Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie ¥an: Ds. L. BOUMA en Ds. H. W. LAMAH.
9e Jaargang.
Vrijdag 20 October 1911.
No. 18
ABONNEMENTSPRIJS
Drukker-Citgever
PRIJS DER ID YERTENTIEH
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
D. LITTOOIJ Az.
WIJ HEBBEN DE VERLOSSING.
Wij hebben de verlossing niet in ons
zelf. Dit dienen wij goed te weten. Wij
zijn zoo genegen om het in ons zelf te
zoeken. Steeds zien wij naar wat wij zelf
hebben en genieten. Het gebeurt, dat
iemand hoop voedt, als zijn hart nog al
goed gestemd is, en alle hoop laat varen,
als deze stemming verandert. In alle andere
dingen zijn wij in den regel verstandiger.
Als ge tegen de Samaritaansche vrouw had
gezegddurft ge wel van het water ge
bruiken en vreest ge niet, dat ge straks
gebrek zult lijden, als het door u gehaalde
water verteerdis, zou zij u hebben aangezien,
en bij zich zelve gedacht hebbendat be
grijp ik niet, want zij kan immers eiken
dag naar de bron gaan, welke door vader
Jacob gegraven was, en waarin steeds het
water in overvloed voorhanden is. Wat
zou het haar baten, indien zij als haar
voorraad was uitgeput het geheele huis
doorzocht had. Zij zou er geen druppel
zelfs mede gekregen hebben. De bron was
niet in haar woning, maar daarbuiten op
het veld.
Wij hebben de verlossing niet in ons zelf.
Wij hebben haar wel. Zij behoeft niet meer
te komen. Wij behoeven haar niet te
verdienen of te verwerven. Was dit het
geval, wij konden dan gerust denken, dat
wij er nooit komen zouden. Als wij voor
onze verlossing zelf moesten zorgen, dan
was het geheel uit. Niemand zal zijn broeder
immermeer kunnen verlossen, hij kan Gode
het rantsoen niet geven. De verlossing
zijner ziel is te kostelijk. Maar het is ook
niet noodig. Zij werd verkregen, zij werd
voor ons verworven. Wij mogen juichen
wij hebben de verlossing. Doch niet in ons
zelf. In Christus. Weet ge wat dit be-
teekent? Gewis. Ge kent toch den lofzang
van den grijzen Simeon Nu laat gij Heer,
uw dienstknecht in vrede heengaan naar
uw woord, want mijne oogen hebben Uwe
zaligheid gezien. Hij zag in het kindeke,
dat hij verheugd in zijn armen nam, de
zaligheid, de geheele verlossing. Gij weet
bovendien, dat deze Jezus later zijn ziel
gesteld heeft tot een losprijs voor velen, en
hoe Hij de zaligheid heeft uitgewerkt. Hij
is het, die Zijn volk verlost en zijne ge
meente zalig maakt. De geheele, de vol
komen verlossing is in Hem. Er behoefde
niets meer bij. Zooals zij in Hem is, is
zij meer dan voldoende. Zij is in Hem, als
in een bron. De eeuwen hebben haar niet
kunnen verminderen. Van afnemen is geen
sprake. Zij blijft even vol. Wat er in
Hem is, is voor ons, want alzoo lief heeft
God de wereld gehad, dat Hij zijn eenig-
geboren Zoon gegeven heeft, opdat een
iegelijk die gelooft, niet verderve, maar het
eeuwige leven hebbe. De Vader gaf aan
ons den Zoon en in dien Zoon de gansche
verlossing.
In ons zelf hebben we geen recht op de
verlossing. Hoe zou dit kunnen Wij
hebben gedaan, wat kwaad was in de oogen
des Heeren. Op deze wijze hebben we
elke weldaad, zelfs de kleinste verbeurd.
Naar den rijkdom Zijner genade evenwel
heeft God ons de verlossing geschonken.
Zoodoende komt zij ons toe, behoort zij
aan ons. Het is geen stoute vermetelheid,
als wij dit zeggen. Geen aanmatiging, als
wij ons daarin beroemen. Neen, het is een
dankbaar aanvaarden van wat de Heere in
Zijne vrije goedheid gaf. Het is gelooven,
wat Hij door zijn woord tot ons zegt.
Het is verzegelen, dat God waarachtig is.
Wij kunnen het in twijfel trekken, maar
dat is ongeloofwij kunnen denken, dat
God ons niet op het oog had, maar dat
is Zijne liefde smaadheid aandoenwij
kunnen alleen een oog hebben voor onze
eigen geestelijke armoede, maar dat is moed
willig het oog sluiten- voor het licht des
Evangelies en ons zelf berooven van de
rijkste vertroosting. Wij leggen hier even
den nadruk op, want het wil ons voor
komen, dat in 't algemeen gesproken het
tegenwoordige geloofsleven van de belijders
ver verwijderd is van de hoogte, waarheen
de verkregen verlossing ons wenkt. En
dit kan niet verkregen worden door zich
in te denken, hoe het daar is. Geen ver
beeldingskracht hoe rijk ook kan er ons
brengen. Het geloof alleen kan dien weg
afleggen en ons hart vervullen met de ware
vreugde over het heil des Heeren. Welk
een gevoel van veiligheid en van warme
dankbaarheid moet het geven, indien we
zooals Paulus uit vollen borst juichen kun
nen wij hebben de verlossing in Christus.
Het woord verlossing is van zeer rijke
beteekenis. Wij kennen het allen. En
opdat wij het wel verstaan zouden heeft
God niet slechts woorden gesproken, maar
ook vele daden verricht. Hij plaatste haar
reeds voor oogen van het volk onder de
oude bedeeling in Israels verlossing uit
Egypte. Door Zijn sterke hand bevrijdde
Hij het uit de hand van allen, die het ten
ondergang veroordeeld hadden en verbrij
zelde het juk hunner dienstbaarheid, zoo
dat zij in vrijheid heentogen naar het land,
dat van melk en honig vloeide. Zij was
echter niet de ware, zij was slechts een
schaduwachtige verlossing. Mogelijk toch
was het, dat er vijanden kwamen en het
volk opnieuw knechtte, gelijk dan ook vaak
gebeurd is, totdat eindelijk het volk ver
strooid werd over de breedten der aarde.
Deze verlossing is de ware en om haar
juist te verstaan en recht te waardeeren,
voegt de Apostel er aan toe n.l. de ver
geving der zonden. Aan de bedoeling van
deze woorden laat geen recht wedervaren
hij, die meenen zou, dat de verlossing enkel
omvat van wat wij meestal door vergeving
der zonden verstaan. De Apostel zegt
hiermede niet, dat de vergeving der zonden
de geheele verlossing is. Maar hij wijst
hier op de hoofdzaak der verlossing, welke
den aard daarvan geheel bepaalt. Deze
verlossing begint met onze zonden weg te
nemen, met elke schuld en elke straf van
ons te verwijderen. Geen enkele blijft er
over. Ook de laatste wordt ons kwijtge
scholden. De Heere ziet geen overtredingen
in Israël, geen zonden in Jacob. Verheugd
van hart mag de gemeente zingen
Zoo hoog Zijn troon moog boven d' aarde
[wezen,
Zoo groot is ook voor allen, die Hem vreezen
De gunst waarmee Hij hen wil gadeslaan.
Zoover het West verwijderd is van het
[Oosten,
Zoover heeft Hij, om onze ziel te troosten,
Van ons de zond' en schulden weggedaan.
De vergeving der zonden is de eerste
weldaad. Zij karakteriseert heel onze ver
lossing en zij geeft er haar groote waarde
van aan. Duidelijk toch is het, dat, als
de schuld geheel weggenomen is, elke dienst
baarheid op den duur wijken moet. Zij is
de grondslag, waarop elke dienstbaarheid
rust, de bodem, waaruit zij opkomt. Wan
neer wij van haar bevrijd zijn, zijn wij
in beginsel van alles verlost. Geen vijand
kan ons dan meer ketenen, geen macht ons
in de boeiën houden. Elke verlossing, welke
wij nog behoeven, komt zeker. Of zij be
trekking heeft op ons lichaam of op onze
ziel, het doet er niet toe, op 's Heeren tijd
en op Zijne wijze zal zij ontwijfelbaar tot
stand komen. Daarom is deze verlossing
ook geen tijdelijke, maar een eeuwige. Hij
zal zoolang aanhouden, totdat wij geheel
bevrijd zijn en als vrijgemaakten zullen
juichen voor den Troon.
Tracht dit goed te verstaan en door het
geloof te aanvaarden, want het is de meest
onontbeerlijke schat, welke u bovendien
nooit meer ontgaan kan. Als het moet,
kunt gij al het andere derven, maar deze
niet. Zij beslist of gij eeuwig arm of
eeuwig rijk zult zijn.
Die op de vleugelen des winds wandelt
Ds. Bakker's Zendingsspeecli.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers8 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
In Welken wij hebben de ver
lossing door zijn bloei I, n. 1. de
vergeving der zonden.
Coll. 1 14.
Bouma.
Op de vleugelen der winden,
Tot Zyn wil en dienst bereid,
Op der stormen snellen wiekslag,
Wandelt God met majesteit.
Moog d'orkaan zich. brullend heffen,
Teistrend wat durft wederstaan,
Godes almacht stelt hem palen,
Schryft zijn gang voor en zijn baan.
Giert, o stormen, huilt, gij winden,
Met uw schrik'ljjk noodgeluid,
Al uw woest, ontembaar woeden,
Roept slechts 's Heeren glorie uit.
Boven wind en boven stormen,
Boven der orkanen kracht,
Zetelt, eeuwig-onbewogen,
God, oneindig-groot in macht.
Wat moog kraken, wat moog vallen,
Door den stormwind overheerd.
O, geloof slechts, kind des Heeren,
't Is geen noodlotHyj regeert.
Hij vaart op der winden vleuglen,
Brengt z'uit Zjjne kaamren voort,
Om te loutren, om te straffen,
Om te richtenHoort Zijn woord
Van der stormen wilde zangen,
Gaat een spraak ter wereld uit
Ik, de Heer, doe al deez' dingen,
Wie is't, die Mijn almacht stuit?
Wat de wereld moge schaatren,
Tegen 's Heeren majesteit,
Hy zal lachen met haar woelen,
God, Die op de stormen rijdt
Eenmaal spreekt Hij, overklaatrend
Haar oproerig hoongeluid,
Met een stem, als veler waat'ren
't Groote wereldvonnis uit
Zelandia.
zeWing.
Wij hebben ds. Bakker j.l. Woensdagavond
mogen hoorenen velen met ons. De Middel-
burgsche gemeente was flink opgekomen, al
konden er, vooral op de galerijen, wel meer
menschen bij. Ook waren er broeders op te
merken uit onderscheidene dorpen van Walche
ren, van Vlissingen en uit Zuid-Beveland.
Op eenvoudige en toch boeiende wijze heeft
ds. Bakker zijn leerzame toespraak gehouden.
Dat de speech erin ging, bewees de stilte en
de aandacht der hoorders. Men kon zoo dui
delijk merken, dat ds. Bakker de zaken meester
wasmoeilijke kwesties wist hij toch kort en
duidelijk weer te geven, b.v. het karakteristiek
van het Animisme, Boeddhisme en Mohamme
danisme.
Eerst herinnerde de spreker eraan, dat Zeeland
door haar eigen Zending op de historische lijn
was in 1603 toch was de kerk van Middelburg
en de Classis Walcheren, met de Kerken van
Zeeland achter zich, reeds dezen arbeid begon
nen. En nu, na de inzinking in de eeuwen
van achteruitgang, de Kerken in Nederland het
Zendingswerk weer ter hand hadden genomen,
was ook Zeeland in het oude spoor teruggekeerd.
Zijn eigenlijk onderwerp was eenige mede-
deelingen te doen van onze Zendingsterreinen
Java en Soemba. Dat schier alleen bij Java
werd stil gestaan, lag voor de hand.
Onze Geref. Kerken arbeiden op Midden-Java
ten Zuiden.
De oorspronkelijke bewoners waren Animisten
(vereerders van geesten)daarna kreeg het
Boeddhisme de overhand (een pantheïstische
godsdienst)en nu heerscht op Java het Mo
hammedanisme. Deze drie godsdiensten zijn in
het hoofd en hart van den Javaan een mengsel
geworden.
Het volk is ellendigmaatschappelijkwant
al kan een Javaan met zijn gezin van 6 zielen
van pl.m. 108 gulden per jaar leven, zyn stukje
land brengt in den regel niet meer dan
80 gulden per jaar op; dus altijd hebben zy
te kort. Godsdienstig want zij leven in voort
durende vrees voor de booze geesten, die zij
met offeranden gunstig trachten te stemmen.
Hun diepe ellende beseffen zij niet ten volle
wel ten deele. En zoo ontstaat er langzamerhand
behoefte om dezen dubbelen druk te ontkomen
de Javaan zoekt ontwikkeling en verlichting.
Dit werkt de Zending in de hand wij, Chris
tenen, kunnen hem den weg ter ontkoming
wijzen.
Voorbereidend werkt de Zending door de
Medische- en de Schooldienstzoo krijgt men
den Javaan onder zijn bereik. Doch prediking
blijft het middel.
Daar één Zendeling geen honderdduizenden
menschen kan bewerken, krijgt hy inlandsche
bekeerlingen, opgeleid aan de Keucheniusschool,
tot helpersdeze zyn zyn handen en armen,
wyd in het rond.
Toen verdedigde ds. Bakker den Javaanschen
christen inzake zyn geestelijk leven. God bekeert
Javanen, en doet ze christelijk wandelen. Dat
ze ook van struikelen weten is niet te verwon
deren daartoe werken vooral vier factoren mee
'tis hun geen gewoonte vanjongsaf naar Chris-