Vermaning en vertroosting. FEUILLETON. De Heere zal het voorzien. Die op den Heere vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar bltjft in eeuwigheid. Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wfl ook den Zaligmaker ver wachten, namelijk den Heere Jezns Christus. Ouwe dominees. Verlaten. Examenkwestie aan de Vrije Universiteit. Twee ledikanten. Naar de kerk. Myn eerste steunsel is in de almacht van [myn God. 't Staat alles naar zyn wil, of wijkt op zjjn gebod. Mijn tweede is in zijn trouw, die trouw [zóó onbezweken, En in zijn waarheid, mij zoo duizendwerf [gebleken, En in 't standvaste van zijn Heilbelof- [tenis. Dit maakt myn angstig hart van alle [kant gewis. Dies leun ik op mijn God, en houd, in [alle ellenden, Zóó lang vertrouwend aan, tot Hij zijn [hulp komt zenden. Lezer, is uw wandel in de hemelen gij geduriglijk met uw hart en ge- gedachten bij uwen almachtigen en ge- trouwen Zaligmaker Jezus Laat ge u door Hem leeren, leiden, vermanen, ver troosten, sterken Hoedanig is uw leven Aardschgezind, eigenwillig, ongeloovig en ongehoorzaam of hemelschgezind, vertrouwend en gehoorzaam? UIT HET LlflVEN. Onder dit opschrift schrijft ds. van Schelven van Wageningen onder meer het volgende „Een klacht is gehoord uit het hart van broeders ouderlingen over een verschijnsel in onze Ge reformeerde Kerken. Zy hebben gevaar gezien. Zy hebben vleescheljjke, materialistische factoren opgemerkt, werkende in de kerken en raden der Kerkenaangemoedigd zelfs door hoofd organen in de Gereformeerde Kerken. Zij hebben gehoord, dat er kerkeraden zijn, die door de boeken van den burgerlijken stand laten uitmaken, of predikanten van een groslijst zullen worden verwijderd, of er op mogen blijven. Gehoord, dat er kerken zijn, met name te noemen, die bepaalden, vaststelden, dat geen predikant boven de 45 jaren in aanmerking kon komen voor de gemeente, voor welke zij de geestelijke verzorging hebben, en de verantwoordelijkheid daarvan dragen. Zij hoorden, dat vooral groote stads-kerken predikanten beneden de 45 jaar begeerdenomdat ze dan minder kans loopen vroeg bezwaard te worden met de lasten aan een emeritaat of weduwepensioen verbonden. Deze teêre broederen gruwden van zulke levens- verzekeringsberekeningenen dat in de kerk van Christus. Zij voelden de ver-materialiseering van het geestelijkezij verafschuwde zulk doen zij wilden dit kwaad stuiten zij verlangden, dat alle Gereformeerde Kerken, als zij saam- vergaderd waren te Zwolle hare af keuring over zulk ongeestelijk gedoe zouden uitsprekenzij verzochten met droefheid en meelijden, dat de broeders elkaar zouden vermanen van zoo'n weg terug te keeren. God wil zulk geknoei 't woord is niet te hard en te scherp in zijn Kerk niet." 3. HOOFDSTUK I. Donkere wolken. „Kom, kom, jongetje, nu maar dapper hoor, ik zal wel een handje helpen" zei de goedige vrouw Jones, die wel wat praatziek was, doch 't goed meende. „Blijf nu hier maar een bee tje zitten, dan zullen vrouw Dixon en ik dat •zaakje wel opknappen." En met nog een paar ruwe woorden verdween ze. HOOFDSTUK II. 't Is regenachtig en guur weer, en Jim en Polly staan van hun bedjes op met bezwaarde hartjes, want nu zullen ze Moeder naar het kerkhof brengen. Polly gaat gauw voor het dakraampje staan kijken, want hu, ze vindt het zoo griezelig te zien naar die groote, zwarte kist, waar haar lief moedertje zoo stil en koud inligt. 't Duurt niet lang en daar komt vrouw Jones bij de arme weesjes en zegt dat nu alles klaar is en zij maar zoolang naar haar kamer moe ten gaan. Een half uurtje later zien we den kleinen rouwstoet uit de straat trekkeneen oude Tot zoover ds. van Schelven. Er is in dit stukje veel, dat weerklank vindt. Inderdaad is deze manier van doen erg laag bij den grond. En het is te wenschen, dat deze practijk niet lang stand zal houden. Ds. van Schelven sympathiseert evenwel niet met de remedie, waardoor de bezwaarde broeders deze ziekte willen genezen. Zij wilden weer een Generale Kas voor em. pred., pred. weduwen en weezen. Er zijn er meer, die dit willen. Maar er zijn er ook, die zeggen, dat nooit weer. Effen is kwaad treffen. De Generale Kas was nu ook juist geen voorbeeld van voortreffelijk heid in de verledene tijden. Maar de huidige regeling loopt ook zwaar kreupel. We hebben nu in plaats van één Generale Kas, een veelheid van Provinciale Kassen. De meeste, verreweg de meeste kerken, die een emeritus of weduwe te onderhouden hebben, scheppen uit het ge zamenlijke potje. De steun is regel, het zelf- doen uitzondering. Ik durf niet zoo luide meeroepen om de we derinvoering van de Generale Kas; maar ook de tegenwoordige regeling bevredigt alles be halve; en vooral wanneer ze gaat leiden tot practijken, als boven geteekend zijn. Onze Kerken zitten vol onopgeloste kwesties. dan eens even aan ik heb er zoo'n hekel aan Niet allen, die in de kerk slapen, gaan er op zettelijk voor zitten of liggen. Er is hier ook zwakheid des vleesches in 't spel. Deze kwestie kan met eenigen goeden wil gemakkelijk op gelost worden. Ze is de ingewikkeldste niet. Laman. „De Nederlander" wijdde hieraan in het num mer van 4 Juli een in min-sampathieken toon gesteld „Schoolnieuwsje". Een niet geheel-gere formeerd theologisch student had zich opge geven voor het tweede gedeelte van het eandi- daatsexamen; was ook toegelaten tot dit on derzoek was wetenschappelijk niet te licht bevondenmaar ontving de mededeeling, dat de Senaat der V. U. hem den graad van can- didaat in de Theologie niet kon verleenen, met het oog op het contract met de Geref. Kerken geslotenzoodat enkel een getuigschrift kon worden overgereikt. We wenschen op dit oogenblik hier diets naders van te zeggen. Er zal denkelijk wel meer toelichting van dit niet onbelangrijke feit worden gegeven. Voor den betrokken per soon is deze uitkomst zeker niet aangenaam. Maar practisch derft hij niet veel. Immers, wie met de Geref. belijdenis niet van heeler harte instemt, kan ook in de Geref. Kerken niet dienenen buiten de Geref. Kerken wordt de gradueering van de Theol. fac. der V. U. niet erkend. Niettemin is er ook hier wqer iets, dat niet bevredigt. In de Friesclie Kerkbode was deze week het volgende te lezen r „Zoo las ik in de Yeendammer Volkscourant, dat er in de collectezak van een der Kerken een gift was gevonden, gewikkeld ineen papier, hetwelk deze bestemming aangaf„Voor twee ledikanten in den kerkeraadsbank". De gever, blijkbaar iemand van humoristischen aanleg, had zich geërgerd aan enkele Kerkeraadsleden, die onder den dienst zaten te knikkebollen". Het is te hopen, dat het tot de aanschaffing van deze ledikanten niet komen zal. Er is een weg, die uitnemender is. Die slapen wil, slape des nachts, en bidde, dat de Heere Hem wak ker houde in het huis Gods. Ook kunnen de kerkgangers in deze zoo gemakkelijk elkanders zwakheden te hulp komen, door den slaper eens een stootje te geven. Wie het wèl meent, zal daar dankbaar voor zijn. Er zyn wel men- schen, die het aan hun buurman vraagden; „toe, als ge ziet, dat ik slaap krijg, stoot my rouwkoets, waarop de kist staat, gevolgd door de beide kinderen, 't Is een lang eind naar 't kerkhof en de kinderen, die toch al zoo dunnetjes zyn gekleed, bibberen van de koude. Nu zijn zy bij 't graf gekomen, en zonder veel omslag laat de doodgraver de kist in het graf zakken en schept de zwarte modder er weer op. Het schrijnt Jim door 't hart heen, en ook de kleine Polly ziet angstig naar deze handeling en zegt, „zeg Jim, nu kan moeder daar immers nooit meer onder weg komen?" en toen begon ze hevig te snikken zoodat haar kleine lichaampje schudde. De doodgraver zag medelijdend naar de arme schapen, doch hy zag zulke tooneelen dagelijks en kan er zijn aandacht verder ook niet aan wijden. Jim achtte het zich nu tot plicht zyn zusje te troosten, maar hoe? Wacht, daar schoten hem de laatste woorden van moeder te binnen, „de Heere zal het voorzien," en, „vertrouwt op Hem," en zachtjes fluisterde hy Polly deze woorden in 't oor. „Zullen we nu maar eens bidden, Polly, hier op moeders graf, dat troost ons misschien een beetje." Polly's oogjes glinsterden weer terwijl ze zei„ja Jim, want ik denk dat moeder het wel zal hooren als we hard roepenen zy ging op haar knietjes in de natte modder liggen en zei heel luid: „och lieve Heere Jezus, nu ligt moeder hier onder en kan er niet vandaan ko- Op vele plaatsen gaan' eiken Zondag groote scharen menschen ter kerk. 't Is een heerlijk gezicht zoovelen in hun Zondagsch gewaad te zien opgaan naar het huis desgebeds. 't Is een rustdag, zoodat de arbeid stilstaat, 't ls een feestdag en vele van Gods kinderen gaan op gewekt naar Gods huis onder de feesthoudende menigte. Geheele drommen ziet men voort schrijden op het kerkpad, mannen en vrouwen, ouders en kinderen, grooten en kleinen, aan zienlijken en geringen. Van alle kanten ziet men de rijtuigen komen; hier in Zeeuwsch- Vlaanderen zyn het de eigenaardige kleine ge rijen, die met hun witte kappen blinken inde zomerzon en reeds van verre gezien worden. Dan, wat al fietsenHoeveel jonge menschen vooral komen tegenwoordig per ry wiel ter kerk. En voorts de voetgangers. By tweeën en drieën of ook in grooter getallen bij elkaar gaan ze den kerkweg betreden en met vroolyke opge wektheid zich heenspoeden naar het huis des Heeren. Wat een gezellige drukte op dat kerk pad op zulk een zomermorgen! Wie dan met een heilbegeerig hart opgaat en er zich in ver blijdt, dat hij weer dat voorrecht genieten mag wie het niet doet uit sleur of gewoonte, maar met opgewektheid en heilige belangstelling, die zal er zich in verheugen, dat hy zoovelen mede ziet opgaan, dat ze van alle kanten saam- stroomen naar één plaats om er Gods aange zicht te zoeken en Zyn Woord te hooren. On willekeurig komt het lied bij hem op Looft God in Zyn gemeente alom, Den Heer, gy, die in 't heiligdom Als Isrels kroost moogt naderen. Hoe vroolijk gaan de stammen op, Naar Zions Godgewyden top, Met Isrels achtbre vaderen. 't Was geen sombere dienst, de dienst des Heeren onder het Oude Testament, 't Was een blijde, een opgewekte dienst. Naar Jeruzalem gingen ze elk jaar op hun groote feesten. Doch niet al zuchtend en klagend, niet al morrend en murmureerend, maar in blijmoedigheid, in vroolykheid des harten en met een psalm op de lippen. (Hoe wekten ze elkander op en hoe waren ze daarover verblijd, zeggende Wy zullen in het huis des Heeren gaan. Kom, ga met ons en doe als wij En als ze Jeruzalem zagen nog maar van uit de verte, als zy de glanzende koepels in het schitterend zonlicht zagen schit teren, hoe vervulde dat dan hunne harten met blijdschapHoe tintelde dan hunne ziele van heilige vreugdeJeruzalem is wel gebouwd, Wel saamgevoegd, wie haar beschouwt, Zal haar voor 'sBouwheers kunstwerk groeten. Zoo klonk dan onwillekeurig hun lied. En toch was 't hun niet om Jeruzalem te doen, maar om Hem, die deze stad tot Zyne woning verkoren had. Niet om den tempel, maar om den God des tempels. Hunne ziel was begeerig en bezweek ook van verlangen naar de voor hoven des Heeren. 't Was hun om den Heere te doén, om Zijn gunst, om Zijn gemeenschap. Hun hart en hun vleesch riepen uit tot den levenden God. 't Was dus geen sombere dienst voor Israel, maar een zalige, een verkwikkende dienst. Wie er zyn God ontmoette, naar Wien zijn hart uitging, die was het ten ryken, ten verblijden den zegen. Maar geldt dat ook niet in onze dagen? Wie met de gemeente opgaat om God te ont moeten, om van Hem gezegend te worden en Hem daar te dienen en te verheerlijken, die zal blijdschap kunnen smaken in de voorhoven des Heeren. Die zal vroolijk kunnen opgaan ter plaatse des gebeds. Die zal met dankbaar heid vervuld zijn, dat hy nog mag en nog kan opgaan en mede er zich in verheugen, als hy ziet, dat velen van alle kanten samenkomen. Die zal met blijdschap gaan naar de kerk. Naar de kerk. Daarheen gaat ge immers, lezer Ach, maar al te velen zyn er, die soms verzuimendie noodeloos verzuimendie dik wijls verzuimen Wat droevig teeken is dat Daar ontbreekt veel aan het leven desgeloofs. Dat is geen opgewekt, geen blijmoedig leven, maar een dor, een ingezonken leven. Wie God wenscht te dienen in zijn hartgelijk als God dat van ons vraagt en 't voor ons ook beta melijk is, wie God wil dienen in zijn leven, in heel zijn leven, in zyn handel en wandel, in zyn doen en laten, in zijn woord en werk, die zal óók God willen dienen in den eeredienst, welke de Heere zelf heeft ingestelddie zal behoefte gevoelen aan den dienst des Woords en der sacramenten om alzoo, door deze middelen, gesterkt te worden in den godsdienst zyns harten en in den godsdienst zyns levens. Ver zuim dezen dienst dan niet, maar ga op, ga trouw op, ga geregeld op naar de kerk. Naar de kerk. Er zyn menschen, die heel spoedig meenen een reden gevonden te hebben, waarom ze mogen terug blyven. Een weinig regen of een dreigende wolk, een stoffige weg of een warme middag en zoovele andere dingen meer zyn voor menigeen al een bezwaar. Doch als diezelfde menschen ter markt zullen gaan of een visite afleggen, vervallen al zulke omstan digheden. Dan schynt het niet te hinderen Gelukkig zyn er ook anderen. Er zyn er ook, die alles trotseeren en byna nooit zich laten weerhouden. Dat is naar de vermaning des apostels Laat ons onze onderlinge by eenkomst niet nalaten. Dan zullen we ook een zegen mogen verwachten. Dan begeven we ons althans op een weg waar God zyn zegen geven wil en hebben we vrymoedigheid dien van God af te smeeken. Naar de kerk. Maar hoe gaan we op? Ook daarop moeten we letten, 't Is soms meer uit gewoonte dan uit behoefte, 't Is niet altyd met een heilbegeerig hart. We wekken ons zelf en anderen daartoe vaak te weinig op. Een schik king daartoe ontbreekt zoo menigmaal. Schikt u om uwen God te ontmoeten, zegt de profeet. Dat mogen we ook wel betrachten voor eiken dienst des Woords. Eenige voorbereiding door overdenking en gebed, gebed ook voor den leeraar, is noodig. Wie met een hart vol wereld- sche gedachten, en met een mond vol aardsche gesprekken op het kerkpad zich begeeft en alzoo de kerk binnengaat, verkeert zeker niet in de juiste stemming. Hoe goed is het echter, als- we kunnen opgaan in de gestalte van den dichter, die zeideZend Uw licht en Uwe waarheid, dat die my leidendat zy my bren gen tot den berg Uwer heiligheid en tot Uwe woningenen dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap myner verheuging, en U met de harp love, o God, myn God! R. Hamming. men, en Jim zegt, dat wij nu alleen zijn, maar blyf U maar bij ons als 't U blieft en geef ons ook een beetje te eten, en zeg Jim waar wy moeten slapen want we hebben geen huis meer, en maak U de straten erg vuil, want dan kan Jim vegen en geld verdienen, en en „Jim, nu weet ik niet meer zal ik nu maar Amen zeggen?" Jim knikte van ja, en toen begon Polly weer„en nu weet ik niets meer te bidden, lieve Heere, Amen." Daarna nam Jim zyn zusje bij de hand en na nog een laatsten droevigen blik op moeders graf te hebben geworpen, verlieten zy het kerkhof. Ja, 't was waar wat Polly in haar kinder gebedje sprak, zy hadden geen huis meer. Alle spaarpenningen der weduwe waren op geraakt en nu moest de huishuur betaald, maar ach, waarvan? Jim had het niethet beetje dat hy ver diende ging weg aah 't eten, en nu stond hij verlegen. De booze huisheer zei, dat hy dan de armzalige meubeltjes maar voor vergoeding zou nemen en wat er nog verder voorradig was, en dat de kinderen maar naar een ander verblijf moesten uitzien. Arme kindertjes, daar stonden ze nu Maar Jim wist raad Er waren zoo heel veel jongens in Londen die 's nachts een plaatsje hier of daar vondenoverdag zou hij straatvegen en dan moest Polly maar luci fersdoosjes verkoopen, zij kon dan mooi by hem blyven, en hun eten zouden ze by een stelletje koopen. En door zyn hoofd speelde al maar die regel, „de Heere zal het voorzien." Zou Hij hen dan alleen laten? Neen, Jim vertrouwde op God, hoe klein hy ook was. Zoo togen ze dan moedig aan 't werk. „Zeg Polly, jy kunt nog geen koopvrouwtje wezen hoorik moet eerst geld verdienen om de doosjes te koopen; maar misschien morgen al. Polly vond 't heel gewichtig, dat zy ook mee mocht helpen, en zei met een wys gezichtje „nietwaar Jim, en dan zeggen tegen de heeren, 'n doosje lucifers als 't U blieft, één doosje maar menheer." Jim had schik van 't lieve ding en zette haar by een brug neer, zoodat hy haar onder 't vegen kan zien. Polly beloofde stil te bly ven staan en niet weg te loopen, en ter wijl haar broertje veegde, zag zy niet groote oogen naar al die drukte. Wat een prachtige rijtuigen en groote mooie paarden wat een trams, die maar al hun „tin geling, tingeling" lieten hooren; en wat liepen die menschen toch allemaal hard. Daar zag ze twee heeren tegen elkaar aanbotsen, zoodat de hoed van den eene een eind wegrolde. Wat moest Polly toch lachen om hun booze gezich ten Maar Jim had 't ook gezien en bracht de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1911 | | pagina 2