Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redaelie ra: Ds. L. BOOMi en Ds. H. W. Hum.
9e Jaargang.
Vrijdag 28 Juli 1911.
No. 6,
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
ALS IN BARENSNOOD.
bom. 8 22.
Dat is nu eenmaal mijn standpunt, zegt
menigeen en als gij dan nader onderzoekt,
wat hij daarmede bedoelt, dan blijkt het
vaak, dat het zoo maar een meening is,
waaraan iemand op zeer goedkoope en
gemakkelijke manier komen kan. Vandaar
is het te verklaren, dat sommige menschen
dan ook schier eiken dag van standpunt
verwisselen kunnen. Zij hebben zich nooit
de moeite getroost om eens ernstig na te
denken over wat zij nu eenmaal als hun
meening uitgeven, want dan zouden zij
spoedig tot de ontdekking komen, dat zij
op de klank van een woord zijn afgegaan
en naspreken wat een ander uitgesproken
heeft. Al dit spreken overdit is mijn
standpunt, is helaas dikwijls een pronken
met geleende veeren. Nu zijn er lieden,
die veranderlijk zijn als het weder en hét
duurt niet lang of velen hechten aan hun
uitspraak dan ook weinig waarde. Doch er
zijn ook anderen, die meer vasthoudend
zijn, die van veranderen niet houden en
zij komen zoo licht tot de gedachte, dat
hun voorstellingen zeer gegrond zijn, om
dat zij ze reeds lang hebben gehad. Zij
beschouwen zich zelf als mannen van sta
vast, ofschoon zij evenmin hun eigen mee
ning getoetst hebben aan den eenigen on-
bedriegelijken maatstaf.
Hoe geheel anders is het bij de heilige
profeten en apostelen, die zoo niets van
het weifelen hebben. Wij weten, dat het
gansche schepsel zucht te zamen als in
barensnood zijnde tot nu toe. Niet wij
gissen, niet wij vermoeden, niet wij achten
het waarschijnlijk, maar wij weten. Hier
is een man, die een standpunt heeft, niet
verkregen door overlevering, niet ontleend
aan de beschouwing van anderen, niet een
waan van een dag, maar er toe gekomen
doordien zijn oog verlicht en zijn hart op
merkzaam is geworden. Het is hem onmo
gelijk om zich te vergenoegen met een
opvatting, die bloot een vrucht van zijn
eigen denken is, want hij heeft een on-
leschbare dorst naar waarheid, welke hij
boven alles stelt. Met moeite heeft hij zich
eenmaal een levensbeschouwing gebouwd,
maar het is hem gebleken, dat zij niet
rustte op hechte grondslagen en daarom
heeft hij haar laten varen. En sinds dien
tijd is hij een voorzichtig en wijs bouwer
geworden en niet gerust voordat hij met
zijn beide voeten stond op de rots der
waarheid en der werkelijkheid. Dit ging
niet gemakkelijk, dit ging ook niet in één
dag, maar dit deerde hem niet. Het was
hem om de waarheid te doen en door haar
heeft hij een vaste overtuiging gekregen.
De waarheid toch is tot hem doorgedron
gen, heeft zijn hart en hoofd veroverd en
heeft hem opgeëischt tot haar dienst. Maar
er waren toen velen en zijn er nog wier
hart vol is van allerlei beuzelingen en wier
oor open is voor allerlei stemmen, die van
de wereld hem tegenklinken en daarom
heeft de waarheid geen vat op hen, ten
gevolge waarvan zij telkens van meening
veranderen of bij hun eigen meening vol
harden.
Wij weten. De apostel denkt hier zeker
ook aan zijn medegeloovigen, aan zijne
medebelijders, die evenals hij van de be
weeglijke zee van allerlei menschelijke
beschouwingen gevlucht zijn tot de veilige
haven der waarheid. Van het schuivend
oeverzand der menschelijke meeningen zijn
zij gekomen tot de stevige gronden der
openbaring Gods en zij, die openbaring is
een macht in hun leven geworden, zoodat
zij niet behoeven te leven bij gissingen,
vermoedens en onderstellingen maar bij
wat hun zekerheid geeft. Zij weten, dat het
gansche schepsel zucht en zij kunnen er
bij. Zij hebben den moed om er naar te
luisteren en zij verbloemen het niet. Aan
genaam is dat zuchten niet, en daarom
willen velen het ook niet hooren, want dan
zouden zij in hun blijmoedigheid gestoord
worden en dit willen zij niet. De christe
nen echter, die in de zonde de oorzaak
van alle lijden erkend hebben, houden zich
niet op een afstand, maar wagen het om
op het schepsel te letten, om naar het
zuchten te luisteren en te verstaan, onder
welk een zwaren last het gebogen gaat.
Hoewel zij de treurige werkelijkheid van
het gansche schepsel aanschouwen, toch
geven zij zich niet aan moedeloosheid over.
Zij behooren niet tot hen, dié alom en
steeds uitsluitend de donkerheid zien. Veel
eer merken zij op, dat er om elke duistere
wolk een zilveren rand is, die hen toe
roept, dat het licht eens triumpheeren zal,
en alle duisternis verdrijven. Wie zich de
christenen voorstelt als sombere, zwart
gallige lieden, die niets goeds meer ver
wachten, als profeten, die enkel kwaad
aankondigen, vergist zich ten eenenmale.
Het zuchten van het schepsel beschouwen
zij niet als stuiptrekkingen, welke aan den
dood en den ondergang voorafgaanzij
gelooven niet, dat het creatuur ten doode
opgeschreven is en straks geheel wegzinkt
in de wateren van het verderf. Zij zien de
toekomst tegemoet niet als zij, die meenen,
dat er eens een tijd komt, waarin het on
herroepelijk uit* zal zijn met deze schep
ping en zich enkel troosten, dat die ure
nog ver, zeer ver verwijderd is. Wel hoo
ren zij allerwege het zuchten van het
schepsel, dat heen wijst naar nood, maar
het is de nood, als die van een vrouw,
die in arbeid is.
De toestand moge kommervol zijn, en
nog kommervoller worden, het behoeft geen
oorzaak van ontmoediging te zijn, want
hier geldt ten vollena lijden komt ver
blijden, na droefenis vreugde. Eene vrouw,
wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl
hare ure gekomen is, maar wanneer zij
het kindeke gebaard heeft, zoo gedenkt zij
de benauwdheid niet meer om de blijdschap,
dat een mensch ter wereld gekomen is.
Zoo zal het ook gaan met het tegenwoor
dige schepsel, dat zucht en benauwdheid
gevoelt. Op grond van het profetisch woord
en ook naar den aard der zaak mogen wij
wel gelooven, dat er nog bange tijden voor
het schepsel aanstaande zijn, dat er nog
angstige uren aanbreken zullen, doch dit
ontneemt aan den Christen den moed niet,
ook al vervult het hem met weemoed.
Zou het hem niet aangrijpen in ontroe
rende smart, welke het schepsel doet
zuchten? Gewis. Maar hij weet, dat uit
de donkerheid eenmaal het licht zal ver
rijzen, dat op den donkeren nacht een eeu
wige dageraad zal volgen.
O hoe schoon is hier de beeldspraak.
Dit is immers het wonderlijke in de droef
heid, zooals een moeder haar leert kennen,
dat zij als weggevaagd wordt uit haar her
innering, terwijl elke andere smart in
't geheugen blijft, zoodat het geen moeite
kost om haar weer vQor 't oog te plaatsen,
tengevolge waarvan het is, alsof men haar
opnieuw doorleeft. Lang duurt reeds het
zuchten van het schepsel en wie weet,
hoe lang het nog duren zal, en welke be
nauwdheden nog komen kunnen, doch eens
zal de vreugde het gansche schepsel ver
vullen en de laatste sporen der droefenis
geheel verwijderen ja uitwisschen. Het
aanzijn, uit dezen tegenwoordigen nood
geboren zal vol glans en heerlijkheid zijn.
Geen somber floers zal ooit het licht meer
verdonkeren, geen zucht zal ooit meer het
harmonisch lied verstoren.
De landman gevoelt dit levendiger dan
de stedeling, omdat hij vaker vlak bij den
nood van het creatuur staat. Als krankte
zijn rund of paard aangrijpt en het dier
ineenkrimpt, dan lijdt hij medeals een
vogel van angst siddert bij de verschijning
van zijn vijand, als een hen hare kiekens
zoekt te verbergen, wanneer een havik
nadert, dan merkt hij, hoe er alom lijden
is, hetwelk een zucht uit den borst doet
komen, maar wie zijn oog opent weet het
ook wel, ofschoon hij in den stad woont.
Wie inderdaad zijn eigen zonde leerde
kennen als de bron der ellende, wie als
een hulpelooze leerde schuilen onder de
vleugelen van den eenigen Zaligmaker, hij
is er van overtuigd, dat hij geen bloote
beschouwer mag zijn. Hij staat in 't mid
den van 't leven en dies van het lijden en
het maakt hem verlangend naar de volkomen
verlossing, welke eens zal verschijnen, als
het licht in den morgen.
Ziet gij ook uit naar den dag uwer ver
lossing en naar de vrijmaking van 't schepsel
Bouma.
Het werk der Zending.
De Zending en de Vijand.
Zeenws
ÏBOHHEMENTSPBIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
Drakker-Dltgever
PRIJS DER iDYERTEHTIEN
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Want wij weten, dat liet gansche
schepsel te zamen zucht en te zamen
als in barensnood is tot nu toe.
ZENDING.
II.
Ieder arbeider in 's Heeren wijngaard ont
moet krachtigen tegenstand, doch in byzonde-
ren zin beeft de Missionaire Dienaar sterker
vijand tegenover zich. En wie anders zou de
vijand der Zending zijn dan de Vorst der
duisternis
Dit ligt trouwens voor de hand. In de
wereld der heidenen is het nog nacht en schijnt
het licht der waarheid niet. Een enkele zeer
flauwe lichtstraal moge by de Mohammedanen
worden gevonden doch deze is niet by machte
de duisternis in schemerdonker zelfs te ver
anderen. Daar moet dus de rust der duister
nis, die door de leugen heerscht, wel op bui
tengewoon krachtige wijze zyn heerschappij
uitoefenen.
In den arbeid der Zending in het bijzonder
hebben wy den strijd niet tegen vleesch en
bloed, maar tegen Satan en zyn geweldheb
bers, en tegen de geestelijke boosheden in de
lucht. Hoe moet dan de Zendeling toegerust
zyn met de volle wapenrusting Gods
Dit maakt alzoo den stryd te zwaarder en
te ernstiger. Daarom heeft hy een bijzondere
krijgstoerusting noodig. „Had hy tegen vleesch
en bloed te kampen, zoo zou men hem wapenen
en krijgsknechten medegeven. Maar het Woord
is het eenig wapen, waarmede met vrucht tegen
Satan kan gestreden".
Omdat de vjjand een geest is, kan alleen met
geestelijk wapentuig de overwinning op hem wor
den bevochten. En wat zou dan beter wapen zyn
dan het woord De dichter van Ps. 119 beleed
van het Woord, dat het een lamp is en een
licht. Nu, het licht wint het vanzelf van de
duisternis. „Het behoeft slechts te schijnen, en
het houdt op donker te zyn. Het licht des
Woords maakt Satan machteloos. Daarom zag
Jezus, toen zijn Evangelisten predikten, den
Satan uit den hemel vallen". En zoo verstaan
wy tevens, dat onze Heiland, toen Hy Zyn
apostelen het Zendingsbevel gaf, slechts zeide
„predikt het Evangelie
Toch zouden wij dwalen, indien wy alleen
op Satan zagen, en niet merkten op zyn werk
tuigen. Satan heerscht niet alleen door de leugen
in de heidenwereld, maar gebruikt ook men
schen om den Zendeling tegen te werken, (om
van zyn tegenstand in de Zendende Kerken
niet eens te spreken.)
Allereerst is het slechte leven van velen, die
wel christenen heeten, doch het niet zyn, voor
de heidenen een steen des aanstoots, waarover
zy struikelen en vallen, als God hen er niet
over helpt. „Alsof er in het kruis geen vol
doende stof tot ergernis voor den mensch lag,
komt de naamchristen er een nieuwe aan toe
voegen". Trouwens, dit is ook voor de ge
meenten in het moederland maar al te dikwijls
een oorzaak van smaad.
Het licht gaat echter op, en Satan wordt zyn
buit ontrukt, doch dan gaat hy voort met zyn
tegenstand. Alle pogingen stelt hy in het werk
om het verlorene te herwinnen vooral doet hy
dit, door de waarheid te vermengen met de
leugen hy neigt den inlandschen christen heen
tot eenige overblijfselen van zyn vroeger, hei-
densch geloof, en zet listiglijk de val op. Als
Gods Geest niet het licht onderhield, zou het
inderdaad worden uitgedoofd.
Ook moeten wy niet vergeten, dat Satan de
volkeren en de vorsten tegen de dienaren Gods
ophitst. „Paulus wist er van te spreken, toen
Satan hem belette om zyn werk in Thessalonika
te voleindigen, door het volk tegen hem op te
hitsen". En indringend in de kabinetten der
vorsten, maakt hy het de overheden meermalen
wys, dat de Zending gevaarlijk is voor het land,
dat de neutraliteit moet worden behartigd en
de Zending beperkt en gebonden moet worden,
zoo niet verboden en geweerd.
„Dit zy echter des Zendelings troost, dat
God zyn engelen tot Zijn dienaren heeft gesteld.
Juist omdat de strijd tusschen het zwakke
menschenkind en den machtigen vorst der duis
ternis zoo ongelijk is, heeft God engel tegen
over engel gesteld, Daniël 10. O, als de kerken
dan hooren, dat een storm zich tegen haar uit
gezondene verheft, dat zy dan Eliza's bede voor
hem bidde„Heere, open zyn oogen, opdat hij
zie, dat Uw engelen met hem zyn".
J. D. Wielenga.