Vermaning en vertroosting.
„De Consulent."
Geliefde, volg het kwade niet na, maar
het goede. Die goed doet, is nit God
maar die kwaad doet, heeft God niet
gezien.
Het werk der Zending.
De Zending en de Dienaar.
Kerk en Schoolnieuws.
Ofliciëele Berichten.
UIT JBLJET LDTDN.
Ten einde eenigszins toe te lichten wat een
„consulent" is in onze Gereformeerde Kerken,
zal ik achtereenvolgens iets mededeelen omtrent
1. den naam. 2. de historie, 3. de verplichtin
gen, 4. de bevoegdheden en 5. de finantiëele
vergoeding van den consulent.
1. De naam „consulent" komt in degroote
uitgave van „het woordenboek der Ned. Taal"
niet voor. Hy is zeker vergeten. Het vreemde
woord is afgeleid van een lat. woord, dat
„raadplegen" beteekent. In gerechtelijke aan
gelegenheden wordt het nog wel gebruiktde
rechtsgeleerde, de raadsman, die in rechtszaken
iemand van advies dient, wordt wel consulent
genoemd.
En het is ook veelvoudig in gebruik op ker
kelijk gebied. Men wyst er dan mee aan in
onze Geref. Kerken den predikant, die, hetzy
met, hetzij zonder overleg met eene vancante
kerk, welke maar één dienaar heeft, als er
geene vacature is, door de classe wordt aange
wezen, om die vacante gemeente zooveel moge
lijk en desgewenscht, met advies, leiding of
ook hulp in hare kerkelijke zaken bij te staan.
Wijst de classe één zoo'n dienaar aan, dan heet
hij alleen maar consulentworden twee aan
gewezen, dan kan men spreken van primus
consulent en secundus-consulentevenals men
spreekt van primi- en van secundi afgevaar
digden naar meerdere vergaderingen van ker
ken.
2. In de kerkelijke literatuur van onze
Geref. Kerken uit de 16e eeuw, wordt de naam
consulent, voor zoover mij bekend is, nog niet
aangetroffen. Het „instituut" van het consu
lentschap bestond toen eigenlijk nog niet. Het
„advies der classe," waarvan sprake is in art.
4 K. O., bij beroepingen, werd toen waarschijn
lijk soms op deze wyze gegeven, dat 2 of 3
genabuurde kerken door middel van afgevaar
digden of van een paar classicale visitatores
bij zoo'n beroeping tegenwoordig waren.
En ook gaven de classen in hunne vergade
ringen denkelijk wel bij herhaling „advies."
In de 17e eeuw, en voornamelijk in de 2e
helft, en evenals irr de 18e eeuw komt de „con
sulent" echter gedurig voor. In de Synodale
Acta en in de Kerkelijke Handboekjes uitdien
tijd worden omtrent de consulenten dan ook
vele bepalingen gevonden, alswie consulen
ten zullen zijnhoeveel er zullen zijnwelke
hunne bevoegdheden zijn enz. Van die bepa
lingen hier te verhalen of een kort histor
overzicht te geven en dan alleen nog maar van
degene, die mij onder de oogen kwamen, zou
wel wat lang duren en is daarom niet gewencht
te achten. Eigenlijk is dat hier ook niet noo-
dig en daarom overbodig. Ik merk alleen maar
op, dat soms zeer behartigenswaardige, soms
ook vreemde, ja verkeerde bepalingen gemaakt
zy'n bij de bepalingen voor de consulenten.
Zoo werd om van ieder één voorbeeld te
geven 12 April 1659 in de cl. Deventer
besloten, dat de „predikanten-consulenten",
die „over de beroepingen staan", met alle „voor
zichtigheid pro re nata" (die naar voorkomende
omstandigheden) zullen toezien, doch zoo
werd ook bepaald „zy zullen zich by de
beroeping toch „pure passivi" hebben te ge
dragen d. w. z. heelemaal geen pressie mogen
uitoefenen. Zeer terecht kwam de classe De
venter aldus tegen overheersching van den con
sulent op.
Daarentegen werd 11 Augustus 1727 door
de classe Den Haag lang niet mak, de be
paling gemaakt, dat de consulent aan een ker-
keraad moest berichten, als de gemeente vacant
werd, „dat (de kerkeraad) niet het minste, wat
het ook zy, zonder consulent zal mogen doen."
Zeker een vreemde, ja verkeerde bepaling.
Ook in de 19e eeuw bediende men zich in
de Gereformeerde Kerken van „consulenten,"
terwijl by de jongste revisie van de K. O. in
1905, op de Synode te Utrecht, het punt van
het consulentschap, dat reeds drie eeuwen on
geveer bestond, nu ook in de K. O. is opge
nomen in art. 4, zoodat wij daar nu o.m. lezen,
„dat de beroeping in Kerken met niet meer
dan één dienaar zal geschieden ook met advies
van de classe of van den hiertoe door de classe
aangewezen consulent.
3. Omtrent de verplichtingen van den con
sulent valt op te merken, dat eigenlijk maar
ééne zaak in de K. O. staat, waaruit voor den
consulent eene bepaalde verplichting voortvloeit
n.l. de beroeping van den predikant in eene
gemeente met één dienaar. Daarbij dient, gelyk
reeds is meegedeeld, de consulent van advies
te dienen.
De vacante kerk moet hem daartoe in deze
zaak kennen, en de consulent is dan verplicht
om advies te geven. In overleg met den ker
keraad der vacante gemeente kan dan vast
gesteld worden of hy ook wat soms ge-
wenscht kan zyn by de nominatie d. i. by
't formeeren van een getal tegenwoordig zal
zyn en of hy ook gelyk in vele gevallen
regel is de vergadering der gemeente zal
leiden, waarin de aanwijzing zal plaats hebben
door de gemeente van een predikant, die daarna
door den kerkeraad zal worden beroepen ter
wijl hy, nadat de beroeping is uitgebracht, als
consulent den beroepsbrief mede heeft te on
derteekenen, opdat de beroepene daardoor wete,
dat by de beroeping alles behoorlijk is toege
gaan en met de eischen van het kerkverband
gerekend is geworden. Andere bepaald om
schreven verplichtingen bestaan er voor den
consulent niet.
Wat echter niet wegneemt, dat een consu
lent, bijaldien de vacante gemeente raad en
leiding en hulp behoeft in andere kerkelijke
zaken, en zich daartoe tot haren consulent
wendt, zich ongetwijfeld verplicht zal gevoelen
om haar, zooveel hy kan, behulpzaam te wezen.
Zulke zaken zyn: 't prediken, (vooral by byz.
gelegenheden) en het uitreiken van de sacra
menten het chatechiseerenook wel zieken
bezoek of z. g. huisbezoekhet leiden van be
grafenissen en van vergaderingen, ook wel van
die, welke voor andere doeleinden dan verkie
zingen worden gehouden.
Soms is het zelfs zeer gewenscht, dat de
consulent in een of meer van deze gevallen
niet alleen adviseert, maar ook, zooveel de
arbeid in de eigen gemeente en de krachten
van den consulent dit toelaten, èn dóór
zyne tegenwoordigheid èn door zyn optreden
leiding geeft opdat de vrede en de orde en de
geestelijke welstand der gemeente te meer be
vorderd mogen worden.
De consulent is daarom, hoewel ook dit niet
beschreven is, doch zeker uit den aard en de
bedoeling van het consulent voortvloeit, ook
verplicht, om, zooveel hy kan, te helpen toe
zien, dat alle dingen in de vacante gemeente
op goede en ordelijke wyze geschieden en een
vacante gemeente handelt zeker zeer wijs, als
zy zich, by voorkomende moeilijkheden of an
dere zaken van gewicht, tot den consulent
wendt om raad en hulp, wijl de classe, die
haar gaarne zal willen helpen, als zy vergadert,
maar slechts nu en dan, d. i. in den regel, om
de drie maanden byeen is.
4. Yan de bevoegdheden van den consulent
kan ook in 't kort de hoofdzaak worden mee
gedeeld. De consulent is geen lid van den
kerkeraad van de vacante gemeente evenals de
andere kerkeraadsleden van die kerk. En even
min is hy lid van de vacante gemeente zelve.
Yan het hebben van eene keurstem in gemeen
telijke vergaderingen of in de vergaderingen
van den kerkeraad kan dus geen sprake zyn.
De consulent heeft als formeel buiten de ge
meente staande en door de classe alleen tot
consulent aangewezen niet anders dan hoogstens
eene adviseerende stemis voorts bevoegd
men zou kunnen zeggen omdat hij het verplicht
is om zijn invloed aan te wenden tot heil
van de vacante kerk, naar den regel in Gods
Woord en dé kerkelyke bepalingenen is
daarom ook bevoegd om te waarschuwen en te
vermanen, bijaldien kerkeraad of gemeente
eigenwillige en daarom zondige paden wilde
gaan inslaan of ook reeds had betreden. In
dien daarom b.v. by eene beroeping niet ge
handeld werd, gelyk behoorde, zou hij kunnen
weigeren den beroepsbrief te teekenen of ook
indien hy gevraagd was kunnen weigeren de
vergaderingen met 't oog op de beroeping' te
leiden, en wordt van het gebeurde door hem
aan de classe mededeeling gedaan.
Wat eindelyk de finantiëele vergoeding aan
den consulent voor zyne bewezen hulp aangaat,
ook hier geldtDe arbeider is zijn loon waardig.
Misschien is het daarom wel gewenscht ten
einde latere eventuëele moeilykheid of misver
stand, omtrent dit punt te voorkomen, hieraan-
gaande niet by het eindigen van den arbeid
eenige overeenkomst te treffen maar by het
begin er van reeds eene behoorlyke afspraak
te maken, althans niet te spreken van weers
zijden dat men elkander in dit punt wel ver
trouwen kan.
Ziehier enkele opmerkingen over de betee-
kenis van het consulentschap. Misschien heb
ben zy eenig licht ontstoken. Leide deHeere
Zyne Kerken ook by deze zaak steeds door
Zynen Geest, opdat zy Zynen gemeenten ten
zegen zij en alzoo Zyn Naam ter eere.
J. Hania.
Naschrift.
Bovenstaand stuk van dr. Hania, uit de „Ba
zuin" in vele bladen overgenomen, is ook in
Zeeuwsch Kerkblad" stellig wel een plaatsje
waard. Voor kerkeraadsleden, of aanstaande
kerkeraadsleden staan hier belangrijke opmer
kingen. Laman.
Men zou haast zeggendit spreekt wel
vanzelf, dat men niet het kwade navolgt,
maar het goede. Laat ons echter dan
ook bedenken, wat er aan het navolgen
van het kwade verbonden is. Johannes
zegtmaar die kwaad doet, heeft God
niet gezien
Neig nooit mijn hart tot kwade zaken,
Om tot goddeloosheid mij te spoên
Met mannen, die verkeerdheid doen
Laat my hun lekkernij niet smaken.
ZËNDIBTO.
In zijn laatste boek „Vademecum Pastorale",
als een schat zijn ambtsbroeders nagelaten,
heeft ds. J. v. Andel ook een stukske over de
Zending, onder den titel„Bij de uitzending
van een Zendeling-Leeraar.
Omdat niet vele lezers van ons Kerkblad dit
boek zullen bezitten, hetwelk hoofdzakelijk
(doch niet alleen) voor Predikanten geschre
ven is, willen wij het in hoofdzaak meedeelen,
doch doen dit in een anderen vormwy bren
gen namelijk den rijken inhoud onder verschil
lende opschriften saam en laten zoo zien, wat
ds. v. Andel dacht overde Zending en den
Dienaar, de Zending en den vijand, de Zen
ding en de Joden, de Zending en de heidenen,
de Zending en Christus.
Het spreekt vanzelf, dat ds. v. Andel niet
bedoelde een volledige uiteenzetting van het'
werk der Zending te gevenen zoo zyn de
genoemde punien dan ook nog zeer te verme
nigvuldigen. Ook wordt niet alles gezegd, wat
van genoemde onderwerpen te zeggen is want
daarmede zou reeds een boek te vullen zyn.
'tZyn alleen eenige gedachten, die onzen blik
in het werk der Zending zeer zeker kunnen
verhelderen en vernieuwen.
I.
Wie door den Heere verwaardigd wordt ge
roepen te worden tot het ambt van Missionair
Dienaar des Woords, ziet zich hiermede een
voortreffelijk werk toevertrouwd.
Er is toch een vergelijking te trekken tus-
schen de Apostelen en de Zendelingen. Er is
geen gelykheid tusschen deze beiden, maar wel
overeenkomst. Het hoofdonderscheid is, dat
de Apostelen het fundament der Gemeente
hebben gelegddit behoeft niet meer door de
Zendelingen te geschieden. Maar wel moeten
zy, als medearbeiders der Apostelen, ja meer
nogdes Heiligen Geestes, bouwen op het
gelegde fundament, en hen, die nog steeds op
een valsch fundament staan, daarvan af trach
ten te brengen en te leiden naar het goede
heen.
Dit heerlyke werk heeft God niet den engelen
opgedragen. En als dan ook een engel tot
Cornelius te Caesarea komt, om als bode Gods
te melden, dat zyn gebeden en aalmoezen zyn
opgeklommen tot gedachtenis voor God, dan
ver wyst hy hem naar Petrus, een inensch, op
dat die hem Christus verkondigen zou. Zoo
wordt aan den Zendeling aanvankelyk het
woord bevestigdGod zal genade en eere
geven.
En welk een heerlyke boodschap mag hy
den heidenen brengen! Een aardsch koning
kan wel eens een boosdoener en misdadiger
gratie verleenen, en dus van straf ontslaan
maar hy bekleedt zulk een niet met eer en
macht. God doet dit echter welen dit mag
de Zendeling aan de wereld prediken.
Ook om een andere oorzaak is zyn prediking
schoon. Hy eischt toch van de volkeren
dat zy hun valsch geloof zullen laten varen,
het koste wat het kost, en den Christelyken
Godsdienst als den eenig waren moeten aan
vaarden en omhelzen. Ja, hy roept zelfs uit,
dat deze godsdienst de wereld-godsdienst is,
en alzoo er op uit is, de wereld te veroveren.
Moet niet zulk een boodschap voldoen aan alle
behoeften des menschen en voorzien in al zyn
nooden? En ziet, dit doet de prediking van
den Zendeling. Daarom staat hij zoo sterk,
en wordt zijn roeping nog te schooner.
De valsche godsdiensten kunnen den mensch
niet in alle opzichten helpenwat zy aan de
eene zjjde verbeteren, bederven zy aan de andere
zyde dubbel.
De eene godsdienst rekent alleen met den
lichamelyken mensch maar voor de gewonde
ziel heeft hy geen balsemaan de vereerders
van de godheid worden wel aardsche zegenin
gen toegezegd en hulp in tydelyken nood be
loofd doch tegen den dood geeft hij geen
wapenen acht het met den dood zelfs voor
goed uit te zijn.
Een andere godsdienst, b.v. het Mohamme
danisme, rekent wel met 's menschen behoefte
naar een eeuwig gelukdoch spreekt alleen
van een zinnelyk Paradijs, waar men zyn
vleeschelyke hartstochten kan botvieren.
Een derde godsdienst, b.v. het Boeddhisme,
gaat nog verder, want deze wil niets afweten
noch van tijdelijk, noch van eeuwig geluk
daar moet men eenvoudig niet mee rekenen
Want wat is ellende? Deze is alleen een
„vrucht van het bijzondere zyn, en het zoeken
van bevrediging der behoeften, die het mede
brengt" d.w.z. de mensch staat op zich zelf,
hy is een persoon, hij is iets aparts wat anderen
weer niet zynen daarom heeft hy ook weer
zyn eigen nooden en behoeftendeze zoekt hy
te vervullenen zietdaar de ellendeHet ge
luk echter „ligt in dé vereeniging van het
algemeen zyn" men moet zyn eigen persoon
lijkheid verliezen, en als een golf worden van
de oceaan. Zult gy dit echter bereiken dan
moet gy den last naar genot doodenuiterst
strenge onthouding en zelfverloochening brengt
den mensch naar dit ideaal.
De Zendeling komt evenwel met een heel
ander Evangeliewant welke rechtmatige be
hoeften het hart vaii den mensch hebben moge,
het Evangelie, dat hy predikt, meldt, dat er
bij God een fontein is, die alle nooden ver
vult. Dat Evangelie belooft zelfs het eeuwige
levenen dat eeuwige leven is wel een saam
leven met en een opgaan in God, maar toch
blyft het eigenaardige, menschelyke leven be
waart. Zoo wordt, wat andere godsdiensten
ten deele en dan nog verkeerdelijk zoeken, in
de prediking van den Zendeling in zyn vol
heid en naar waarheid gemeld.
Kan het Evangelie de schat worden genoemd,
dan moet de Zendeling den naam van „aarden
vat" dragen. En dit doet de Heere met opzet,
opdat het blijken zou, dat de vrucht op de
prediking niet aan den Dienaar, doch aan God
te danken is.
Heel de verschijning van de Zendelingen is
hiermede in overeenstemming. Zij komen niet
met staatsie, gelyk de gezanten van een aardsch
vorst, maar als menschen die niet boven an
deren staan of meerder zyn. „Dikwyls worden
zy gelukzoekers, dwaalgeesten, achterlingen
genoemdsoms worden zy wel met de mis
dadigers gerekend."
Dit nu houdt een tweeledige les in. Aller
eerst leert het ons, dat hy alleen aan den
Missionairen dienst zich geven mag, die kenne
lijk door den Heere er toe geroepen isalle
eigenwilligheid en lichtvaardigheid moeten
buitengesloten. En bovendien vraagt het van
ons ernstiglyk en geduriglyk te bidden voor
de Zendelingen, opdat zy gesterkt en bekrach
tigd mogen worden en er veel zegen gegeven
worde op hun arbeid, want zy zyn „aarden"
vaten. J. D. Wielenga.
TWEETAL
te Westeremdends. J. M. de Jong te Haard;
ds. W. de Jong te Dalfsen.
te Onstwedde ds. W. H. Bouwman te Sekoon-
rewoerd
ds. W. Weener te Oudega.
BEROEPEN
te Nieuw-Amsterdam ds. J. Jansen te Bur urn
te Gramsbergends. G. Bax te Holten
te Westeremdends. J. M. de Jong teRaard
te Ambt-Yollenhove Ads. T. L Kroes te
Kielwindeweer.
AANGENOMEN
naar Ylaardingends. D. B. Hagenbeek te
Ouderkerk a.d. IJsel.
BEDANKT
voor St. Pancras ds. E. v. d. Laan te Wyckel
voor Bruinisseds. J. Tholen te Hasselt.
- Door de classis Grootegast is geëxami.
neerd praeparaioir de heer M. P. Pel, van Stroo
bos, en peremptoir de heer W. Schepel, ber
pred, te De Wilp. Beiden zijn met algemeene
stemmen toegelaten.
Scharendvjke, 18 Juli 1911. Ds. Bruinsma
hoopt Zondag 30 Juli zyn afscheid te doen en
is voornemens D. Y. op Zondag 13 Augustus
zyn intree te doen by de Geref. Kerk te Gla-
nerbrug.
Namens den Kerkeraad
B. K. Hasker, Scriba.
KORT VERSLAG der Vergadering van
de Classis Middelburg der Geref. Ker
ken in Nederland, gehouden den 12
Juli 1911 in de Hofpleinkerk te
Middelburg.
Een der predikanten uit Middelburgs nog
gedeelde Kerk, met name ds. L. Bouma opende