Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redaetie fan: Os. L. BOUMA en Os. H. W. LAMAN. 9e Jaargang. Vrijdag 17 November 1911. No. 22. UIT HET WOORl). Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. DOOR ZIJN GELOOF LEVEN. Op de bange vraag van den profeet Habakuk ontving hij, gelijk we gezien hebben een antwoord, dat hem volkomen bevredigen kon. Het naderend oordeel des Heeren over Juda had hem met zorg vervuld en werd hem niet gezegd, dat het oordeel zou uitblijven, dat het niet komen zou. Integendeel, hij ontving de zekerheid, dat het wel komen zou, dat het zelfs spoe dig losbreken zou, maar ook in die dagen der benauwdheid zou er onderscheid zijn tusschen die het woord Gods verwierpen er die er acht op gaven. De rechtvaardige zou ook dan door zijn geloof leven. Wie hier nauwkeurig op let, verstaat, dat het van toepassing is voor alle donkere tijden en dat het geldt onder alle moeilijke om standigheden. Het is op deze wijze dui delijk, dat de apostel Paulus het bezigt om uit te laten komen de hoofdinhoud van het Evangelie. Welke oordeelen ook op de aarde mogen komen, de rechtvaardige zal leven door zijn geloof. Dit geldt altoos. Hoe rijk is toch de Heilige Schrift. In een enkel woord geeft zij alles wat de mensch behoeft. Hier ontspringt een bron van rijke vertroosting voor allen, die bezwaard van hart en ver slagen van geest zijn. Wij weten allen, dat er een laatste oor deel zal komen, en dat dit oordeel aller lot beslissen zal. Welk een gedachte. Dit oordeel zal allen treffen, niet één zal er aan ontkomen. Zoodra deze waarheid den mensch aangrijpt, zoodra zij hem vasthoudt, zoodra zij hem al den ernst daarvan laat gevoelen, zal hij beginnen met de vraag hoe zal het mij in dien dag gaan. Hem gaat het dan als den ouden godsman, het wordt hem bang. Hij begrijpt toch, dat er alles aan hangt, dat het er dan op aan komen zal. Vandaar is het te verklaren, dat velen gevraagd hebbenwat moeten wij doen om in dien dag te kunnen be staan. Wat moet er geschieden om het onheil af te wenden. Naarmate deze vraag in zijn ziel begint te levennaarmate zij hem uitdrijft naar den God van zijn leven, naar die mate zal hij overtuigd worden, dat dit oordeel eenmaal zeker komen zal. Voor zijn bewustzijn krijgt het ontwijfel bare zekerheid, dat het met onverbiddelijke snelheid nadert. Die gedachte is veront rustend, want hij is er ook van overtuigd, dat God recht heeft zijn menschenkinderen te straffen, wijl zij gedaan hebben, wat kwaad was in Zijne oogen. Zelf gevoelt hij zich schuldig, hij erkent, dat hij zich niet gehouden heeft aan den eisch der heilige wet. Als het gaan moet naar het strenge recht, dan is er geen heil te wachten. Gaarne echter zou hij dan kunnen bestaan, zijn leven er afbrengen en deelen in de zaligheid, voor het volk Gods bereid. Ook die begeerte maakt hij den Heere bekend en hij vraagt, of er dan geen weg van ont koming is. Hij stort heel zijn hart uit en stelt al zijn verwachting op den eenigen Steenrots, wiens werk volkomen is. Als iemand in dezen toestand is en be- geerig naar het heil, dan kan het woord de rechtvaardige zal door zijn geloof leven, licht brengen in de donkerheid, troost in de droefenis en sterkte in de zwakte. Immers het zegt hem, dat hij niet door eigen in spanning, niet door eigen deugd, niet door eigen werken ontkomen kan. Een derge lijke uitspraak zou hem ook niet baten. Hij zou nu wel gaarne alles willen doen om het leven te beërven, hij wil zich allerlei moeite en opoffering getroosten, doch het zou hem niet kunnen bezorgen, wat hij bo venal behoeft, wijl zijn ongerechtigheden hem wegvoeren als de wind en al zijn beste werken met zonde besmet zijn. Dit woord maakt daarvan ook geen melding. Er staat niets in van werken of inspanning. Het geeft wel een middel aan en dat is het geloof. Hij die gelooft zal leven, hij zal in het oordeel niet bezwijken. Het opent het uitzicht op leven, eeuwig, onverganke lijk leven, waarnaar zijn ziel juist dorst. Zwaar weegt de zorg op zijn hart, dat hij omkomen zal, en nu klinkt de blijde bood schap in zijn oor, dat hij daarvoor niet beducht behoeft te zijn, indien hij gelooft, met zijn gansche hart gelooft. Ik zeg niet, dat hij er nu opeens is, ik weet wel beter. Maar hij ziet nu toch een weg, langs welken hij veilig door het oordeel kan heengaan. Hij is aanvankelijk uit zijn verwarring verlost en in de verte ziet hij een licht, waarop hij kan afgaan. Ja, wat meer zegthij mag denken, dat hij niet behoort tot hen, wier ziel zich verheft. Als hij ongeloovig was, dan zou hij op de bedreiging geen acht gegeven hebben, dan zou hij niet als een verontrustte naar den Heere gevloden zijn, dan zou hij geen schuilplaats gezocht hebben bij God. Heb ben de lieden, die in Noachs dagen leefden zich bekommerd over den zondvloed, die hen allen verderven zouhebben de in woners van Sodom gelet op de Engelen, die gekomen waren om Loth en de zijnen uit die oorden te redden, eer het te laat washebben de mannen van Juda acht gegeven op de bedreiging der profeten en gevraagdop welke wijze zij in het nade rend oordeel behouden zouden worden. Weineen, zij hebben het oor voor die roepstem gesloten, zij hebben gegeten en gedronken en vroolijk geleefd tot op het oogenblik, dat het onweder losbarstte en toen was het te laat om zich te bergen voor den nakenden vloed. De storm overviel hen en zij werden weggeraapt ten dage des kwaads. Dat was toen zoo, en dat is nog zoo. Hier hoort hij de taal der lichtzin nigheid laat ons eten en drinken en vroo lijk zijn, want morgen sterven wy. Daar de taal der spottersweest toch niet bekommerd over het oordeel, want alle dingen blijven precies, zooals zij altijd waren. Is er wel ooit eenige verandering gekomen, sedert onze vaderen gestorven zijn? Dwaas is hij, die luistert naar het woord, dat van een laatste oordeel spreekt. De groote menigte leeft dan ook zoo ge rust en geniet van het leven wat er van te genieten valt. Hoe is het dan gekomen, dat hij anders oordeelt, dat hij zich wel bezorgd maakt, dat hij wel aan het oordeel denkt, dat hij zich niet durft over geven aan die zorgeloosheid, dat hij aldoor het oordeel ziet naderen Wel, omdat hij gelooft, omdat hij op het bedreigend woord des Heeren acht geeft, omdat hij vast overtuigd is, dat het eenmaal naar dit woord gaan zal. Hij heeft den moed om de geheele wereld ongelijk te geven en beslist te zeggen, dat zij zich ten eenen- male vergist. Meer nog de vraag, hoe hij eenmaal ontkomen mag, laat hem geen rust en brengt hem telkens weer tot den Troon der genade om een antwoord te hebben. Al verze kerden hem alle christenen, dat hij wel behouden zal worden, het zou hem niet baten, hij zou er niet gerust op zijn. Hij wil eerst rusten, als hij de stellige verze kering door het woord des Heeren verkre gen heeft en daarom zegt hij met den dichter Ik zet mijn schreden in uw spoor, opdat mijn voet niet uit mag glijden, en ga mij met uw heillicht voor. Het is hem een voortdurende behoefte om het alleen bij den Heere te zoeken, opdat hij uit deze waarheid de volle vertroosting moge hebben. Het woord van den Heilandzoekt en gij zult vinden, bemoedigt hem. Is het ook bij u reeds zoo gekomen? Werd de waarheid van het toekomstig oor deel u een zaak des gebeds? Kwaamtge met de begeerte naar het heil gedurig tot den Heere en zoekt gij het antwoord op deze levensvraag steeds met meerdere nauw gezetheid Geloof het, wat de Heere zegt in zijn woord, aanvaard, wat Hij in Zijn onuitsprekelijke genade beloofd heeft en omhels met blijdschap de gerechtigheid in het Evangelie geopenbaard, de gerechtig heid, die voor God geldt en tot in eeuwig heid voldoende is. Bouma. Laman. Zeeuws 1B088EMEHTSPRUS per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. Drokker-Ditgerer PRIJS DER &DTERTEHTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. Maar de rechtvaardige zal door zij li geloof leven. Hab. 2 4b. UIT H£T LiflYEN. Assen, 14 Nov. 1911. Beste Vriend. Zoolang onze Persvereeniging my rnyn, zoo ik hoop, eervol ontslag als redacteur niet geeft, heb ik nog het recht ongevraagd in Zeeuwsch Kerkblad het woord te richten tot mijn vele, onvergetelijke Zeeuwsche vrienden. Ik heb het altijd als een groote eer beschouwd, dat wylen ds. Littooij my aangezocht heeft om de kolom men van zijn blaadje, dat al spoedig een blad geworden is, mee te helpen vullen. Ik heb toen wel eerst wat tegengestribbeld, omdat het nu juist nog niet zoo'n kleinigheid scheen te ar beiden naast een man van zooveel kracht en talent als ds. Littooij maar de oude dominé liet zoo spoedig niet los, en hy wist den kleinmoedige ook moed in te spreken. Sinds is het blad zy.n negenden jaargang ingegaanen terwijl de generaal de zalige rust is deelachtig geworden na een leven van onvermoeiden arbeid, heeft zyn staf het werk voortgezet, het blad is onder den zegen des Heeren geworden, wat het is. En nu heeft de Heere my uit het Zuiden naar het Noorden overgebracht en ligt er alzoo een heele afstand tusschen my en myn Zeeuw sche vrienden, die ik in waarheid liefheb, en onder wie ik my zoo geheel en al thuis gevoelde. Maar daarom waardeer ik het dan ook des te meer, dat ik althans voorloopig door bemidde ling van Zeeuwsch Kerkblad tot hen kan ge naken, en de scheiding nog geen finale behoeft te zijn. En als dan straks de Persvereeniging aan myn redacteursleven een einde maakt, welnu, dan hebben wy tyd gehad om aan de scheiding te gewennen. Ik ben intusschen nog te weinig op de hoogte met den stand van het Kerkelijke leven van het Noorden om een vergelijking te kunnen maken met het Kerkelyke leven van het Zuiden. Dit heb ik wel gezien, dat er in vele opzichten overeenkomst is. Er zijn natuurlijk punten van verschil, maar ik gevoelde toch al dadelyk, dat ik ook hier weer onder „ons" volk was. Ik heb onmiddellijk aansluiting bespeurd. Het goede Woord Gods gaat er hier ooktfft. Ik sta hier niet onder myn volk, als een, die een vreemde taal spreektmaar het woord, dat in het Zuiden weerklank vond, dat vindt ook hier in het Noorden een goede plaatshet wordt verstaan en met vreugde ontvangen. Zie, dat is zoo heerlijk, dat er in ons vader land van de Dollar tot de Schelde een volk woont, dat wel allerlei nuances vertoont, maar dat toch ook in zijn geheel de Gereformeerde waarheid kent en gaarne hoort. Het moge waar zyn, en het is ook waar, dat de Zeeuwsche Gereformeerden anders zyn dan de Friesche of Drentsche Gereformeerden, maar de klemtoon valt toch op het „Gereformeerde". Het grond type is één. En hoe sterker nu dat grondtype naar voren treedt, des te minder hinderlijk zal ook de volks aard wezen. Ge hebt er by onze Zeeuwsche Gereformeerden, by wie het Gereformeerde heerscht over het Zeeuwsche, maar ge hebt er ook, by wie het Zeeuwsche heerscht over het Gereformeerde. Ik ken er onder de Zeeuwen, die echte Zeeuwen zyn, maar ze zyn in hart en nieren Gereformeerd en dan hebt ge ook gewoonlyk van het Zeeuwsche by hen geen last want dan is de Zeeuw dienstbaar geworden aan zyn geloof. Doch ik ken er ook onder de Zeeuwen, die wel Gereformeerd zyn, maar bovenal zyn ze Zeeuw by hen is het geloof dienstbaar aan den volksaarden zulke menschen vallen dan ook gemeenlyk niet mee. Ik denk, dat dit onderscheid ook wel in het Noorden zal worden gevonden. Het is overal een zaak van overwegend belang, of het geloof den volksaard doorzuurt, dan wel of de volks aard het geloof doorzuurt. Doorzuurt het ge loof den volksaard, dan gaan we geestelijk naar bovendoorzuurt de volksaard het geloof, dan gaan we geestelijk naar omlaag. Het geloof wischt de persoonlijke en de volkseigenaardig heden niet uit, maar als het wel is, dan worden deze eigenaardigheden door het geloof gereinigd en geheiligd. Hoe het hier in het Noorden is, weet ik nog niet recht; maar in Zeeland is soms de volks aard nog wel eens sterker dan het geloof. Tegenover de macht van de volksgewoonten moet deeisch van Gods Woord het wel eens ver liezen. Ik zeg dit niet als een verwyt, want ik schat de Zeeuwsche vrienden te hoog om ze te grievenmaar het zou zoo heerlijk zyn, indien Zeeuw, of Hollander, of Fries, of Drent, of wie dan ook, boven alles waren Gereformeerd, zoo dat ze eer van alle oude gewoonten en volks eigenaardigheden afgaan en die varen laten, dan iets te doen tegen den heiligen wil van God. Zoover is het echter nog niet by allen maar het is reeds veel, indien we er naar jagen, of we het ook grijpen mogen. Dit is gewis, een Fries, een Hollander, een Drent, een Zeeuw die waarlijk Gereformeerd is, is een handelbaar mensch, bruikbaar voor alle goede werk in het Koninkrijk Gods. Hiermede gaat ge zeker accoord Van harte gegroet, en Gode bevolen. t.t. j

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1911 | | pagina 1