De Heere zal het voorzien. FEUILLETON. Wat is er in aw hand Klein geloof. Leertucht. Graaf Zeppelin, Een Examen kwestie. Tusschen hart en hand is een nauw rapport. Als het hart Gode leeft, is de hand tot Gods dienst gewend. En terecht is het opgemerkt, dat er in Gods Koninkrijk geen werk tot stand komt, of men moet getrouw en afhankelijk ge bruik maken van het bizonder instrument, dat God een iegelijk der Zynen voor Zijn dienst in de hand heeft gegeven. „Mozes hoedde de schapen van Jethro in Midian, toen Jehovah hem in den brandenden braambosch verscheen en hem naar Egypte zond om zijn volk te verlossen. Maar Mozes' hart kromp ineen van vreeze, en hij wenschte niets liever dan ontslagen te zijn van die moei lijke roeping. O, we verstaan de kleinmoedig heid van den eenzamen vreemdeling, die niets het zijne kon noemen, dan den eenvoudigen stok, waarmede hij zijn schapen bestuurdeeen schijnbaar nietswaardig voorwerp, dat hij elk oogenblik kon wegwerpen, om er zich een ander voor in de plaats te snijden. Maar de Heere zeide tot Mozes Wat is er in uw hand En hij antwoordde: „Een staf". Welnu, met dien staf zou Mozes Israël verlossen, de wateren der Schelfzee klieven en de gansche woestijnreis besturen. „Wat is er in uw hand, Samgar?" „Een stok, waarmede ik de ossen mijns vaders drijf". Welnu, met dien ossenstok, in den dienst des Heeren gebruikt, zal Samgar de Filistijnen slaan, en Israël bevrijden. „Wat is er in uw hand, David „Een slingersteen, waarmede ik de kudde bescherm tegen den aanval der wolven. Welnu, met dien eenvoudigen slingersteen zal hij den hoon wreken der slagorden Gods en den reus dooden, voor wien een geheel leger vreesde. „Wat is er in uw hand, discipel van Jezus „Alleen maar vijf brooden en twee visschen." Welnu, breng ze den Heere, deel ze uit in het geloof, en gij zult vijf duizend menschen voeden en twaalf korven zullen er overblijven. „Wat is er in uw hand, arme weduwe?" „Slechts twee penningskens." Welnu, geef ze den Heere en de roep van uw rijkdom zal eeuwen lang de aarde vervullen. „Wat is er in uw hand, weenende vrouw „Een albastenflesch, met nardus gevuld." Welnu, verbrijzel haargiet haar inhoud over het hoofd uws Zaligmakers, en haar zoete reuk zal Gods Kerk doorgeuren tot aan het einde der wereld. „Wat is er in uw hand, Dorcas „Alleen maar mijn naald". Welnu, gebruik haar in den dienst der barmhartigheid Gods, en de kleederen die gij naait, zullen zich vermenig vuldigen, en de nooddruftigen dekken, totdat er geen arme meer zal zijn". En wat zegt de Schrift van Dorcas? Dat z\j was vol goede werken en aalmoezen, die zij deed. Hoe eigenaardig gezegd. Goede werken zijn iets uitwendigs. En toch staat het er, alsof zij iets inwendigs waren, want Lukas zegt, dat Dorcas vól was van goede werken, d.i. dat zij uit haar voortkwamen. Hart en hand waren één bij haar. De Hei lige Geest wil ons den aard der goede werken leeren kennen. Uit het hart kwamen ze voort. Hart en handéén. Al wat gij doet, doet dat van harte den Heere en niet den menschen. Gij zult er wèl bij varen en de gemeente met U. v. d. L. ('s Gravenh Kerkbode) Een ongerief van het „klein geloof" is, dat terwijl het groot geloof altijd zeker is van den hemel, het eerste slechts zelden dit meent te zijn. Klein geloof is echter even veilig wat den hemel betreft, als een groot geloof. Wan neer Jezus Christus zijne juweelen op den laat- sten dag telt, zal Hij de kleine paarlen, zoowel als de groote voor zijne kroon tot zich nemen. Al is een diamant nog zoo klein, hij is toch kostbaar, omdat hij een diamant is. Zoo ook het geloof. Al is het nog zoo klein, indien het een waar geloof is, is het „even dierbaar," als hetgeen de apostelen deelachtig waren. Christus zal nimmer zelfs de geringste parel van zijn kroon verliezen. Klein geloof is altijd verzekerd van den hemel, omdat de naam van „klein geloof" in het boek des eeuwigen levens staat. Klein geloof werd van God verkoren voor de grondlegging der wereld. Klein geloof werd gekocht door het bloed van Christus, ja het kostte evenveel als groot geloof. „Voor een iegelijk een sikkel" was de prijs der verlossing. Iedereenklein of groot, koningszoon of land bouwer, moest zich lossen met een sikkel. Christus heeft allen gekochtklein en groot met hetzelfde dierbaar bloed. Klein geloof heeft de zekerheid van den hemel, want God heeft in hem het werk begonnen, en Hij zal het voortzetten. God heeft hem lief en zal hem liefhebben tot het einde toe. God heeft hem een kroon toebereid en Hij zal die kroon daar niet ongebruikt laten liggen. Hij heeft hem eene woning toebereid en Hy zal die wo ning niet in der eeuwigheid onbetrokken laten openstaan. Klein geloof is altijd veilig, maar zelden weet het veel. Als gij het ontmoet, ver keert het menigwerf in vreeze voor de hel en is het bekommerd voor den toorn Gods. Het zal u zeggen, dat het land aan gindsche zijde van den stroom nimmer zal kunnen toebehoo- ren aan een zoo slechte en diep gezonkene als een kleingeloovige. Nu eens is het, omdat hij zich zoo onwaardig gevoelt, dan weder omdat de dingen Gods te heerlijk en te goed zijn om waar te kunnen wezen, of hij meent, dat zy niet bestaan kunnen voor iemand als hij is. Soms vreest hij, dat hij niet is uitverkoren, dan we der, dat hij niet op de rechte wijze geroepen werd, of dat hij niet langs den rechten weg tot Christus is gekomen, weder vreest hij niet tot het einde toe te zullen volharden, en zoo gij duizend van zijne vreezen verslaat, heeft hij toch weder tegen morgen een heirleger op de been. Het ongeloof toch is een van die dingen, die gij niet kunt verslaan gij kunt het gedurig dooden, toch herleeft het weer. Het is een van die schadelijke planten, die on der den bodem sluimeren. Al zijn zy verbrand, zij behoeven slechts een weinig aankweeking, of eenige verwaarloozing van den akker, om weder uit te spruiten. Groot geloof nu is van den hemel zeker, en het weet dit. De groot geloovige beklimt Pisga's kruin, en overziet het landschap; hy smaakt de zoetheid van het paradijs, zelfs voor dat hy de paarlenstad bin nentreedt hij ziet de straten die met goud zyn geplaveidhij aanschouwt de muren der stad, de fondamenten, waaraan kostbare steenen zyn hij hoort de juichtonen der verlosten en begint op aarde reeds den balsemgeur in te drinken van de specerijen des hemels, maar het arme kleingeloof kan natuurlijk niet naar de zon zien, slechts zelden bespeurt het eenig licht het tast om zich heen in de vaileien terwijl het in alles veilig is, waant het zich in gevaar. Er is in de Evangelische Landskerk van Pruisen een groote beroering geweest. Deze beroering is veroorzaakt door het optreden van den bekenden (beruchten?) predikant Jatho, die de Evangelische Landskerk te Keulen diende. De heer Jatho was een van de mannen van het nieuwe licht. Hy verwierp den Bijbel als het Woord van God en geloofde niet, dat Je zus Christus is de Zoon van God. Naar zijne meening was Jezus een gewoon mensch met feilen en gebreken. Hij stak zyne overtuiging niet onder stoelen of banken, maar verkondigde die luide van den kansel. Om zyn goddelooze onchristelijke leer werd hy aangeklaagd by den Opperkerkeraad, die te Berljjn zitting houdt. De Opperkerkeraad verwees de zaak Jatho naar het „Spruehkolle- gium", een college dat over de rechtzinnigheid der leer moet oordeel en. Na een lang verhoor werd de heer Jatho veroordeeld en afgezet als predikant in de Evangelische Landskerk. Het verdient opmerking, dat mannen van onverdacht liberale beginselen met dit vonnis hunne instemming hebben betuigd, omdat iemand, die de grondwaarheden van het Chris tendom loochent naar hun oordeel, in een Christelijke Kerk niet thuis hoort. En dit oordeel is volkomen juist. Het meerendeel der modernen in Duitsch- land en Nederland (b.v. de redacteur van „Kerknieuws" in de N. Rott. Courant) denkt er anders over. Toen de uitspraak van het „Spruchkollegium" bekend werd, hebben vele couranten het college gestriemd. Het had de vrijheid van het ge weten aangetastHet had het grondbeginsel van het Protestantisme verloochend De heer Jatho werd als martelaar beschouwd en behandeld. Toen hij te Keulen arriveerde, werd hy door duizenden met gejuich begroet. Men houdt collecten voor hem, om in zyn levensonderhoud te voorzien, en de propaganda voor de goede zaak te steunen. Wie nog buigt voor het Woord onzes Gods zal met blijdschap dezen gang van zaken gade slaan. Er zit nog meer pit in de Landskerk van Pruisen, dan we dachten. De uitspraak bewyst dat men in Duitschland een loochenaar van de Godheid van Christus nog aandurft. Dat durft men in de Nederl. Herv. Kerk ten onzent nietDaar is geen leertucht. In de Nederl. Herv. Kerk is iemand predikant, die een heidensche godsdienst hooger stelt dan het christendom. Een ander heeft verklaard niet meer te zullen bidden. Verscheidene pre dikanten in de Ned. Herv. Kerk behooren tot de sociaal-democraten. Tracht men in de Ned. Herv. Kerk deze lieden uit te bannen? Worden deze verleiders der schare afgezet? Neen l Een ieder mag in de Hervormde Kerk leeren wat hy wil, al is zyn leer ook nog zoo goddeloos. Van leertucht is geen sprake. De Evangelische Landskerk van Pruisen geeft aan de Ned. Herv. Kerk een beschamend voorbeeld. Laat ons God bidden dat de Christusbelyders in de Hervormde Kerk wakker worden, opdat, mede door de laksheid der rechtzinnigen, Chris tus niet langer worde onteerd in een Kerk, die zich naar Christus noemt. 's-H. T. Hoekstba. Kerkb. v. N. Br. De „Thurgauer Volksvriend" een blad uit Wurtemburg, waar de beroemde luchtschipper Zeppelin tehuis behoort, schryft van hem het volgende „Wat den diepsten grond van zijn onver gelijkelijk groot arbeidsvermogen vormt, in weerwil van de vele moeilijkheden en teleur stellingen, wat ons zyn zoo sympathieke ver schijning verklaart, dat is zijn oprechte gods vrucht en zyn zuivere vroomheid. Graaf Zep pelin is geen man van groote woorden. Hy is door en door man van de daad. Maar hy schaamt zich zijn geloof en belijdenis niet. Hy spreekt het openlijk uit, dat hy de kracht voor zyne daden zoekt in het gebed. Eenvoudig en bescheiden zit hy des Zondags in het Gods huis. Wat hy is, dat is hy geheeltrouw in het geloof, trouw in liefde, trouw in den ar beid een echte man, een echte Christen". Er kan nauwelijks schooner getuigenis van een mensch worden gegeven. Toen eens iemand in het breede de bezwa ren, aan de zending onder de heidenen ver bonden, had uitgemeten, en alle geloof aan goede vrucht daarvan meende te moeten op geven, zeide de vrome John Newton tot hem „Myn broeder, ik heb nooit meer aan Gods macht, om de heidenen te bekeeren, getwij feld, sedert Hij my tot bekeering heeft ge bracht. Dat getuigde van zelfkennis. Een paar weken geleden werd in onderschei dene bladen geschreven over een examen in de Theol. Faculteit aan de Vrije Universiteit afgelegd. Er studeeren, zooals bekend is, en kele niet-Gereformeerde studenten aan de Theol. Fac. Een dezer studenten, de heer Winckel, deed onlangs examen om den can- didaatstitel te verwerven, maar de Theol. Fac. der V. U., heeft wel gemeend het verzoek om tot het candidaatsexamen te worden toegelaten niet te mogen afwijzen, maar was, na gehou den onderzoek, van oordeel dat de bul van candidaat in de Theologie niet door haar mocht worden uitgereikt, wyl de examinandus in enkele punten van de Gereformeerde leer af week. De faculteit verklaarde wel dat de heer Winckel voldoende onderlegd was in de Theo logie, om den graad van candidaat in de god geleerdheid te verkrijgen, maar de candidaats- bul werd hem niet uitgereikt. Wij kunnen deze handeling van de facul teit vooral met het oog op de bezwaren, die van Gereformeerde zyde tegen het optreden van sommige ongereformeerde studenten zijn ingebracht, en met het oog op het verband met de Gereformeerde Kerken waardeeren. In elk geval behoeven de kerkelijke vergaderingen niet in moeielijkheden te komen met dezen heer. En dit verblijdt ons. Maar overigens is er veel in deze zaak, dat HOOFDSTUK IV. 6. Eind goed, al goed. „Zy zullen ook wel te voorschijn komen", zei hy, als zy weten, dat zy er wat voor krijgen." Men bood onmiddelyk aan, de jongens ieder een penny en wat voedsel te geven als zy zich even wilden vertoonen, en, by het licht der lantarens, zag men nu in de zeventig jongens uit de manden en vaten van onder het zeildoek naar buiten kruipen. Zulk een treurig en armzalig troepje was het, dat de toeschouwers huiverden toen zy er naar keken, maar hunne belangstelling en medelijden waren gaande gemaakt, en van dat oogenblik af ontbrak het dr. Barnardo niet aan hulp. De jongens werden in een cafe, waarvan dr. Bar nardo de eigenaar kende, met brood en koffie gelaafd; toen ging men uiteen. Niet lang daarna werd in een onaanzienlyken straat een klein, hoogst eenvoudig huis geopend, waarin ongeveer vyf en twintig jongens konden worden opgenomen. Dr. Barnardo witte met zyn vrienden zelf de muren en zolders, schrobde de vloeren en maakte dat alles er zoo knap en helder mogelijk uitzag. En eindelijk betrok zyn eerste „huisgezin" de woning, die later door zoovele grootere en betere zou worden vervan gen, waar honderden totaal onverzorgde kinde ren, meisjes zoowel als jongens, een tehuis zouden vinden en een verstandige, godsdienstige opvoeding ontvangen. Maar dit alles gebeurde eerst in den loop der jarener was nu alleen een tehuis voor jongens. 't Behoeft wel niet gezegd, dat onze Jim één van de vyf en twintig jongens was. Wat voelde hij zich gelukkig en tevreden, en hoe deed hy zyn best, toen hy het schoenmakersvak mocht leeren. Wel viel de scheiding van Polly hem zwaar, want zij kon natuurlijk niet meegaan en bleef bij vrouw Govertsdoch Jim mocht tweemaal in de week by haar komen, Zondags en Don derdags. Dat waren echte feestdagen voor allebei, vooral de Zondag. Eerst gingen ze met moedertje, zooals de kinderen haar altyd noemden, naar de kerken o wat genoot Polly dan van de prachtige muzieken dan werd de dag verder recht feestelijk doorgebracht. Eens wachtte Jim een groote verrassing. Polly deed meermalen een boodschapje voor een buur vrouw, en als zy dan een cent er voor kreeg, spaarde ze alles op in een klein doosje, dat in moedertjes latafel stond. Toen 'tnu Zaterdag was, kocht Polly drie dikke haringen van haar opgespaarde schat, want daar hield Jim toch zoo van. Zy had 's Zondags rust nog duur, sprong en hipte van de stoel op den grond en vloog telkens naar de deur. „Zeg moedertje, zou Jim de haringen al ruiken als hy in de straat komt Hy zal stellig denken, uit welk huisje komt toch die lekkere geur? Hy zal niet denken dat 't uit ons huisje komt, is 'twel moedertje?" En zoo snapte ze door tot Jim er een eind aan maakte door zyn komst. Vlug haalde Polly het vettige pakje uit de kast, en met het bevel: „Jim, nu je oogen toe en dan raden wat er inzit," hield ze haar broer het pakje onder den neus. Jim rook het dadelyk, doch om Polly plezier te doen raadde hij telkens verkeerd. „Nu, wat denk je"? zei Polly. „Een oliebol „O neen"; en Polly schaterde het uit. „Een stuk leverworst." „Alweer mis geraden Jim, ik zal je een beetje helpen; 'tis vet, en lang, en lykt veel op een bokking." „O, dan weet ik het", riep Jim, „een lekkere haring". En onder veel gejuich werd het pakje opengemaakt en kwamen er drie van die heerlyke beesten te voorschyn. Polly danste door de kamer, en moedertje, ook aangestoken door de pret, beloofde er 's middags een lekker kopje thee by te doen. Zoo waren die dagen dan lichtpuntjes, waar ze telkens verlangend naar uitzagen. Na al het voorgaande zyn tien jaren verloopen. In die tien jaar hebben dr. Barnardo en zyn vrienden niet stilgezeten en de Heere zegende hun werk. Al verscheidene huizen voor arme jongens en meisjes zyn er verrezen, timmer manswinkels, smederyen, stry kinrichtingen en nog veel meer werkplaatsen behooren er by. Jim, die nu 23 jaar is, is een flinke schoen maker geworden, en hy ziet zich thans geplaatst aan het hoofd van een der werkplaatsen. Ge lukkig kwam Polly by hem in de buurt, want toen ze zestien jaar was geworden, zag ze er zoo flink en sterk uit, dat dr. Barnardo vond dat zy een geschikte hulp kon worden voor de Moeder in het tehuis voor kleine kinderen. Wat vond Polly dat een heerlyk werk, al die kleintjes op te passen, te vertroetelen en ook lief te hebben. De „Moeder" heeft veel genot van haar. Kom, laten we nog even een kykje nemen in 't kin derhuis en meteen afscheid van Pollv nemen. Wy komen in een groote ruime kamer, waar een vreeslyk leven heerscht. Geen wonder, want het is winter en de kleintjes mogen niet in den tuin spelen. Yroolyke platen hangen aan de heldere witte muren, kleine stoeltjes en tafeltjes staan gezellig door elkaar met speel goed er op, en vier kleintjes, die nog in de tafelstoel zitten, kraaien van pret en slaan en rinkelen met de rammelaars. Een paar dreu mesjes van jongens, die pas „in de broek zyn" spelen soldaatje en vinden zich heel gewichtig met den papieren steek die tante Polly heeft gemaakt. Anderen zyn weer aan 't paardje spelen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1911 | | pagina 2