Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. R. W. LAMAN.
9e Jaargang.
Vrijdag 11 Augustus 1911.
No 8.
1B0HREHEITSPBUS
Drukker-Uitge? er
PRIJS DER iDTERTEHTIEH
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
JOZEFS BEMOEDIGING.
Het zijn bekende woorden, welke we
hierboven geplaatst hebben, en ieder weet,
kan weten althans, dat zij eenmaal gesproken
werden door een man, die een aanzienlijke
plaats in 't leven ingenomen heeft. Veel
had Jozef, de zoon van Jacob, beleefd. Hij
had kennis gemaakt met de slavernij en
de gevangenis, maar ook met de hoogten,
want jaren lang was hij Regent over Egypte
geweest. Doch ook aan een veel-bewogen
leven komt een einde en het uur was niet
ver af, dat hij de aarde zou verlaten. Hij
had nooit voor zichzelf geleefd dat was
een groot voorrecht en vandaar dat hij
tot aan zijn laatsten ademtocht voor
anderen bleef zorgen.
Uit alles bleek hem, dat hij weldra sterven
zou, en nu was het zijn begeerte geweest,
dat nog eens alle verwanten bij hem zouden
zijn. Zoodoende waren zij dan ook ge
komen, diep bewogen over zijn aanstaand
vertrek, want zij beseften thans, wat zij
in hem zouden verliezen. Voor allen was
hij goed geweestvoor de ouden en voor
de jongenvoor de grijsaards en voor de
kinderen. Had hij niet voor allen gezorgd,
had hij zijn belangstelling niet aan ieder
in 't bijzonder bewezen Ieder hunner
herinnerde zich, hoe hij meer dan eens
een blijk van zijn welwillendheid ontvangen
had ieder kon verhalen van de weldaden,
uit Jozefs hand verkregen.
Naar zijn begeerte zijn zij allen bijeen
om te hooren, wat hij nog te zeggen heeft.
Welk een schoon gezicht levert deze familie
op. Er was een tijd geweest, waarin nijd
en haat het gezin van den aartsvader Jacob
uiteengerukt hadden, waarin de zonde de
banden des bloeds geheel dreigde te ver
breken. Hoe vaak gebeurt dit en hoe
droevig is het. Zonen en dochteren van
hetzelfde huis behooren bij elkander, moeten
elkander steunen en den last des levens
verlichten. Doch, wat komt er van, als
de afgunst het hart binnensluipt en het
leven vergiftigt? Instede van elkander te
bemoedigen, maakt men elkander het leven
onaangenaam en bitter en bederft zoo alle
genot. Jozef en zijn broeders zouden het
u hebben kunnen vertellen, wijl zij uit
eigen ondervinding wisten, wat dit was.
Doch Gode zij dankdie tijden waren voorbij,
zij hadden elkander gevonden, elkander
leeren verstaan, elkander leeren waardeeren
en al wat er tusschen hen geweest was,
was vereffend en uit den weg geruimd.
In sommige familiën blijven de veeten be
staan en zij gaan zelfs bij den dood on ver
zoend heen. Is dit niet treurig? Weten
zij dan niet, dat de hemelsche Vader de
misdaden niet kwijtscheldt aan wie onge
zind is om zijn naaste te vergeven? Wel
mag ieder de gelijkenis van den onbarm-
hartigen dienstknecht lezen, verstaan en
behartigen.
Ook in deze oogenblikken denkt Jozef
nog aan zijn verwanten. Hij houdt van
hen, hij heeft hen lief, hij waakt nog over
hun belangen en hij zou nog voor hen
willen zorgen. Gelijk hij de zijnen bemind
heeft, zoo blijft hij hen liefhebben tot aan
zijn sterven. Hoe vaak zullen de naastbe-
staanden na zijn heengaan daaraan nog
gedacht en daarover nog gesproken heb
ben. Het is zulk een aangename herinne
ring, wanneer wij gelooven kunnen, dat
zq, die ons verlieten, ons metterdaad lief
hadden. Wat allen dachten, maar niet
uitspreken wilden, zegt Jezef zelfik sterf,
mijn tijd is gekomen, ik moet u verlaten,
ik kan niets meer voor u doen, doch dat
behoeft u niet te ontmoedigen. Ik zeg dit
niet om u te ontroeren, om u te veront
rusten, want daartegenover staat iets an
ders, iets beters, dat voldoende is om elke
smart te lenigen, om elke wond te heelen
en om u in elke droefenis te vertroosten.
Ik ga wel heen, maar God blijften Hij
kan evengoed zonder mij als door mij voor
u zorgen. Hij heeft alleen onsterfelijkheid
en Hij begeeft en verlaat nooit.
Ja, zouden de verwanten hebben kunnen
zeggendit is zoo, doch mogen wij de
hoop koesteren, dat Hij ook met ons we
zen zalDaaraan benoeft gij niet te twij
felen, aangezien het vaststaat, dat Hij u
bezoeken zal. Als Jozef er op wijst, dat
God hen bezoeken zal, dan geeft dit te
kennen, dat Hij in gunst tot hen komen
zal. Ook dan ais het later schijnt, dat God
hen vergeten heeft en niet naar hen om
ziet, mogen zij niet wanhopen, alsof de
Heere zijn barmhartigheden toegesloten
zou hebben, want het zou steeds opnieuw
blijken, dat God hunner gedachtig was.
Was dit niet een rijke verzekering? Was
het niet een voldoende vertroosting Als
God tot hen kwam, als Hij hen bezocht,
als Hij zijn gunst hun toonde, dan konden
zij desnoods alle Jozefs ontberen, gelijk
dan ook de geschiedenis volkomen geleerd
heeft.
Gij erkent, dat het woord van Jozef ge
tuigt van zijn liefdevol hart, dat het een
aantrekkelijk uitzicht ontsloot, maar welk
recht had hij om zoo te spreken? Gij
kent de belofte, aan Abraham gedaan,
waarbij de Heere toegezegd had, dat Hij
tot in de verste geslachten met zijn zaad
zou zijn, dat Hij Kanaan hun tot ben er
felijke bezitting geven zou.
Al wat Hij Izaak heeft gezworen,
Heeft Hij ook aan zijn uitverkoren,
Aan Jacob tot een wet gesteld,
Van al 't beloofde heil vergeld,
En aan gansch Israël toegezeid,
Tot zijn verbond in eeuwigheid.
Onwrikbaar was alzoo de grondslag,
waarop de verzekering van Jozef rustte.
Het was niet zijn gevoel, dat hem dwong
een bemoedigend woord te spreken, neen,
zijn geloof had de belofte omhelsd, en hij
wist, dat wat hij zeide eens uitkomen zou.
Gij denkt, wat een zegen, zoo te mogen
sterven en ik stem het u toe, en als gij
begeert eenmaal ook zoo te mogen heen
gaan, dan is die begeerte zeer goed. o Het
is een onuitsprekelijk voorrecht in de beste
harmonie met de onzen te mogen leven
en nog in de laatste uren de bewijzen te
geven, dat wij hen liefhebben. Gij kunt
dit niet licht te hoog waardeeren. Maar
zal het eens uw deel zijn, dan moet ge in
uw leven, in uwe gezonde dagen u voorbe
reiden. Om zeker te zijn van 's Heeren
belofte, moet ons geloof voortdurend ge
oefend worden en dit kan alleen, indien
ge duidelijk ziet, welke onvergankelijke
schatten de belofte inhoudt. Jozef was in
de gelegenheid geweest om al het voor
treffelijke in Egypte te leeren kennen,
maar hij had zijn hart er niet aan gege
ven, wetende, dat het alles voorbijging.
Wandel als hij en waardeer boven alle
dingen de onverwelkelijke erfenis, welke
God aan zijn volk beloofd heeft. Dan zult
gij ook verstaan, dat gelijk God geweest
is met de vorige geslachten, Hij ook zijn
zal met de geslachten, die komen zullen
en die zijn verbond bewaren.
Een interessante strijd.
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Ik sterf, maar God zal u ge-
wisselyk bezoeken.
Gen. 50 24b.
Bouma.
I.
Men behoeft waarlijk geen „ketterjager" te
zijn, om het te bejammeren, wanneer de con-
fessioneele verschilpunten, waardoor de ver
schillende Kerken of groepen van Christenen
van elkander onderscheiden zyn worden weg
gedoezeld. Het is uitnemend „ruim van hart"
te zyn, en nimmer te vergeten, dat ook in
andere Kerken ware onderdanen van onzen
Koning worden gevonden. Maar bedenkelijk
wordt dit „ruim van hart" zijn, wanneer men,
om slechts iets te noemen, de voorname punten,
die door onze vaderen zoo kloek tegenover de
Remonstranten verdedigd zijn, in de praktijk
feitelijk van minder belang acht. Althans meent,
dat in tijdelijke (tentzending) of in vaste Evan
gelisatiegebouwen Gereformeerden en Remon
stranten saam in ééne godsdienstoefening kun
nen optreden, en saam zich bij zulk eene ge
legenheid kunnen opmaken om „zielen voor
Jezus te winnen". En of wy Gereformeerden
in Zendingsaangelegenheden misschien ook
eenig gevaar loopen eveneens wat te ver te
gaan, en al te „ruim van hart" te worden, is
eene vraag, die ik met alle bescheidenheid ter
overweging zou willen geven.
De waarheid is niet onzer maar Godes.
Gelijk wij ook alleen Gode de kennis dei-
waarheid, die naar de Godzaligheid is, danken.
Daarom is het onze roeping, lief te hebben
de belijdenis, die onze vaderen ons nalieten, en
wel toe te zien, dat wij de jongeren en de
minder vaste gemoederen onder de ouderen
door onze praktijk niet in den waan brengen,
alsof onze vaderen toch wel wat al te ver gin
gen door zoo beslist tegenover de „Arminianen"
positie te nemenalsof de Vaders der Schei
ding toch wel al te sterk aan de zuivere leer
hechtten; en alsof bij de worsteling tusschen
de Gereformeerden en de Ethischen, in vroeger
jaren met zooveel bezieling gevoerd al strui
kelde men ook van Gereformeerde zijde wel in
woorden, toch eigenlijk „de punten in ge
schil" noodeloos wel wat al te zeer opgeblazen
werden.
Onze roeping ook, dat wij geheel tegen onze
bedoeling geenerlei aanleiding geven, dat leden
onzer kerken er weinig bezwaar tegen hebben
op den rustdag zich te zetten onder de predi
king van Hervormde predikanten.
Voor een dor en koud dogmatisme neem ik
het pleit niet op.
Integendeel. Wie zich daaraan schuldig
maakt, overdrijft weer naar eene andere zijde
onthoudt de vertroosting, waarop de geloovigen
recht hebben en laadt den schijn op zich, alsof
hy geen of slechts weinig deernis gevoelt met
wie onbekeerd van hart daarhenen leven, en
niet brandt van de begeerte om in 's Heeren
hand het middel te zyn tot de behoudenis van
zondaren.
Maar de belangstelling in en de waardeering
van dogmatische quaesties mogen geenszins
onder ons verminderen.
Vandaar, dat ik er my hartelyk over verblijd,
dat het optreden van den Leidschen hoogleeraar
Eerdmans aanleiding heeft gegeven (en mis
schien nog aanleiding zal blyven geven) tot
het in het licht stellen van de scheidslijn tus
schen de „Modernen" en de „Orthodoxen",
meer bepaald tusschen de „Modernen" en de
„Ethischen".
Zeer te bejammeren is het, dat de stryd door
Prof. Eerdmans uitgelokt zich niet uitsluitend
bleef bewegen binnen de grenzen van het reli
gieus en kerkelijk erf, maar ook een politiek
tintje gekregen heeft.
De vragen, waarover deze Theoloog schrijft,
zyn van belangen hy beschikt daarbij over
eene welversneden pen. Inzonderheid acht ik
het van groote beteekenis, dat hy door zyn
aanval „de Ethischen" dwingt zich rekenschap
te geven van eigen positie, en voor vriend en
tegenstander duidelijk te maken, waarin de
„Ethischen" en de „Modernen" van elkander
verschillen, en in hoeverre de „Ethischen" nog
op den naam van orthodox aanspraak kunnen
maken. Maar het is eene ernstige feil van dezen
hoogleeraar, dat hy ik wil opzettelijk geen
enkel woord meer bezigen dan ik verantwoor
den kan den schyn op zich laadde, alsof
hem niet geheel vreemd was de bedoeling, op
politiek terrein aan de rechtsche partijen af
breuk te doen.
Dit punt laat ik nu echter verder rusten.
Dan niet, zonder nog te hebben opgemerkt,
dat de Nieuwe Rotterdamsche Courant in het
Avondblad (A) van 15 Juli, zeer breedvoerig
het jongste verweer van Prof. Eerdmans aan
hare lezers meedeelt. Zou hierin „de politiek"
geheel vreemd zyn
Ter toelichting nog dit.
In 1909 schreef Prof. Eerdmans eene verhan
deling over „de Theologie van Dr. A. Kuyper".
Wellicht herinneren de lezers van „de Bazuin*
zich nog, dat ik er de aandacht op vestigde.
Daarna plaatste hy in het „Theologisch Tijd
schrift" een artikel over „Bijzondere Openba
ring", gelijk deze hoogleeraar eveneens in 1910
op het bekende Wereldcongres voor vrijzinnig
Christendom eene voordracht hield over „Or
thodoxie im zwanzigsten Jahrhundert".
Hierop volgde in den winter dezes jaars in
de brochurenreeks „Redelijke Godsdienst" van
de zoo actieve Hollandia-Drukkery te Baarn
een opstel over: „Moderne Orthodoxie of Or
thodox Modernisme."
Dit laatste opstel lokte van Ethische zyde
verzet uit. Dr. Aalders van Beesd wydde er
een tweetal artikelen aan in den Nederl. Kerk
bode (1911, No. 46 en 47), terwijl Prof. van
Nes van Leiden er tegen op kwam in „de
Levensvraag" (Serie V. No. 6 „Modern of Or
thodox". Natuurlijk bleef de vaardige polemist
Eerdmans het antwoord niet schuldig. De on
langs verschenen aflevering van het „Theolo
gisch Tijdschrift" bevat een artikel onder het
opschrift; „Orthodox Verweer", hetwelk ook
afzonderlijk verkrijgbaar gesteld is.
Welnu aan dezen interessanten stryd wydde
ik gaarne eenige opmerkingen. Honig.
De Bazuin.