Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redaetie van: Ds. L. BOUMA en Ds. H. W. LlMil.
9e Jaargang.
Vrijdag 4 AugustusJ1911.
No 7.
UIT HET WOORD.
&B0N1EHEBTSPBIJS
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRUS DER ADYERTEHTIEM
Drnkker-Ditgever
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
DE VERWACHTING VAN DE VOLKO
MEN VERLOSSING.
De Israëlieten kenden drie soorten van
eerstelingen. Als het koren begon te rijpen,
sneed men een handvol van het nog te
velde staande gewas en bracht het naar
den tempel, daarmede erkennende, dat al
ons planten en natmaken niets is zonder
den wasdom, welken de trouwen Schepper
aller dingen alleen geven kan. Later
werden twee brooden, toebereid uit den
pasgewonnen oogst naar het huis des
Heeren gedragen en aan den Gever alles
goeds gewijd uit dankbaarheid, dat Hij het
koren had laten groeien en spijs had ge
geven aan al wat leeft. Behalve deze
twee soorten werden nog andere eerste
lingen tot de altaren gebracht, welke een
afbeelding waren van alle vruchten zoo
wel van die welke op den akker als van
die, welke aan de boomen gerijpt waren,
opdat duidelijk zou uitkomen, dat niet de
ijdelheden der heidenen maar Israels God
de eenige Fontein aller goeden is. Nu is
het ontwijfelbaar, dat de Apostel op dit
oude gebruik heeft gezinspeeld, als hij
zegtwij die de eerstelingen des Geestes
hebben en hij denkt hier aan de gaven,
welke de H. Geest aan de geloovigen heeft
geschonken. Uit zijne hand toch hadden
zij ontvangen, geloof, hoop en liefde om
slechts de voornaamste te noemen. Hij
beschouwt deze als eerstelingen, niet om
dat zij gering waren, maar omdat zij hun
de verzekering gaven, dat eens de volle,
rijke oogst hun te beurt zou vallen. Wel
waren het groote weldaden, wel waren
het onwaardeerbare schatten, doch zij
waren nog maar een klein deel van 't geen
voor hen bereid was en zij dus in 't bezit
zouden krijgen.
Hoog bevoorrecht zijn bijgevolg de ge
loovigen. Nu reeds hebben zij rijke en
kostbare gaven, ja den H. Geest zelf en
eens ontvangen zij de volheid, zoodat al
de kameren van hun verstand en hun
hart vervuld zullen zijn. Juist, omdat het
zoo is zuchten zij. Verstaat gij dit wel?
Het kan u wel duidelijk zijn. Herinner
u maar, wat wij gezegd hebben over het
zuchten van het schepsel. Wij zien eener-
zijds de goedertierenheden Gods, welke
verspreid liggen over alle werken zijner
handen, doch ook anderzijds de verwoes
ting, welke de zonde veroorzaakt. Licht en
donkerheid wisselen elkander af; vreugde
en droefheid bevinden zich soms onmid-
delijk bij elkander leven en dood grenzen
aan elkander. Het is hier alles onvolko
men. Wat de bron van blijdschap kon
zijn, is vaak een oorzaak van diepe smart.
Daarvoor is het oog van den Christen ont
sloten, en hij laat het tot zijn bewustzijn
doordringen, te meer, Wijl hij hoe langer
zoo meer er van overtuigd wordt, dat hij
een bedorven hart heeft, 't welk hem ver
hinderd naar de begeerte voor 's Heeren
aangezicht in volkomen oprechtheid te
wandelen. Al werd de schuld vergeven
en al behoeft hij voor geen verdoemenis
te vreezen, toch blijkt het hem in den
weg van ondervinding, dat zijn binnenste
een troebele bron is gebleven en zoolang
dit duurt, zoolang zal zij ook nooit komen
tot de verzadiging der vreugde. Inwonende
in het lichaam, woont hij uit aan den
Heere en mist hij de ongestoorde ge
meenschap met den Volzalige. Toen hij
voor 't eerst zich geheel overgaf aan den
Heiland, leek het hem toe, dat hij de
zonde wel onder den voet zou krijgen,
doch het duurde niet lang, of hij zag in,
dat hij zich daarin vergist had. Naar mate
hij meer bekend werd met zich zelf, naar
mate hij zijn wegen doorzocht, naar die
mate leerde hij erkennen, dat er een wet
was in zijn leven, welke strijd voert tegen
de wet zijns gemoeds en hem gevangen
neemt onder de wet der zonde. Hoe zou
hij dan niet zuchten, hoe zou het zijn
ziel niet bezwaren En denk daarbij, dat
hij verstaan leert, hoe deze zonde samen
hangt met die van het gansche mensche-
lijke geslacht en de oorzaak is van alle
bitter leed op aarde zelfs van de verderfe
lijke dienstbaarheid, waaronder het rede
loos creatuur gebogen gaat. o Die wan
klanken in het schoone scheppingslied
schrijnen zijn hart en ontrusten zijn leven.
Wij zuchten in ons zelf. Wij zuchten
niet opdat de menschen het zouden
hooren en denkenwat hebben zij het
toch moeilijk. Er is helaas veel vertoon
in de wereld, zelfs in het zuchten, ten
einde het medelijden op te wekken en
gaande te maken. Ik zou zelfs niet dur
ven ontkennen, dat het ook wel geschiedde
om een indruk van vroomheid te maken.
Geloovigen echter zuchten wel, maar het
is bij hun waarheid. Zij zuchten in zich
zelf. Aan den Apostel was het uiterlijk
niet te zien. Hij wiesch zijn aangezicht
en toonde een blijmoedig gelaat. Hij
ging niet met slependen gang, maar be
wandelde moedig zijn weg en verrichtte
met ijver zijn arbeid. Het zuchten kwam
bij hem niet voort uit een verslapte veer
kracht, want hij versterkte het hart door
genade. Diep in zich zelf zuchtte hij, om
dat hij wist, dat daar de oorzaak was van
den strijd tusschen vleesch en geest, waar
onder hij leed. Het was bij hem niet een
gewoonte door oefening ontstaan, maar een
uiting van waarachtig leven, dat een af
keer had van alle verderf en dood.
Wij zouden ook kunnen zeggenhet
lijden van het gansche schepsel drong tot
het bewustzijn van den Apostel door, ten
gevolge waarvan hij met het schepsel
medeleedhij verstond, wat een somber
heid over alle aanzijn en leven gebracht
had en het stemde hem tot droefenis. Het
zuchten van het schepsel verdiepte zich in
hem en het greep hem aan, zoodat hij er
in deelde. Innig was zijn zuchten en wel
bewust ging het van hem uit. Was hij
dan te beklagen Weineen, want hij was
schuldig, hij ontving niet iets, dat onver
diend was en bovendien hij leefde niet
zonder hoop. Hij en de geloovigen ver
wachten de aanneming tot kinderen n.l.
de verlossing des lichaams. Noodig zal
het wel niet zijn, dat ik hier een breede
verklaring van de aanneming tot kinderen
geef, daar ik pas geleden deze uitdruk
king toegelicht heb. Wij weten, dat er
tweeërlei aanneming tot kinderen is eene,
welke de geloovigen hier reeds hebben.
Vroeger waren zij kinderen des toorns,
maar nu zijn zij zonen en dochteren des
Allerhoogsten. Behalve deze is er nog een
andere en haar verwachten zij aan het
einde der dagen, als God openlijk hen tot
zijn kiuderen aannemen zal. Van deze
laatste zullen engelen en menschen getui
gen zijn, zoodat het voor hemel en aarde
duidelijk zal zijn. Naar dien dag zien zij
uit, want dan zal hun toestand geheel in
overeenstemming zijn met de kern en de
begeerte van hun hart, dan zullen zij steeds
in hun vaderhuis verkeeren en in al de
zegeningen daarvan deelen.
Met die aanneming tot kinderen gaat
gepaard de verlossing des lichaams. Ook
hier geldt, wat wij van de aanneming ge
zegd hebben. De geloovigen zijn aanvan
kelijk verlost, want zij werden getrokken
uit de macht der duisternis en overgezet
op het terrein van het koninkrijk der he
melen. De deuren hunner gevangenis
openden zich en zij kwamen tot de vrij
heid der kinderen Gods. Doch deze ver
lossing is nog niet volkomen. Het is waar,
straks bij den dood sterven zij de zonde
voor altijd af en gaan zij tot het eeuwige
leven in, maar zij moeten hun lichaam
hier achterlaten, 't welk aan den dood en
aan het graf ten prooi valt. En die zou
hem met nog dieperen weemoed vervullen,
wisten zij het niet, dat er eens een dag
aan de kim zal breken, waarop hun zalige
en verheerlijkte ziel met het lichaam der
opstanding hereenigd zal worden, een
lichaam, dat geheel uit elk verderf be
vrijd zal zijn, een geschikte woonstede
voor de ziel. Deze verlossing des lichaams
zal hen ten volle bekwaam maken om
Gode de heerlijkheid Zijns Naams te geven
en om zelf de volkomen zaligheid te ge
nieten. Naar die verlossing zien zij uit,
haar verwachten zij op goede gronden en
het uitzicht op deze heerlijke toekomst
legt hun soms reeds het loflied op de
lippen.
Zuchten doet ge zeker ook weieens,
want de mensch is tot moeite geboren,
maar zucht ge in u zelf, over de zonde,
welke u lichtelijk omringt, en hebt ge een
gegronde hoop op de aanneming tot kin
deren? Weet, dat er milde handen zijn
bij den Vader der lichten, die u alles ont
nemen wat u schadelijk is en schenken kan
al wat gij behoeft. In Christus is Hij de
Fontein des heils ook voor hen, die ver
van Hem afzwierven, doch nu Zijn aange
zicht zoeken. Bouma.
Het profetische woord.
per half jaar franco per post
Enkele nummers
wm vw v v* w wvu v or w v w u iv pv« mm v mjbl j
j'.TT? re&e*s 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
MTT.TTnT?TCT?TnrrrniiAT 6
70 cent,
3 cent.
En niet alleen dit, maar ook wij
zelf, die de eerstelingen des Geestes
hekben, wij ook zelf, zeg ik, zuch
ten in ons zelf, verwachtende de
aanneming tot kinderen, n.l. de
verlossing des lichaams,
Rom* Vill 23.
T-.«om,, ïouere regei meer cent.
FAMILIEBERICHTEN van 1—5 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
De Bybel is het oudste boek. Het was het
eerste en zal ook het laatste van alle boeken
zijn. Zoo kenmerkt hij zich als het woord van
Hem, die zelf is de Eerste en de Laatste. De
Schrift schetst ons in Genesis den oorsprong
en teekent in de Openbaringen het einde aller
dingen. Zy is het Woord van Hem, die eind
noch oorsprong heeft. Doch ook alles, wat
tusschen dat begin en het einde geschieden zal,
wordt wel in hoofdzaak, maar toch nadrukke
lijk in het Woord Gods ons getoond. De eeuwige
God is het, die de tijden en stonden op aarde
bepaalt en verandert. Alle dingen gaan naar
Zijn raad en alles moet medewerken, om het
hoog besluit des Heeren werkelijkheid te doen
worden.
De Heilige Schrift draagt in alles het stempel
van haar Goddelyken oorsprong. Daarin vindt
het volk des Heeren beschreven alles, wat er
omgaat in hun hart en in hun leven. Dat
Woord is de lamp voor hun voet en het helder
schijnend licht, dat schijnsel werpt op al de
verhoudingen en omstandigheden huns levens.
Doch ook de gangen der eeuwen, de loop van
heel de geschiedenis der wereld, de worsteling
tusschen de machten en koninkrijken der aarde,
ze worden ons in heldere, krachtig sprekende
trekken duidelijk in het Woord Gods uitge
beeld. In dit opzicht treedt de profetie van
Daniël duidelijk op den voorgrond.
Het boek Daniël bevat twee deelen. Het ge
schiedkundig gedeeltehoofdstuk 1 tot 6en
het profetisch gedeeltecapittel 7 tot 12.
Deze beide gedeelten zijn van elkaar zeer
onderscheiden, en toch ook weer op het nauwst
met elkander verwant.
Het eerste gedeelte, het boek der geschiede
nis, is duidelijk sprekend. De treffende feiten
grijpen ons aan. De kinderen op school hooren
gaarne van het gouden beeld en van den vurigen
oven van Nebucadnezar vertellen. Met open
mond luisteren ze naar het verhaal van Daniël
in den leeuwenkuil. Het zijn gebeurtenissen,
waarvan ieder, die den Heere vreest, in meer
of minder mate iets in eigen hart en leven er
vaart.
Het tweede gedeelte echter, het boek der
gezichten, is zoo duister als het eerste deel
helder en duidelijk sprekend is. Het eerste is
klaar, doorzichtig als een beek in het bosch,
waarin gij de goud- en zilvervisschen kunt zien
zwemmen. Het tweede is diep en ondoorgron
delijk als de zee.
De oude heidenen hadden een afgod, Januaru
genaamd. Naar hem wordt de eerste maand
van het jaar genoemd. Deze afgod werd geacht
aller tijden begin en einde te bewaken. Hy
opende en sloot zoo men dacht alle in- en uit
gangen. Deze afgod werd afgebeeld met twee
aangezichten waarvan het eene terug- het ander
vooruitzag. Zoo is het nu ook in het boek
Daniël. Het doet u denken aan dat beeld met
twee gelaatstrekken, waarvan het eene liefelijk,
bekoorlijk, vriendelijk is (dat n.l. 't welk terug
ziet op de historie) terwyl het andere meteen
dichten sluier bedekt is waar gy niet doorheen
kunt zien. Gy kunt onder dien sluier alleen
enkele bewegingen opmerken, slechts enkele
lynen ontdekken.
Die twee gedachten van het boek zyn dus
geheel ongelijksoortig. En toch vormen zy te
zamen een nauw ineensluitend geheel. Zy be
lmoren by elkander en vullen elkaar nadruk
kelijk aan.
Recht beschouwd, zal alle bevreemding over
het zeer verschillend karakter der beide deelen
van dit boek wyken en plaats maken voor ver
wondering en aanbidding. Ook het eerste ge
deelte vertoont een eigenaardig karakter. Het
is geenszins de bedoeling van den profeet Daniël