Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redaetie van: Os. L. B0UM1 en Bs. H 1. LAMM.
9e Jaargang.
Vrijdag 14 Juli 1911.
No 4.
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az
DER IJDELHEID ONDERWORPEN.
Het schepsel is der ijdelheid onderworpen.
Nog eens vestigen wij het oog op al het
geschapene, op al wat uit de hand van den
Almachtige voortgekomen is, op al wat wij
tot deze aarde rekenen. Hoe schoon is het,
wat we aanschouwen, welk een glans ligt
erover veld en beemden, over rivier en beek,
als het heerlijk licht der zon naar alle
zijden uitstraalt. Groote, kleine schepselen,
alle dragen het werk van Gods veelvuldige
wijsheid en prediken ons de overvloeiende
goedheid des Heeren, die alle dingen draagt
door het woord Zijner kracht. Het is goed,
dat ons oog daarvoor open is, want het
past ons de heerlijkheid Gods te prijzen,
welke verspreid ligt over de werken Zijner
handen.
Vandaar de zon in 'tOosten straalt,
Totdaar ze in 't Westen nederdaalt,
Zij 's Heeren name lof gegeven,
De Heer is boven 't heidendom
Zijn heerlijkheid bekend alom
Is boven zon en maan verheven.
Menigeen spreekt het tegenwoordig uit,
dat hij moeielijk gelooven kan, dat een
wijs God de aarde met haar volheid ge
schapen heeft, want dan zou zij naar zijn
oordeel veel meer volkomen moeten zijn.
Wel opent zij de bronnen voor de men-
schenkinderen, welke ons met hare wateren
verkwikken en het leven veraangenamen,
maar hoe vaak is zij ook een oorzaak van
droefenis en verderf. Zij moge geschikt
zijn om ons met verwondering te vervullen,
menigmaal boezemt zij ons ook schrik en
vreeze in. Hoe verrukkelijk schoon is de
zee, die zich voor uw oog als een onme
telijke watervlakte uitbreidt, maar vergeet
niet, dat in haar diepten een onophoude
lijke strijd gevoerd wordt en dat aan haar
strand menige vrouw klaagtgeef hem weer,
dien gij aan mij ontrukt hebt. Schoon is
het woud, dat zich afteekent tegen den
avondhemel, en dat in den vroegen morgen
het gezang van duizende vogelen hoort,
maar vergeet niet, dat het ook een oord
is van angst en van doodsvrees, als de roof
vogel loert op zijn prooi en het sidderend
dier grijpt met zijn klauw. Wie den lof
van het schepsel bezingt, mag wel er op
letten, dat de schaduwzijden haast even
donker zij n als h et licht helder. De Christen
geeft dit toe, hij denkt er niet aan om het
tegen te spreken, maar het leidt er hem
niet toe, om de wijsheid en de goedheid
des Scheppers te betwijfelen. Met den apostel
erkent hij, dat het schepsel der ijdelheid
onderworpen is. Vergankelijk is al wat het
oog ziet en het oor beluistert. Hij weet,
dat het meest schoone dikwerf ook het
meest teedere is. De roos, welke hem een
beeld van weergalooze schoonheid is^pre-
dikt hem tevens de vergankelijkheid van
het onderaardsche. Hoe weemoedig stemt
het, dat al wat bestaat, voorbijgaat. Zelfs
de eik, welke honderde jaren leeft, vermolmt
eindelijk op zijn wortel. Die schoone wereld
der planten, der dieren en der menschen
haast zich om voorbij te gaan. Niets be
stendig dan de onbestendigheid zelve.
Doch en hierop vestigt de apostel de
volle aandacht dit is niet zoo overeen
komstig den wil van het natuurlijke is niet
zoo naar eigen keus, het is niet de open
baring van zijn aard. Het schepsel heeft
niet vrijwillig dit juk op zijn schouder ge
legd, het buigt zich niet van harte onder
deze alle overvleugelende heerschappij.
Die ijdelheid en het schepsel behooren niet
bij elkanderde Schepper heeft het niet
alzoo bedoeld. Hij schiep het niet opdat
het vergaan en bederven zou, maar opdat
het zou leven, zich ontwikkelen en tot
volkomenheid zich ontplooien. De ijdel
heid is er later bijgekomen. Zij heeft zich
eerst later als een zware last op het schep
sel gelegd. Niet aanstonds was de toestand
zooals wij die thans kennen. Wat nu dat
leven van het schepsel aan het verderf
overgeeft, wat nu den groei en den bloei
belemmert, wat nu de harmonie verstoort,
is eerst later ontstaan. Gij moogt niet
denken, dat het naar den aard van het
schepsel zoo is. Het tegendeel is waar.
Niet gewillig, maar om diens wil, die
het der ijdelheid onderworpen heeft. Wij
verstaan het. Het schepsel was niet aan
de ijdelheid onderworpen. De eenige heer
schappij, welke het had te eerbiedigen was
die van den mensch, die naar Gods beeld
geschapen was, en die heerschappij was
geheel in overeenstemming met zijn aard,
zijn aanleg en zijn doel. Zij hinderde niet.
Zij was zeer geschikt zelfs om het schepsel
te steunen op den weg, langs welke, het
zijn bestemming bereiken kan. Zij paste
geheel bij het schepsel en kon derhalve
nooit drukken of kwellen. Wij kunnen
ons niet eens meer voorstellen, welke een
onvergelijkelijke schoonheid, welk een har-
monieuse ontwikkeling, welke een liefelijke
samenwerking er zou geweest zijn, indien
de mensch zijn roeping verstaan en zijn
taak behartigd had. Zonder eenige ver
woesting en verderf zou het schepsel ge
komen zijn op de zonnige hoogten van het
volmaakte geluk. Doch het heeft den mensch
niet goedgedacht om in afhankelijkheid
van zijn Schepper het schepsel te leiden
naar het doel, waartoe het aanzijn ont
vangen had, hij wilde zijn eigen weg gaan
en verwijderde zich van den Sprinkader des
heils. Wijl nu het gansche schepsel met
hem lotgemeen was, rukte hij niet alleen
zichzelf los van de Fontein van alle goed,
maar ook het schepsel, dat nu naar Gods
rechtvaardig oordeel onderworpen werd aan
de ijdelheid. Hierop heeft de heilige Paulus
het oog, als hij zegtniet gewillig, maar
om diens wil die het der ijdelheid onder
worpen heeft.
Daarmede is nu verklaard, hoe het schep
sel, dat lust en begeerte heeft naar leven,
naar geluk en naar volkomenheid, aan zulk
een vergankelijkheid en verderf ten prooi
is gevallen. Wie luistert naar deze taal en
ter harte neemt, wat ons hier gezegd wordt,
verwondert zich niet, dat nu eens het schep
sel zich uit in tonen, die ons streelen, en
dan weer in wanklanken die ons pijn aan
doen en smart berokkenen. Duidelijk is
het hem, dat er een strijd is tusschen leven
en dood, tusschen behoud en verderf, tus
schen orde en verwoesting. Bij dit licht
komt er deernis in zijn hart met het schepsel,
dat niet gewillig is zich aan de ijdelheid
te onderwerpen. Zijn oog gaat open voor
de rechtvaardigheid Gods, die om de zonde
des menschen het geheele schepsel laat
zuchten en tevens vool de ontzettende be-
teekenis van zijn eigen val. De waarheid
dringt zich aan hem op in haar onweder-
standelijke kracht en verovert hem geheel.
Hij verfoeit de zelfzucht, welke hem deed
zeggenwat gaat mij het lijden van het
schepsel aan. Hij gevoelt zich één met al
het geschapene en aanvaardt het oordeel,
dat de Heilige over allen gebracht heeft.
Nu hij de oorzaak van al het lijden en
van al het verderf heeft leeren vinden in
de zonde des menschen, verootmoedigt hij
zich diep, belijdende zijn schuld voor den
Heere. Hij erkent, hoe noodzakelijk het
is om zich zelf in alles aan den hoogen
God te onderwerpen en niet te morren,
als het een of ander hem knelt en kwelt.
Wonderlijk wordt het in zijn oogen, dat
hij nog zooveel goeds uit de hand van den
hemelschen Vader ontvangt, want hij is er
van overtuigd, dat hij de geringste weldaden
duizendwerf verbeurd heeft.
Gaat het u ook zoo Hebt gij reeds in
uw hart en leven de oorzaak van alle leed
en van alle ellende ontdekt Verlangt
gij naar de bevrijding van het oordeel en
zoekt gij met uw gansche hart Hem, die
ons verlost heeft van alle macht der duis
ternis Bouma.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Het Zeenwsch-Vlaamsclie Zendingsfeest.
Genoeg
j>.
ABONHEMEHTSPRUS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
Drakker-DStgeYer
MIDDELBURG.
PRIJS DER AD YERTEHTIEH
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Want het schepsel is der ijdel-
heid onderworpen, niet gewillig,
maar om diens wil, die het der
ijdelheid onderworpen heeft.
Bom, 8 20.
Het is mij een waar genoegen te kunnen
mededeelen, dat mijn waarde collega ds. Tim
merman te Ter Neuzen my vele inlichtingen
heeft verschaft. Ik laat ze in hoofdzaak hier
volgen, opdat ieder oordeelen kan.
„Het nu gevierde Zeeuwsch-Vlaamsche Zen-
dingsfeest staat in geen verband en is niet de
voortzetting van het vroeger gevierde Vlaamsche
Zendingsfeest." Dit geeft al eenig licht.
Voorts sehryft hy „Van al de bezittingen
van het vroeger Vlaamsche Zendingsfeest bestaat
niets meer dan het Notulenboek."
Hierop kom ik later terug. Eerst dit nog
„Zooals gy terecht opmerkt, werden de goede
ren van het Zendingsfeest eerst bewaard op den
zolder der catechisatiekamer der Herv. Gemeente
te Ter Neuzen. Maar toen die goederen ver
meerderden en de ruimte beperkt werd, is door
de commissie later een ledigstaand huisje ge
huurd om die goederen te,bewaren. Het aantal
commissieleden was door het vertrek van de
anderen geslonken tot drie, n.l. ds. Timmerman,
voorzitterds. Vroolyk, penningmeester en ds.
Kapteyn, secretaris. Deze predikanten kwamen
samen te Ter Neuzen den 7 Nov. 1901, waar
de vraag onder de oogen gezien werd of de
commissie ontbonden of voltallig gemaakt zou
worden. Het vóór en tegen van beide werd
overwogen met dit gevolg, dat er een circulaire
aan honderd en vijftig ingezetenen van Axel,
Hoek, Ter Neuzen en Zaamslag gezonden werd,
waarin de toestand besproken en gevraagd werd,
of zy het voortbestaan der commissie wenschelyk
achtten.
Hoewel ds. Timmerman het niet bericht, ver
moed ik, dat er weinig aandrang uitgeoefend
werd om de commissie in 't leven te behouden,
want op de vergadering van 31 Jan. 1902 werd
besloten om de goederen door notaris Dregmans
te laten verkoopen, opdat na betaling der schul
den het overschot verdeeld kon worden onder
verschillende kerken of vereenigingen, welke
voor de uitbreiding van Gods Koninkryk ar
beidden.
Op de vergadering van den 25sten Juli 1902
bleek, dat er nog honderd gulden over was.
Ds. Timmerman ontving hiervan de helft en
droeg het vervolgens af aan de Ned. Zendings-
vereeniging, aan het Ned. Zendel.-genootschap
en aan de Vereeniging tot Inwendige Zending
te Doetichem terwyl aan ds. Kapteyn ter hand
gesteld werd de overige helft, om die eveneens
aan de Zending ten goede te laten komen. Daarna
werd de commissie ontbonden.
Wy zyn erkentelyk voor deze mededeelingen,
welke ds. Timmerman uit het Notulenboek
byeen vergaderd en ons welwillend verstrekt
heeft. Het is nu denk ik voor ieder duidelyk.
Voor my althans is elke nevel verdwenen.
Het klinkt misschien een beetje kras, als ik
verklaar, dat ik echter nog niet geheel voldaan
ben. Duidelyk, overvloedig duidelyk is ons nu,
dat dit gevierde Zendingsfeest in geen enkel
verband staat tot de Zendingsfeesten welke vroe
ger in het land van Axel gevonden werden.
Hieruit volgt, dat een nieuw opgetreden com
missie geen verplichting heeft de traditie van
vorige jaren vast te houden. Zy kan handelen,
zooals zy wil. Zy behoeft geen verantwoording
van haar daden aan anderen te doen. Maar
om stevig te staan is toch wel goed, dat zy
op een middelyke vraag een antwoord geeft.
En daarom vraag ik het om nog eens te her
halen, wat my tot schryven drongWaarom
bestaat deze commissie alleen uit Hervormden
Is daarvoor een bepaalde oorzaak Bovendien
zyn al de commissarissen van orde eveneens
van die Kerk. Waarom is dit noodig. Zegt
de commissiezoo willen wy het nu eenmaal,
welnu het zy zoo. Ons volk weet dan, dat de
Hervormden in het land van Axel geen samen
werking met de Gereformeerden willen op het
gebied van 't Zendingsfeest. My zou het spyten
en dit te meer, omdat wij in vorige jaren nooit
eenige moeielykheid ondervonden hebben. Er
was een hartelyke samenwerking en er was
dikwerf een gezegend samenzyn.
Meer zal ik er thans niet van zeggen. Laten
de heeren het eens overwegen, of het niet beter
is om weer evenals vroeger samen feest te vieren.
Bouma.
Y E B Z N.
Vergaap u niet aan 's werelds sehyn.
Te vreên zoo God het voeg'
Het noodigst slechts benoodigd zyn,
Maakt weinig tot genoeg.
't Genoeg hangt aan 't verkrygen niet,
Noch 't ryk zyn aan het veel
En 't geen door 't wangebruik vervliet,
Behoort niet tot ons deel.
Maar 't dankbaar smaken van Gods gunst,
Nooit hunkrend naar het weer,
Zie daar de ware levenskunst,
Vereend met Christenleer
Met God in 't hart, bezit men 't al
By Hem is onze schat,
Wiens hand ons niet verlaten zal,
En elk zyn portie mat.
Zyn wysheid woog dat aandeel af
Naar ieders hoogste baat
Het was zyn liefde, die 't ons gaf
En meerder ware ons kwaad.
Bildebdijk.