Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie Yan: Ds. L. BOUMA en fls. H. W. LAMAN.
8e Jaargang.
Vrijdag 5 Mei 1911.
No 46.
UIT HET WOORD.
Met ra ede werking van onderscheidene Predikanten.
ABOINEMEHTSPRUS
Drakker-Ditgever
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
PRUS DER AD YERTERTIEN
KERK, BELIJDENIS. ZENDING.
„Eenige aaiiteekeningen".
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 1—5 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DER RECHTVAARDIGHEID GODS NIET
ONDERWORPEN.
Want alzoo zij de rechtvaardig
heid Gods niet kennen, en bunne
eigene gerechtigheid zoeken op te
richten zoo zijn zij der recht vaar-
heid Gods niet onderworpen.
Rom. 10 3.
Paulus was uit Israël, en k~on dit nooit ver
geten. Met hartstocht der liefde hoort ge hem
tot de Romeinen zeggenBroeders, de toege
negenheid mijns harten, en het gebed dat ik
tot God voor Israël doe, is tot hunne zaligheid
want ik geef hun getuigenis, dat zij eenen
ijver tot God hebben. Wat zal het den Apostel
gesmart hebben dat hij hieraan moest toevoegen
maar niet met verstand Maar helaas, hij kon
niet anders, want bij al zijn godsdienstigheid
was Israël toch verstandeloos.
Waarom Omdat het van de rechtvaardig
heid Gods niets weten wilde, en eene eigene
gerechtigheid zocht op te richten.
Neen, Israël wilde niets weten van de recht
vaardigheid Gods, dat. is van die gerechtigheid,
welke uit God is, door Christus verworven, en
uit genade den zondaar toegerekend wordt. De
Schrift noemt deze gerechtigheid ook wel die
des geloofs, omdat zij in den weg des geloofs
toegeeigend en gesmaakt wordt. Zoo verklaart
Paulus zelf aan de Philippensen, dat hij ge
vonden wil worden in Christus, niet hebbende
zijne eigene rechtvaardigheid, die uit de Wet
is, maar die door het geloof van Christus is,
namelyk de rechtvaardigheid die uit God is,
door het geloof.
Van deze rechtvaardigheid had Israël geen
kennis of begrip. Zij was onder het Oude
Verbond genoegzaam gepredikt, door Christus
in heerlijkheid geopenbaard en door de Apos
telen luide uitgeroepen in de wereld, maar
Israël wendde zich van deze zaligheid Gods
met ergernis afhet had geen lust om uit
genade zalig te worden.
Wat dan Zy zochten hunne eigene gerech
tigheid op te richten, dat wil zeggenzij
zochten rechtvaardig by God te zijn, door zelf
den eisch der Wet te volbrengen. Waren de
Heidenen in hunne onkunde van God afgedoold
en tot afgoderij vervallen, Israël verhief zich
voor God in geestelijken hoogmoed, en rookte
aan eigen garen en netten. Blind was het voor
de schuld en verdoemelijkheid, waarin de mensch
voor God nederligt. De Wet des Heeren werd
van hare geestelijke kracht beroofd en tot een
uitwendig gebod herleid, dat men in eigen
kracht meende te kunnen volbrengen. Israël
wilde in zijn hoogmoed en zelfverblinding niet
meer het zaad des geloovigen Abrahams zijn,
van wien de Schrift zegt dat hij gerechtvaar
digd is, niet uit de werken der wet, maar uit
het geloofwant God rekende hem zyn geloof
tot rechtvaardigheid.
Én zóó, zegt de Apostel, was Israël der recht
vaardigheid Gods niet onderworpen. Het keerde
zich moedwillig van de genade Gods in Chris
tus af, die door het Evangelie gepredikt wordt,
het was den Zoon ongehoorzaam, het ergerde
zich aan het kruis, en het maakte God tot
een leugenaar. Tot zyn tydelyk en eeuwig
verderf heeft Israël verworpen Gods heerlyken
raad tot zyn behoudenis.
Zoude het Israël uit Paulus dagen uitge
storven zyn Ach, ware dit zoo Maar he
laas, duizenden kennen de rechtvaardigheid
Gods niet, zoeken zich een eigene gerechtig
heid op te richten en zijn zoo der rechtvaar
digheid Gods niet onderworpen.
Zeker, ér is een voornaam ongeloof in de
wereld, dat heel^aal weigert zich met de
dingen van het eeuwige in te laten. Of laat
men er zich mee in, het is dan alleen met
volstrekte terzijdestelling van wat God in Zijn
Woord geopenbaard heeft. Dat voornaam on
geloof bekommert zich niet over de rechtvaar
digheid Godshet blijft koud en onaandoen
lijk, zoowel bij Gods donderstem in de Wet
als bij Gods genadestem in het Evangelie.
Ook wordt er by velen een „practisek onge
loof gevonden. Men loochent wel niet den
ernst des levens, maar in zorgeloosheid des
harten komt men er niet aan toe om met de
eeuwige dingen zich te bemoeien. Er zijn
andere, meer voor de hand liggende vraag
stukken wat zullen wij eten, wat zullen wij
drinken en waarmede zullen wij ons kleeden
En zoo blyft het leven een spel, een licht
zinnig en vroolyk spel, slechts bij oogenblik-
ken door de Majesteit des Heeren Heeren on
derbroken.
Maar er is ook een ongeloof, dat uit den
hoogmoed van het vrome en eigengerechtige
vleesch opkomt, en dat geen lust heeft aan den
weg der genade, waarin de Heere God ons
behouden wil in Christus Jezus. Men wil wel
zalig worden, maar niet in Gods weg, niet uit
genade. Neen, men wil zalig worden in den
weg van de werken der Wet. De vraag blijft
aan de ordeWat goeds moet ik doen om het
eeuwige leven te verwerven? Men wil goed
doen en kwaad latenmet een Jakobsladder
van eigen maaksel naar den hemelniet als
een tollenaar, maar als een Farizeër ingaan
in het Koninkrijk der Hemelen.
Hier is gebrek aan zelfkennis. Men weet
niet van schuld en verlorenheid de oogen zyn
niet opengegaan voor de verdorvenheid en de
doodelyke onmachtmen is vreemd aan de
belijdenis dat wij onbekwaam tot eenig goed
zijn en geneigd tot alle kwaad. En zoo wordt
er een oppervlakkig geestelijk leven aange
kweekt, waarin geen beven gekend wordt voor
de majesteit en het recht des Heeren, en even
min behoefte aan het dierbaar Evangelie der
genade Gods.
Ach, de uitkomst van zulk leven zal zoo
schrikkelijk teleurstellend zijn
Die God verzaken in dit leven, zullen toch
met den Heilige te doen krijgen in het toe
komende. Zij zullen het ondervinden dat het
vreeselyk is te vallen in de handen des leven
den Gods.
Zij, die 't leven als een spel hebben door
gebracht, zullen ontnuchterd worden. De rijke
man leefde wel alle dagen vroolijk en prachtig,
maar ten laatste moest hij stervenen als hij
zyne oogen opsloeg, was hij in de pijn.
Maar ook zij, die voor God niet kwamen te
vallen, die niet leerden voor zijne majesteit en
heiligheid te beven, zy zullen in het stof ver
nederd worden. Rechtvaardig in eigen oog te
zyn, is niet hetzelfde als door God niet schul
dig gekeurd te worden.
Er was een y ver, maar zonder verstander
was eene gerechtigheid, maar niet zulk eene,
die voor Gods gericht bestaan kan.
O, dat de mensch dan toch aflate van het
pogen om zich zelf voor God te rechtvaardigen
om te verachten de rechtvaardigheid Gods, die
door Christus in het Evangelie uit genade ons
geopenbaard wordt. Hoe zullen wy ontvlieden,
indien wy op zoo groote zaligheid geen acht
nemen
Zalig, als wy voor God van een Farizeër een
tollenaar geworden zyn. En dat is in den diep-
sten grond een werk van Gods genadig en
vrijmachtig welbehagen. Yan nature zyn wij
allen Farizeërs, maar genade maakt ootmoedig
en klein. En hierin wordt de Schrift verheer
lijkt, die daar zegtHet is niet desgenen die
loopt, noch desgenen die wil, maar des ont
fermenden Gods.
En is het u met Paulus gegeven alle din
gen schade en drek te achten, niet willende
gerechtvaardigd worden door de Wet, maar
door het geloof van Christus, dank er dan God
voor, die zich over u heeft willen ontfermen.
Israël heeft het niet gekend, maar het is u
geopenbaard. Blijf aan die rechtvaardigheid
Gods onderworpen uw leven lang. Zy is uw
zaligheid Van der Veen.
Wy ontvingen een schrijven met het verzoek
om het op te nemen, we geven daaraan gaarne
gehoor. Wij zullen echter ons veroorloven
enkele opmerkingen er aan toe te voegen. Het
is misschien het meest duidelijk als wij eerst
den schrijver maar geheel laten uitspreken.
Het volgende wil hij ter kennis van onze lezers
gebracht hebben
Geachte Redacteur!
Zij mij in „Zeeuwsch Kerkblad" een plaatsje
vergund voor eenige aanteekeningen op hetgeen
in de nos. 35, 36, 37 en 38 van Uw blad te
lezen werd gegeven onder 't hoofd ééns van
„de Ledeboeriaansehe gemeenten" en driemaal
onder dat van de Ledeboeriaansehe Kerken.
De eigennaam der door U bedoelde Kerken is
„Gereformeerde Gemeenten in Nederland";
plaatselijk zijn al die Kerken bij de Overheid
bekend (niet erkend) volgens de wet van 10
Sept. 1853 als de Gereformeerde Gemeente.
Dat is zoo sinds 1907, toen de gemeenten, ge
boren uit de actie van wijlen ds. Ledeboer,
besloten de eenheid van het lichaam Christi
te openbaren met die gemeenten, die als „Ker
ken onder 't Kruis" samenleefden. Toen werd
overeengekomen zich te openbaren onder den
naam van „Geref. Gemeenten in Nederland",
en daarvan kennis te geven aan Hare Maje
steit onze geëerbiedigde Koningin voor zoover
dat nog niet was geschied. We stellen er
prijs op, Mijnheer de Red. met den bovenge-
melden naam genoemd te worden; hoe hoog
ons volk wijlen ds. Ledeboer ook acht, nimmer
heeft de gemeente zich officieel naar hem ge
noemd.
Min juist wil mij voorkomen, hetgeen Gij
schryft in no. 35 van Uw blad over „de eerste
groote moeilijkheid, die ontstond bij den dood
van ds. Van Dyke". Daar toch staat„Een
deel dier Oud-Gereformeerden 1) beriep den
heer Jansén2) Een ander deel betwistte
de wettigheid dezer bevestiging, en verbrak
onder leiding van mannen als Bakker van
's Gravenpolder en Vader van Meliskerke de
gemeenschap. Van die ure af waren er twee
soorten van Oud-Gereformeerde gemeenten,
waarvan sommige den heer Jansen 2) aanhin
gen en andere Bakker".
Nu is een ieder, die van de geschiedenis der
Geref. Gemeenten niet vreemd is, bekend, dat
ds. Bakker, toen nog „oefenaar", zich heeft
afgescheiden ten tijde dat ds. Van Dijke nog
leefde. Ds. Ledeboer reeds had Bakker op eene
vergadering te Benthuizen gevraagd, of hij
zich kon laten bevestigen tot Leeraar, dewijl
eenige gemeenten hem als zoodanig hadden
beroepen. Toen echter had Bakker geene vrij-
1) Mynheer de Red. We dienen toch niet
als pronkstuk in een antiquiteitskast Waar
om dan Oud-Geref.
2) David Janse.
moedigheid, zoodat by Ledeboer's dood (1863)
Van Dyke als eenig Leeraar voor de gemeen
ten stond. Tusschen dezen Leeraar en Bakker
rezen toen oneenigheden,tengevolge waarvan
ds. Van Dijke den door sommige gemeenten
wederom beroepen Bakker, weigerde te be
vestigen. „Bakker, zich zijne Goddelyke roe
ping bewust, gevoelde toen volkomen vryheid,
om zich door ouderlingen tot Leeraar te doen
bevestigen 1). Toenen niet bij den dood van
ds. Van Dijke, is de klove gevestigd.
Aangaande de opleiding van aanstaande
Dienaren des Woords, merkt ge terecht op,
dat „van huis uit geen enkel bezwaar kan zijn,
om in den middelijken weg te wandelen". Ds.
Ledeboer was ook niet tegen studiehoe zou
't kunnen? 't Ware echter mi. onbillyk van
hem, bij zooveel arbeid als hem was opgelegd,
te vorderen,, dat hij de zaak der opleiding ter
hand nam. Dat echter de gemeenten hare be
lijdenis niet schijnbaar, zoo U schreeft, in eere
houden, doch haar ook ten dezen opzichte voor
't kerkelyk leven aandurven, blykt uit hare
jongste Synoden, waar de opleiding breeder
geregeld werd. Veel ontbreekt er, we willen
het ootmoedig bekennen, maar, Mynheer de
Red., we hebben kleine kracht.
De bevinding der heiligen, waarvan gy rept
in uw schryven, achten wy hoog. We geloo-
ven, dat zonder bevinding, al is ze ons de grond
der zaligheid niet, geen gevallen Adamskind
ooit deze lofzang zal kunnen aanheffen„Gy
hebt ons Gode gekocht met Uw bloed." Daarom
vraagt ons volk, dat ook in de prediking des
Woords van die bevinding worde gesproken;
dat niet alleen voorwerpelyk worde gepreekt,
doch dat aan 't voorwerpelijke het anderwer-
pelijke gepaard worde daarom spreekt 't gaarne
van die bevindingdaarom ook bemint het de
oude Schotsche schyvers, als Erskine, Comrie
e. a. en leest 't gaarne Smytegeld, al put 't uit
zulke werken dan ook Zyne wysheid niet. 't
Valt dan ook hard, wat Ge schryft in de laat
ste alinea van Uw tweede stuk.
De predikanten, die weleer leefden buiten de
gemeenschap der Gemeenten, door U bedoeld,
kwamen uit de Kruiskerken. Onder dien naam
leefden een veertiental kerken saam naast be
doelde gemeenten, houdende geregeld hunne
Classen en meerdere vergaderingen. In 1907
kwam het tot vereeniging, zoo we reeds zeiden.
Een nieuwe koers is toen niet aangenomen.
Accoord van kerkelijke gemeenschap was en
bleef de Kerkenordening van Dordt. (Zie de
besluiten der Algem. Verg. van Oct. 1907 ge
houden te Rotterdam). En in het niet meer
dragen van steek en korten broek zult U toch,
die wel overtuigd zyt, dat deze kleeding nim
mer een ambtsgewaad vormde, geen verande
ring van koers zien?
Dat wy niet medekunnen met hetgeen op
politiek terrein plaats grypt, c. q„ de coalitie,
is toch waar 1 ijk niet iets, dat alleen onze ge
meenten eigen is. Hoeveel leden der „Geref.
Kerken" toch, om van anderen niet te spreken,
kunnen zich in de coalitie niet vindenEn
wat U schreeft aangaande 't liever niet spre
ken over 't geen ons van de Geref. Kerken ge
scheiden houdt, zult U officieel toch moeilijk
kunnen staande houden. Onze gemeenten toch
zwegen nimmer op de aanzoeken der „Geref.
Kerken" tot saamleving met haar. Nu kort
geleden nog hadden onze gemeenten eene con
ferentie te Utrecht met deputaten der Geref.
Kerk aldaar, door hare Synode daartoe aange
wezen. Onnoodig twisten begeeren we niet,
maar ook schamen we niet ons standpunt bloot
te leggen. Waarom dan die verdachte uit
drukking „Dit (n.l. het liever niet spreken
1) N. H. Beversluis. Ledeboer en zyne
gemeentenbldz. 26.