar Emmaus, en onderweg spreken zij van de dingen »die er gebeurd" zijn, maar van welke zij tot dusver den troost en de blijdschap niet genieten. Juist om gekeerd; de dingen, die hun door de vrouwen gezegd zijn, schenen hun niet alleen toe ij del geklap te zijn, maar hebben op hen ook een beklemmenden en verwar- renden indruk gemaaktzij weten nu in 't geheel niet meer wat ze denken of ge looven moeten, zij zijn verslagen en be kommerd, en de droefheid teekent haar merk op hun gelaat af. Gij weet, dat zij zoo bedroefd waren om hetgeen in de laatste dagen met hun Jezus geschied was. Hem hadden zij onuitspre kelijk lief, op Hem hadden zij de schoonste verwachtingen gebouwd, zij hadden gehoopt dat Hij degene was, die Israël verlossen zou. Maar die verwachting was zoo wreed en smartelijk hun ontnomen door de Over- priesters en Oversten des volks, die Jezus hadden overgeleverd tot het oordeel des doods, ja Hem gekruisigd hadden. Wat zij nu denken moesten, gelooven of hopen mochten, zij wisten het niet. 't Was alles zoo geheel tegen hunne verwachting, tegen hunnen wensch en hunne voorstelling ge gaan, dat zij nu volkomen van de wijs zijn. Dit alleen is zeker: sieraad, vreugdeolie en het gewaad des lofs zijn van hen heen gegaan, en daarvoor zijn asch, treurigheid en een benauwde geest in de plaats ge komen. Nu zat de zaak zóó bij Cleopas en zijn metgezel, dat zij onverstandigen waren en tragen van hart, om te gelooven al het geen de profeten gesproken hebben. Het mankeerde dezen mannen niet aan liefde tot den Heere, want zij hadden Hem nog lief en waren aan Hem met onverbreke lijke banden verbondenzij waren geen oogenblik van Hem los geweest, al dach ten zij Hem ook in den dood en het graf. Maar hun kwaal was deze, dat zij niet geloofd hadden. Zij hadden niet meteen geloovig opmerken geluisterd naar hetgeen Jezus hun gezegd had van zijn lijden en sterven en opstanding, en zij hadden even min de Schriften in zich opgenomen, waar deze door het profetische woord hun gesproken hadden van den bangen lijdens weg, van den heiligen offerdood, van de glorievolle verrijzenis van den Heere Mes sias. Neen, deze dingen hadden zij wel gehoord en gelezen, maar zij hadden hun hart daar niet opgezet, zij waren daar over heen gegleden, zij hadden de woor den des Heeren niet opgenomen in hun bewustzijn. Want zij hadden het zoo niet gewenscht en gewild hun Jezus, dien zij met hun gansche ziel aankleefden, moest niet lijden, niet gesmaad, niet ver nederd worden, niet sterven, maar, zoo wilden zij het, moest groot en grooter en zeer groot worden, tot Hij eindelijk allen en alles in grootheid te boven ging, om eere en heerlijkheid van alle schepselen te ontvangen. Heerlijkheid voor hun Heiland, maar zonder lijden, zóó wil den zij het, en zóó hadden zij gedacht dat het komen zou. Zij waren in hun onver stand en ongeloovigheid los komen te staan van hetgeen de Schrift door den mond der profeten gesproken had. En daarom was het kruis en de dood hun geworden een steen des aanstoots en een rots der ergernis. In hun onverstand en ongeloo vigheid lag de bron hunner ellende, de oorzaak hunner droefheid. Welk een ernstige vermaning om toch verstandiglijk op het Woord te letten, om hetgeen de Heere ons verkondigt toch geloovig in ons op te nemen en te ver werken Het blijkt telkens dat hiertegen zoo gezondigd wordt. O zooveel donker heid, strijd en worsteling vloeit in het leven van Gods kinderen hieruit voort dat ze niet genoegzaam acht nemen op het geen hun van den Heere in zijn Woord gezegd wordt. Dan komen de dingen des levens vaak zoo heel anders voor ons te staan, dan wij ons het voorgesteld hadden, en in de verwarring waarin we ons dan bevinden, is er dan geen licht of uitkomst. Het geloof struikelt, Gods Woord wordt een steen des aanstoots, Satap krijgt macht over ons en werpt heel ons levensscheepje in de branding des twijfels, met de helsche begeerte, dat wij schipbreuk lijden voor eeuwig. Maar Gode zij dank Jezus vergeet de zijnen niet. Dat heeft Hij op dezen dag reeds bewezen aan Maria Magdalena, aan de vrouwen die van het graf kwamen, aan Simon Petrus, en dat zal Hij thans ook bevestigen aan deze bedroefde Emmaüs gangers. Wel bestraft Hij hen, want Hij noemt ze d onverstandigen en tragen van hart". De liefde waarmee Hij deze dwa lende schapen zoekt, sluit scherpheid der bestraffing niet uit. Maar hierin wordt ook de hoogheid en de adel zijner liefde open baar, en, wat zoo opmerkelijk is, als deze Rechtvaardige bestraft, dan is het den zijnen olie des hoofds Hij breekt ons hoofd niet, maar Hij zalft het. En zoo zouden deze discipelen het ervarende Heere bestraft hen, maar om hen in die bestraffing reeds te zegenen. Zij waren van den weg der Schriften afgeraakt, en daarop leidt Jezus hen nu terug, d Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzoo in zijne heer lijkheid ingaan?" Stond dat zoo niet in de Schriften der profeten Had God dat niet doen verkondigen van den beginne En wat dit moeten" aan gaat, was het niet een heilig en noodwendig moeten", niet enkel omdat de Schriften het zoo zegden, maar immers hierom, omdat die Schriften vertolkten den raad en het welbehagen, het eeuwig en onveranderlijk besluit des Heeren, tot heiliging van zijn Naam en tot verlossing van zijn volk? Dat zij het kruis dan niet voorbijzien dat zij hun oog er dan voor openen, dat de Christus alleen door lijden in zijne heer lijkheid kan ingaanHet kruis met zijn verzoenend lijden en sterven was niet een hinderpaal voor zijne heerlijkheid, maar deze moest juist door dat vloekhout ver worven. Zoo ging Hij zelf in den weg van ge hoorzaamheid tot de eeuwige glorie, zoo werd Gods groote Naam geheiligd en ver hoogd, zoo werd de zaligheid en de eeuwige verlossing voor zijn volk te weeggebracht. »En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, leidde Hij hun uit in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was". En nu zagen de Emmaus-gangers den Christus, niet zooals zij zich dien ge wenscht en gedroomd hadden, maar zooals de H. Geest Hem in de Schriften geteekend had. Zoo zagen zij Hem met toenemende helderheid en klaarheid, en Hij werd hun •ierbaarder naarmate zij in dien Christus die lijden en sterven wilde, hun zonde verzoend en hun zaligheid aangebracht zagen. Toen werd het licht in hun bin nenste een vrede, die alle verstand te boven gaat, daalde neder in hunne harten met onuitsprekelijke blijdschap werden zij vervuld. De steen des aanstoots was weg gevallen Gods weg met zijn volk werd hun aanbiddelijker dan ooit tevorenzij waren genezen, in beginsel althans, van hun on verstand hunne ziel had geleerd t den Christus Gods, die aan het kruis gestorven was, achteraan te kleven, en in Zijne Opstanding zou straks en eeuwig hun jubel en eere zijn. O, deze dingen te kennen, hierin onder wezen te zijn door het Woord en den Geest des Heeren, daarin ligt het ware levensgeluk. Niemand keere zich daarom van de Schriften af, die ons wijs willen maken tot zaligheid. Van alle onverstand en traagheid des harten om te gelooven, worde ootmoedig schuld beleden. En geve elk getrouwelijk acht op het profetische woord, dat zeer vast is, als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uwe harten. BCfiULDBË WUSTZIJ N. I. per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. En Hij zeide tot hen: O onver stan digen en tragen van hart om te gelooven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Luc. 24 25. Er is niets zoo algemeen als zonde en schuld. Wij zijn bang voor schuldwy willen niet gaarne schuld hebbenen toch wy allen zijn er mee behept. Niemand wil gaarne bekennen, dat hy schuld heeft. Iedereen zoekt ze te verbergen, te ontkennen, ze van zich af te schuivenen toch ze rust op ons allen. Alle menschen liggen onder de schuld. Niemand is er vry van. Zelfs van onze geboorte af rust er schuld op ons. Wy zyn in zonde ontvangen en geboren; en alle zonde brengt schuld mee, ook de erfzonde. De schuld van Adams eerste overtreding wordt ons allen toegerekend, want hij was het hoofd van ons geslacht, onze vertegenwoordiger, in wien wy allen gerekend werden. En by die erfschuld komt dan nog de schuld van onze dadelijke overtredingenmet gedachten, woorden en werken schenden wy Gods geboden en al die zonde, die we zelf doen, brengt schuld mee. Schuldig staan wij allen voor een rechtvaardigen God, zoodat we niet voor Hem kunnen bestaan. Onze verhouding tot God is verstoord. Schuld is algemeen. Geldt dat nu ook van het schuldbewustzijn Zijn alle menschen zich nu ook van hun schuld bewust? Is er een algemeen schuldbesef? Tot op zekere hoogte kunnen we zeggenja, er is een besef van schuld'lby allen. In zeer vagen zin kan van een algemeen schuld bewustzijn of althans van schuldbesef gesproken worden. Maar dan ook alleen in zeer opper vlakkige beteekenis. Niet in den zin van het christelijk schuld bewustzijn, zooals de christen dat kent, die zich vanwege zyne zonden mishaagt en zich voor God verootmoedigtdie zyne zonden voor God belijdt met een hartelijk leedwezen en een oprecht berouw en ook alzoo ontvangt vergeving van schuld. We kunnen dus van tweeërlei schuld bewustzijn sprekenten le in algemeenen zin, zooals ieder dat kent op zeer oppervlakkige wyze, bestaande in een vaag besef van niet altyd zoo te handelen als men moet handelen en ten 2e in bijzonderen zin, zooals alleen de christen het verstaat, bestaande in een levendig gevoel van tegen Gods wet gehandeld te hebben en een hartelijk leedwezen en droefheid over de zonde, zoodat we met David leeren zeggen ik ken rnyne overtredingen en myne zonde is steeds voor my. Letten we eerst op het algemeen e schuld besef. Er is geen volk zoo ver van Godvervreemd of het heeft nog wel eenig besef van goed en kwaad. Ook waar de wet Gods niet gekend wordt is er toch in het bewustzijn van den mensch nog een plaats voor wat geoorloofd geacht wordt en wat als ongeoorloofd geldt. Er is geen mensch op aarde of hy gevoelt wel, dat hy soms iets doet wat hy niet mag doen. Dan kent hy zich verantwoordelijk voor zyn verkeerde daad en weet hy, dat hy strafwaar dig is. Dat dit algemeen is en zelfs van de heiden volken geldt leert ons Paulus in Rom. 2, waar hy zegtWanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zyn, deze, de wet niet hebbende zyn zich zeiven eene wet; als die betoonen het werk der wet geschreven in hunne harten en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende. Zelfs zulke heidenen, die de wet niet hebben, omdat ze Gods Woord niet bezitten, betoonen toch nog het werk der wet geschreven in hunne harten, en zy doen nog van nature de dingen die der wet zyn. En dat bevestigt ook de ervaring. De sporen van de Wet Gods worden allerwege nog ge zien. Een besef van goed en kwaad wordt overal nog aangetroffen. Een zeker schuld besef wordt nog by alle volken en menschen gevonden. Zelfs zyn er volleen, die, hoewel ze Gods Woord niet kennen, toch gedurig het uitspre ken, dat zy zondige en ellendige menschen zyn, zoodat het schijnt, dat hun schuldbesef bijzonder levendig is. Zoo wordt b.v. van de Javanen verhaald, dat zy veelvuldig bekennen gezondigd te hebben, wanneer zy tegenover him meerderen iets bedorven hebben. En ook stemmen zy gereedelyk toe, dat zy nog veel grooter zondaars zyn tegenover God dan tegenover hun naaste. Zoo toonen ze eenig schuldbewustzijn te kennen, al is het ook, dat zy niet ten volle verstaan wat er in zulke uitspraken wel ligt opgesloten. Van een oprecht schuldbesef is echter bij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1912 | | pagina 1