Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs- L. B0U11, Ds. H. W. LAM1H en Ds. R J. ÏAH IER YEEN.
9e Jaargang.
Vrijdag 15 Maart 1912
No. 39.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
HET EINDE VAN JON A's TEGENSPRAAK.
Wat maakt de geschiedenis van Jona zoo
aantrekkelijk? De profeet zelf niet. Hij
is een stug karakter, dat gemakkelijk tot
halsstarrigheid leidt. Wie een vreemdeling
in zijn eigen hart is, heeft hier aanleiding
om uit de hoogte op dien onbuigzamen
Galileeër neder te zien, want hij weet zelfs
niet de vormen te bewaren en op een be
hoorlijken toon te spreken. Het verwondert
mij dan ook niet, dat er vaak een zeer hard
oordeel over hem uitgesproken is, vooral
door menschen, die van gedachte zijn, dat
de hoogste levenswijsheid bestaat in steeds
te buigen. Zij spreken altijd over het zich
aanpassen aan de toestanden en zij zijn
bijna tot alle mogelijke schikking bereid.
Nu is het duidelijk, dat Jona in hun kader
heelemaal niet past, maar daarmede is nog
niet uitgemaakt, dat hij niet een uitnemend
karakter had. Hij is een man uit één stuk,
en hij verandert niet met eiken wind.
Zooals hij vandaag is, zoo is hij morgen
ook, een man op wien men torens kan
bouwen. Natuurlijk hebben zulke menschen
ook de fouten van hun deugden en dit is
zoo duidelijk in hem aan 't licht gekomen,
dat er niets meer van gezegd behoeft te
worden. Maar voorbijgezien mag niet wor
den, dat hij iemand is, die breken kan
en zulke menschen zijn er helaas te weinig.
Hij durft te staan, al is het dan ook tot
zijn eigen schade.
Wat maakt dan deze geschiedenis zoo
aantrekkelijk Als ik het wel heb, dan is
het, omdat wij er zoo duidelijk uit leeren,
dat God nederbuigend goed is. In weer
wil van Jona's halsstarrigheid blijft God
vriendelijk. Steeds komt Hij meer tot
zijn knecht en spreekt hem aan. Let er
op. Het is zulk een schoon tafereel. Jona
wil liever sterven dan leven. Zij hart is
vol wrevel.
Is uw toorn billijk ontstoken over den
wonderboom? zoo vraagt de Heere hem
minzaam. Zulk een woord moet wel den
weg vinden tot Jona's hart. Gij zoudt
het denken. Laat Jona even onpartijdig
zijn en hij zal moeten zeggenweineen,
Heere, ik heb geen enkele billijke reden.
Hoe is 't mogelijk, dat ik mij zoo tegenover
U durfde te gedragen. Doch zoover is
het nog niet. Hij geeft het nog niet op.
Billijk zegt hij is mijn toorn ter dood toe
ontstoken. Laat hem varen, er is aan
dezen man toch niets te veranderen. Hij
wil geen reden verstaan. Het is dwaas
heid om nog langer aan zulk een man
eenige moeite te besteden. Nietwaar, zoo
zouden we gedacht en gehandeld hebben.
Maar moet ge ook niet zeggen hoe ge
lukkig, dat God anders denkt en handelt,
want wat zou er in dit geval van u en
mij zijn geworden. Of hebt gij reden om
u boven Jona te verheffen en te verkla
ren, dat ge steeds opmerkzaam waart en
uwen wil altijd vereenigd hebt met den
wil des Heeren
Hoe teeder en treffend is het onderwijs
dat Jona nu ontvangt. Gij verschoont
den wonderboom, aan welken gij niet hebt
gearbeid, dien gij niet hebt doen groeien.
Gij hebt er geen hand voor bewogen, er
geen vinger voor gebruikt. In één nacht
ontstond hij en in één nacht verging hij.
En dit spijt u; daarmee hebt gij te doen.
Het was zulk een kostelijke boom en hij
gaf zulk een verkwikkende schaduw. Moest
nu zulk een plant in eens weer verdwij
nen Waarom moest een worm hem
steken? Gij kunt dit niet goedkeuren.
Maar kunt gij dan niet billijken, dat ik
een groote stad spaar, dat ik mijn drei
gende hand teruggetrokken heb, dat de
ontferming in Mij ontwaakte over een
menigte van redelijke menschen, aan wie
Ik zelf het leven, den adem en alle dingen
gegeven heb. Wees nu eens kalm, Jona,
en overdenk, dat er in deze volkrijke plaats
nog meer dan honderd-en-twintig-duizend
kinderen zijn, die geen onderscheid ken
nen tusschen hun linker- en rechterhand.
Al die kleinen hebben nog nooit met be
wustheid een booze daad gedaan, een
slecht woord gesproken, een snoode ge
dachte gesmeed. Kunt ge niet verstaan,
dat mijne barmhartigheden in beweging
kwamen over die kinderen en dat Ik er
van afzag om ze aan den dood en het
verderf prijs te geven? Als een woord
geschikt was om Jona's hart te treffen,
zoo was het dit. Hij was niet een onge
voelige, niet een wreedaard, die lust heeft
aan het verderf van zijn medeschepselen.
Eindelijk is er nog een schoone trek die
ons een diepen blik gunt in het hart van
onzen God. Behalve de kinderen was er
ook veel vee in de stad. Vanzelf zou het
mede omgekomen zijn, indien God de stad
omgekeerd had. Ook daaraan heeft God
gedacht. Wonderlijk. Hij is zoo oneindig
hoog verheven boven alle menschen en
Engelen en niettemin is er zelfs een plaats
in zijn goedertierenheid voor het vee des
velds. Getuigt het niet van het teeder
mededoogen, dat zich zoo duidelijk open
baart? Waarlijk Hij is wel de levende,
de waarachtige God, die in den hemel
woont en op aarde alles doet, wat Hem
behaagt. Wat missen zij toch veel, die
den God des Bijbels niet kennen en zich
tevreden stellen met eenen, dien de wijs-
geerige uitgedacht hebben. IJdeler dan
den ijdelheid zelve. Neen, wij zouden
niet gaarne ontberen willen de openba
ring, welke God van zichzelf heeft gege
ven, maar wel zouden we wenschen dat
allen zich afkeerden van de gebroken
bakken, die geen water houden en zich
wenden tot den Sprinkader des eeuwigen
levens. Het hindert ons niet, wanneer zij
lachen over de beschouwing welke de H.
Schrift ons geeft over het eeuwige Wezen,
want wij voelen, dat wij aan geen ande
ren iets kunnen hebben.
Ge zoudt nu ook nog willen weten hoe
Jona hierover gedacht heeft, en hoe het
verder met hem gegaan is. Het stelt u
eerst teleur, nu ge merkt, dat het boek hier
uit is. Het slot ontbreekt, en dit zoudt
ge toch willen kennen.
O ik kan het begrijpen. Zooals het u
gaat, is het menigeen gegaan. Maar eerst
moet ge weten, dat de Bijbel er niet is
om uwe nieuwsgierigheid te bevredigen.
Wie daarvoor enkel leest, grijpt naar andere
boeken, die er in groote menigte zijn. Alleen
vóór ge ontevreden heengaat, bedenk dan,
dat het een schoon, een veelzeggend slot
is, want het leert u immers, dat Jona geen
woord meer gezegd heeft. En is dit niet
veel? Hij heeft den moed niet meer ge
had om nog langer tegen te spreken. Er
is reeds veel gewonnen, als een mensch
tot zwijgen is gebracht, als hij met Job
zegt: ik heb meermalen gesproken, maar
ik zal mijn mond niet meer opendoen,
want nu ziet u mijn oog. Daarom verfoei
ik mij in zak en asch. Het kan wel zijn,
dat Jona nooit bij zijn leven gezien heeft
de wijsheid Gods, welke uitblonk in het
sparen van deze heidensche stad eerst
later zou daarover het volle licht opgaan
maar in elk geval heeft hij erkend en
beleden dat zijn toorn onbillijk was, in elk
geval heeft hij Gode gerechtigheid toegekend
en nu is hij reeds lang verlost van zijn
laatste halsstarrigheid. Al wat in uw hart
is ook wrevel, bitterheid, toorn spreek
het maar vrij uit voor Hem, die harten
kent en nieren proeft, opdat ge ook komen
moogt tot de gewillige onderwerping aan
's Heeren wil. Bouma.
Sociale preeken IV.
r
1B0HHEMEITSPR
per half jaar franco per post
Enkele nummers
IJS
70 cent.
3 cent.
Drukker-Uitgever
MIDDELBURG.
PRIJS DER 1DYERTENTIEH
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Toen zeide God totJona: Is uw
toorn billijk ontstoken over den
wonderboom En hij zeide Billijk
is mijn toorn ten dood toe. En
de Heere zeideGij verschoont den
wonderboom, aan welken gij niet
hebt gearbeid, noch dien groot
gemaakt, die in éénen nacht werd,
en in éénen nacht verging; en Ik
zou die groote stad Ninevé niet
verschoonen, waarin veel meer dan
I honderd en twintig duizend zijn
die geen onderscheid weten tus-
schen hun rechterhand en hunne
linkerhand daartoe veel vee?
Jona IV 9—11.
UIT HET LÜVEN.
15 Maart 1912.
Waarde Broeder
In mijn vorige brieven heb ik u laten lezen,
hoe er over ons onderwerp „sociale preeken"
door dezen en genen gedacht wordt. Ik be
loofde u ook te vertellen, wat ds. Hoekstra in
zyn lezing „De dienst des Woords en de soci
ale vraagstukken" er van zegt. Maar van die
laatste belofte moet ge my ontslaan. Ik heb
van deze lezing met zeer veel genoegen ken
nis genomen; en ze is om zoo'n klein prijsje
te krijgen, dat het veel beter is, dat ge haar
in haar geheel leest. Ik vind, dat ds. Hoek
stra ons hier den rechten weg uitnemend voor
gesteld heeft.
En wat nu my zelf betreft, ik sta er zóó voor.
Wanneer er van sociale prediking gesproken
wordt, dan bevangt my altyd een gevoel van
onlust. Myn ziel heeft in dien naam geen
behagen. Als ge spreekt van sociale preeken,
dan kunt ge ook spreken van politieke pree
ken, en van paedagogische preeken, en van
letterkundige preeken, en van philanthropische
preeken, en van anti-alcoholistische preeken, en
dan ik- weet- niet- welke preeken meer. Want
immers alle leven en alle arbeid valt onder de
tucht van Gods Woord. Als ge naar den
wensch van den eenen een preek houdt over
een rnaatschappelyk onderwerp, dan komt de
ander op zyn beurt en zegtge moet ook eens
een preek houden over een staatkundig onder-
werpen nog weer een ander wil u hooren
over een opvoedkundig onderwerp. Op die ma
nier zoudt ge moeten prediken over alle on
derwerpen, over rechtsgeleerde onderwerpen,
over geneeskundige onderwerpen, enz., want er
is geen enkel levensterrein, dat door het Woord
des Heeren niet belicht moet worden. Ik vind
die naam sociale prediking een zeer ongeluk
kige naam. Het is een naam, die instaat is
het zuivere begrip van den dienst des Woords
te vervalschen.
Nergens in heel de Schrift vind ik een
goddelyk gebod, hetwelk den prediker oplegt
te prediken over dit of dat onderwerp in het
byzonder, maar wel vind ik er de generale op
dracht om te prediken „het Koninkryk Gods
en zyn gerechtigheid." En als ik dan ook nalees
in den Bybel, hoe de profeten hebben gepredikt,
en hoe de Apostelen hebben gepredikt, en hun
prediking is toch voor ons het modél, dan zie
ik nergens, dat zy in den breede op de vraag
stukken van het leven ingaan, ook al gaan zy
de vraagstukken niet voorby.
2e gaan ze niet voorbij let daar wél op. Ze
kenden ook in hun dagen het rnaatschappelyk
vraagstuk in den vorm van hunnen tyd; ze kenden
ook de staatkundige kwesties; ze spreken ook
over de ontucht, de drankzondeze geven
wenken voor de opvoeding het menschelyk
leven met alles, wat er zich in voordoet, lag
voor hen geopend maar ze werken zich niet
als vakgeleerden in de vraagstukken in. Het is
ook van den dienaar des Woords niet te
eischen, dat hy zich als een vakgeleerde in
werkt in al de vraagstukken van het mensche-
lijk leven. Laat er eens een predikant zyn, die
bijzonder werk gemaakt heeft van de sociale
kwestie hy kent de vele vragen, die er zich
op dit terrein voordoen, en vanzelf zal hy nu ook
in zyn prediking blyk kunnen geven vrywel
op de hoogte te zyn. Maar wat heeft hy dan
nog? Wat weet hy dan nog van de velerlei
vragen, die zich voordoen op ander levensgebied
Ik geloof daarom, dat we van den eisch
eener „sociale prediking" moeten afstaan. Die
aparte naam deugt niet. We hebben noodig
een prediking niet van sociale vraagstukken,
en niet van politieke vraagstukken, en niet van
het alkokol vraagstuk, maar we hebben noodig
een prediking van het Woord Gods, doch dan
van het gansche Woord Gods.
En daarom hebben sommigen gelyk, als ze
zeggen, dat de bediening des Woords niet mag
opgaan in het prediken over een bloemlezing
van bevindelyke teksten. De prediking moet
\naar het voorbeeld van profeten en apostelen
omvatten heel het leven der inwendigemaar
ook der uitwendige godsvrucht. Een prediking,
die zich enkel bepaalt tot de behandeling van
het innerlyke geloofsleven, geeft niet, wat ze
geven moet. Ook het uitwendige geloofsleven,
onze handel en wandel, ons huiselyk leven,
ons maatschappelijk leven, ons leven als staats
burger, ons leven als werkman, huismoeder,
dienstbare, patroon, neringdoende, ambtenaar,
moet komen onder de tucht van Gods Woord.
En dat is het, wat ook in den dienst des Woords
klaar en zonder ophouden moet worden ge
predikt.
Ik ben het er volkomom mede eens, als
iemand zegt: de prediker op den kansel heeft
het recht niet met een beroep op Gods Woord
uit te maken, of een arbeider 8 dan wel 10
uur daags heeft te werken Dat is een kwestie
van de mannen van het vak. Maar wel mag
de prediker in zyn prediking laten uitkomen,
dat de patroon van zyn knecht geen boven
matigen arbeid mag eischen, hem niet mag
afbeulenen dat omgekeerd de knecht met al
de kracht, die in hem is, de belangen van zyn
meester heeft te behartigen. Over het eerste,
den 8 a 10-urigen werkdag zegt de theologie