Kerk en Schoolnieuws. Oftieiëele Berichten. Verantwoording van Liefdegaven. INGEZONDEN STUKKEN. BOEKBEOOBDEELING. enry. yan ^eze Bijbelverklaring Verklaring verschenen de afleveringen van 1—30. Nogmaals vestigen wy liet Nieuwe niet byzonderen nadruk de Testament aandacht onzer lezers op dit boek, dat een bron kan wezen van dagelyksche leering en stichting in het huisgezin. De be talingsvoorwaarden zyn gemakkelyk. Naar wy vernemen zyn er van dit werk duizenue exem plaren geplaatst. De heer J. H. Kok te Kampen deed een uitnemend werk het uit te geven, maar wie het zich aanschaft, handelt nog uit- nemender. G. Wisse. Uit het ziele- leven. G. Wielenga. De wonderen van den Zaligmaker. N. A. de Gaay Fortman. Jezus' eigen dom in leven en sterven. O Herodes, hoe diep gevallen, hoe blind zyt gyErnst is er in dezen moordenaar niet. Bygeloovig sidderen kan hy, maar anders is het alles spot wat hy bedenkt. Het zwyn verstopt de parel in 't slyk, en ziet niet eens dat het een parel is. Er zyn meer menschen voor wien niets heilig is. Godsdienst is op zyn hoogst een belang' wekkende nieuwigheid, maar straks gekend, alleen nog een geschikte aanleiding toi lage aardigheden of ruwe spotternij. Voor anderen iets beters, maar in wezen ge- lyk de kerk voor afwisseling een soort komedie, al te dikwerf bezocht, dan een komedie van het vervelend soort, de prediking een tjjdver- dryf als men anders niet weet wat te doen het evangelie een roman met weinig boeienden inhoud, de geschiedenis van eene bekeering eene vertelling der dwazen. Alles, maar hun geen boodschap Gods. Mis schien de Bybel nog een studieboek, om het te vernielen en vaneen te scheuren, maar geen lamp voor de ziele om het antwoord te vinden op de hoogste levensvragen. Ook aan deze marteling moet Jezus worden overgegeven. Niets wordt Hem gespaard. De Joden had den gehoond en gelasterd, gespuwd en naar het kruis verwezen, Judas verried Hem, Pilatus zou Hem onschuldig veroordeelen, maar toch altijd bezwaard, Jezus het waardig keurend om pogingen tot zijn bevrijding aan te wenden. Al die anderen hadden nog iets in Jezus gezien, dat hun haat opwekte, hun vreeze ver oorzaakte, Hij was iets, ja Hy was iemand met wien zy rekenen moesten, maar voor Herodes is Jezus niets, een nul, een nar, een die voor een oogenblik laat lachen ten koste van zichzelf. Onder myne lezers zyn geen Herodessen. Maar neemt gy het voldoende ernstig met Jezus en de verkondiging van zyn evangelie Is u die prediking van den gekruisten Christus een boodschap Gods? Luistert gy met honger, zielehongeruit belangstelling of uit nieuws gierigheid wat de prediker er wel van zeggen zal Gaat gy uit de kerk met beoordeeling of de prediker wel zuiver en diep genoeg het lijden van Jezus heeft vertolkt, of hebt gy het ont vangen als de boodschap der verzoening ge bracht tot uwe naar vrede-dorstende ziele (Wordt vervolgd.) H. Meulink. DRIETAL te Ulrum ds. N. Postema te Biezelinge ds. J. H. Rietberg te Schoonebeek ds. E. J. Schouten te Bolnes. TWEETAL te Leerdam: ds. D. B. Hagenbeek te Ouder kerk a./d. IJsel; ds. S. O. Los te Nieuweroord. BEROEPEN te Randwykds. J. v. d. Pol te De Lier te Leerdamds. D. B. Hagenbeek te Ouder kerk a./d. IJsel te Oldehovends. G. H. Dijkstra te Drachtster Compagnie te Hijlaardds. O. N. Oosterhof te Westerbork. BEDANKT voor Nieuw Amsterdamds. J. D. Heersink te Emlichheim voor Ridderkerk ds. H. A. Munnik te Pijnaart voor Idskenhuizends. J. Meyer te Bierum voor Asperen; ds. H. Buitenhuis te Vreeswijk voor Giessen Ouderkerkdr. F. W. Gros heide te Schipluiden. Door de classis Leiden is na gehouden onderzoek, met alle stemmen, ds. J. v. d. Pol, ook al zyn ze niet zoo, als wy zouden willen. „Neen Gaston, je vader is kort na je ver trek gestorven en naar ik vernam stierf hij, zooals hy had geleefd. Gaston zuchtte. Hy begreep, dat dit 't erg ste was: te leven zoo als zijn vader leefde en zoo te sterven. Nu wist hy, wat hem vroeger onbekend was, dat wy allen moeten geopen baard worden voor den rechterstoel van Christus. Hy beefde by die gedachte. Dominé wachtte eenige oogenblikken. „Gaston" hernam hy toen, „nu ben je alleen. Maar de Heere heeft al voor je gezorgd, niet waar en wy mogen gelooven, dat uit dit kwade voor je het goede voortgekomen is. Nu blyf je hier dus voor goed en ik denk ook dat je dit niet al te hard zal vallen." „O dominé, de dokter en Greet zyn zoo goed voor me." De man in den hoek hief by het hooren van dien naam het hoofd op. „Dat weet ik Gaston en ik ben bly, dat je 't opmerkt", zei dominé. „En voor Greet zelf heb ik een blijde boodschap!" „Voor Greet?" herhaalde Gaston. „Heb je Greet wel eens hooren spreken over Anton, haar zoon?" „O, dominé, zoo dikwyls. Dat is immers die zoon, die zeeman is. O ze verlangt zoo naar hem. Maar ze heeft al in zoo langen tyd niets van hem gehoord. Ze weet zelfs niet eens, of eerder pred. in de Ned. Herv. Kerk te Bent huizen, beroepbaar gesteld in de Geref. Kerken. Het bericht in „De Zeeuw" inzake een beroep, uitgebracht door Middelburg C, is zeer voorbarig. De stemming uit het door den ker keraad gestelde tweetal predikanten, n.l. ds. J. J. Berends te Maasland en Jds. H. Kajan te Bussum, moet nog plaats hebben. BUITENGEWONE VERGADERING der Classe Middelburg, op Donderdag, 80 Maart, des middags te 1 ure, in de Hofpleinkerk aldaar gehouden. Ds. J. D. Wielenga opent de vergadering, laat zingen Psalm 87 8 en 4, gaat voor in gebed en leest Psalm 87. Uit de credentiebrieven blykt, dat alle kerken wettig vertegenwoordigd zijnSerooskerke zond een secundus. Voorts zijn aanwezig als deputaten voor Art. 4 K. O. de Professoren W. Geesink en M. Noordtzij en ds. H. Dykstra van dr. H. H. Kuyper was bericht ingekomen, dat hy verhinderd was de vergadering bij te wonen. Als deputaten der onderscheiden classes zijn tegenwoordig de pre dikanten Doekes, Kerkhof en Lammertsmads. Laman van Zierikzee had bericht gezonden van verhindering, terwyl van den afgevaardigde der Classe Tholen, die ook niet vertegenwoordigd was, geen bericht was ingekomen. In het moderamen nemen zittingds. Veen, die naar toerbeurt praeses is, ds. Wielenga assessor, ds. Ferwerda als scriba. Aan ds. de Kruyter wordt de zorg opgedragen voor de korte notulen. De Voorzitter spreekt een woord van welkom tot de verschillende deputaten, tot ds. Merkelijn, den door Middelburg A beroepen missionairen dienaar en tot ds. Ferwerda, die voor het eerst ter vergadering aanwezig is. Hierna wordt overgegaan tot het examen van ds. Merkelyn. Prof. Noordtzij stelt een onder zoek in naar de kennis van Land-, Volken- en Godsdienstkunde ds. Dijkstra naar die van de Zendingsgeschiedenisprof. Geesink naar die van Elenchtiek en Zendingsmethode. Pauze. Na afloop van den rusttijd brengen deputaten naar Art. 4 K. O. advies uit bij monde van ds. Dykstra. Gelet op het byzonder goed examen door den aspirant-missionairen-dienaar afgelegd, adviseeren zij met volle vrijmoedigheid tot toe lating. Zonder discussie volgt de classis met eenparige stemmen dit advies. In hartelyke woorden deelt de Voorzitter den uitslag aan ds. Merkelyn mede, hem den zegen des Heeren toebiddende op den weg die voor hem ligt. Met deze bede stemt de classe in door den aanstaanden missionairis toe te zingen Ps. 134 3. Eindelijk spreekt nog ds. Dijkstra namens Generale Deputaten een woorduiting gevend aan hun waardeering van den ijver en de toe wijding van ds. Merkelyn, gelijk die gebleken zyn uit het door hem afgelegd examen. Hy wenscht Zeelands kerken met dezen missionaris van harte geluk, en wekt ze op om door een belangstelling, die zich ook in finantiëele offer vaardigheid voor 't werk der Zending open baart, hem te steunen. Nadat nog gezongen is Psalm 86 5 en prof. Noordtzij is voorgegaan in dankzegging, wordt deze zeer belangrijke vergadering gesloten. Op last der Classe T. Ferwerda. Ontvangen by den Kerkeraad te Heinkens- zand van N. N. postmerk Middelburg f 5. Met vriendelijke dankbetuiging. Namens den Kerkeraad, J. Steketee, Kerk adm. Buiten verantwoordelijkheid der Eedactie.) Iets over Jona, den Zebulonieter. V. (Slot). Maar al bakent Jona zyn weg (en dat met hy nog leeft." „Daar zit-ie en dominé wees naar den man in den hoek, die thans het hoofd voorover hield gebogen. „O wat zal Greet blij zijn", jubelde Gaston. „Mag ik het ze gaan vertellen?" „Nee", zei dominé, „ze zou te veel schrikken. Ik zal zelf gaan." Dien avond was het by den dokter drukker dan anders. In de groote kamer zaten de dokter, de dominé, diens vrouw, Gaston, Frits, de goede Greet en naast haar haar zoon Anton. Wat werd er druk gesproken, gevraagd en verteld Hoe bly was Greet geweest en niet minder haar zoon, toen ze dien middag elkaar na zoo vele jaren weerzagen. Anton, vol berouw over het verdriet, dat hy eens zijn moeder had aan gedaan, had haar zijn zonde beleden en ver giffenis gevraagd. En niet alleen haar, bovenal den Heere, wiens geboden hij zoo zeer had overtreden. Maar hoe kwam hy toch zoo ineens thuis? Dominé had hem in Marseille, waar hij, nadat hij schipbreuk had geleden, door een stoomer was aan wal gebracht, herkend en aangesproken. En wat Anton in zyn doodsangst den Heere had beloofd, hield hij. Hy wilde z'n leven veranderen, zijn moeder vergeving vragen en een nieuw leven beginnen. schijnbaar grondige redenen) alzoo af, God denkt er anders over en weet nog raad, een wonderboom zou redding geven, maar vooreerst kort. De boom verdort en Jona mort, daar ligt hy weer overhoop. Wat nu? O, God laat niet los, Hij zal Jona tot rede brengen en dat wel door den weg van zijn verstand op zijn hart, op zyn wil en zyn hartstochten en wer ken en als God spreekt, zoo spreekt Ily met macht. Jona verstaat het nu en is nu verzoend met zyn God, met den wonderboom en met de stadhij is nu met zyn God eenswillens. Niet alleen van de billijkheid van Gods doen met zijn verstand overtuigd, want dat was hy vroeger, dunkt my, ook wel, maar hij was nu eenswillend gemaakt en nu wilde hij weer wel leven. Leven, ja, die Zebulonieter, om de volken tot den berg te roepen en daar gezamenlijk offeranden te offeren. Men spreekt van U zeer heerelyke dingen, O schoone stad van Isrels Opperheer. 'k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer Bij hen geteld, die myne grootheid zingen. Dat Nineviet, ja alle heid'nen saam Zich om mijn God, om Zijii gena verdringen. Kon ik myn oog met zien eens overtuigen, De gansche aard' wil voor myn Koning buigen, Het leven zou mij niet verdrietig zijn. O, God, wil in myn hart de Hoogste zijn, En dood voor goed nu elke Filistyn. Ziedaar mijn gedachte. En nu geef ik deze beschouwing niet als afgerond en geykt en gestempeld, als waar en echt, maar als een' korte teekening, waarin hier en daar wel een lijn mag geschrapt en veranderd worden. Onder meer verwacht ik voornamelijk op twee zaken tegen-bedenkingen. Vooreerst, dat ik het woord billyk verander in heftig, het komt mij zoo onlogisch, zoo on gerijmd, zoo ondenkbaar voor, dat iemand als Jona, die de ware God kende, waarlijk zou meenen, dat Hij dwaas en onrecht kon doen, want dan was Hij geen God. Wel zeiden de Joden in Ezechiels tyd, de weg des Heeren is niet recht, maar ik vraag dan warende Joden in dien tijd al reeds niet zoo verheidenscht dat zij de ware Godskennis verloren hadden. Ten tweede merkt de kantteekening op, dat zulks een schrikkelijke Godslastering was, blas- phemie, misschien voeg ik er by wel een soort lastering tegen den Heiligen Geest, zooals bij de Joden, duivelen uitwerpen door Beëlzebub Er is een onvergefelijke zonde; is dit ze misschien of aan de grens? Kan en mag men zulks bij Jona veronderstellen Een tweede bedenking, die men waarschijn lijk zal maken en ook niet van gewicht ontbloot, is deze vraag is het mogelijk dat Jona in dien opstand wilde, durfde en waarlijk sterven. Ik waag het te veronderstellen van ja, wy nemen natuurlijk aan, dat de gemoedsgesteldheid van jona een zeer groot misverstand was, maar te gelijk ook een bewijs van nieuw leven te be zitten, hetwelk zich in hem doet kennen met een afkeer van smart over de zonde tegelijk met een zuivere opvatting van de nu genoemde Gereformeerde waarheid, de vastheid van onzen staat ligt in God, niet in ons. Er spreekt dus een sterk geloof uit bij dien Zebulonieter, die slagorde wist te houden met een onwankelbaar hart tegen ongeloof en twijfel, wat zijn staat voor de eeuwigheid aan betrof. Onze H. Cathe- chismus, Zondag 21 vs. 56, sprekende over de vergeving der zonde, belijdt in dezelve te ge looven, niettegenstaande onze zwakheden en gebreken, die tegen onzen willet wel tegen onzen wil in ons zijn overgebleven. Ik ben wel eens bezorgd, dat het niet vrucht baar werkt, als men aan een ziel in wien de tegenstand gebroken is, met de eene hand de volmaakte gerechtigheid en genoegdoening van Christus predikt en met [de andere hand die leer weer verzwakt en als het ware terugtrekt, door met satan te wijzen op Jozua's vuile kleederen. Zegt men nudan is het gemakkelijk, dan maar op zyn Antinomiaansch, dan verraadt zoo een gezegde het nieuwe leven niet te bezitten, want het nieuwe leven haat de zonde, alleen ook maar, omdat zy altoos de vrede der ziel verstoort. Ja, het leven is hem bitter om de neiging tot en de uitwerkende daad van de zonde. Ik noem met opzet de uitwerkende daad van En toen allen hadden uitgesproken en het tyd werd voor de dominésfamilie om huiswaarts te gaan, stond dominé op en sprak „Waarde vrienden, de Heere heeft groote dingen aan ons gedaan, daarom zijn wij ver blijd. Wie had kunnen denken, dat uit de on gehoorzaamheid van Frits, die ons zoo smartte, zooveel goeds zou voortkomen Frits vond een braven kameraad, Gaston een vriendelijk tehuis, de dokter een braaf pleegkind, Greet haar zoon, Anton zyn moeder. Dat had niemand onzer gedacht. Laat ons hierin 's Heeren hand erkennen. Komt zingen we samen nog eens dat schoone lied uit Ps. 33, om God te danken voor Zijne zegeningen. Frits' moeder plaatste zich voor het orgel en weldra klonk dankend uit aller mond Laat ons alom Zijn lof ontvouwen, In Hem verblijdt zich ons gemoed Omdat wij op Zyn naam vertrouwen Dien Naam, zoo heilig, groot en goed. Goedertieren Vader, Milde Zegenader, Stel Uw vriend'lyk hart, Op welks gunst wij hopen Eeuwig voor ons open. Weer steeds alle smart. En hiermee nemen we afscheid van onze vrienden. EIND E. de zonde, want een ziel kan zoo ver vervoerd zyn, dat zyn wil, zyn kracht overtreft. Ik zeg zoo vervoerd, want ofschoon een mensch ge boren wordt geneigd tot alle kwaad, zoo is er in hem nog zooveel overgebleven dat hy nie^ tot de uitwerkende daad van alle zonde be hoeft te vervallen zonder Gods bijzondere in werking. Byvoorbeeld, hoererjj, dievery, dron kenschap kan een mensch als hy in het begin er tegen waakt wel .voorkomen zonder Gods bijzondere bewaring, maar eenmaal er aan toe gegeven, staat men machteloos, niettegenstaande een welgemeende wil, al is het, dat men dan ook in waarheid om Gods hulpe bidt, zoo is men ze daarom niet terstond te boven. Waarom niet Misschien als een rechtvaardige vergel ding van onze lakschheid en ook opdat wy onze zwakheid zouden leeren kennen, en daarom, ouders, waakt tegen de zonde waarvan gij weet dat uwe kinderen er neiging toe hebben. En kin deren, jongelingen en jongedochters, zyt op uw hoede, want als het God niet verhoed en u krachtig staande houd, baren zy u tijdelijk en eeuwig verdriet, en eenmaal tot God bekeerd, bly ven die zonden, waar we in onze jeugd aan toegegeven hebben, tot doornen en prikkelen in onze zijden. Schoon God zal opstaan tot den strijd En al de haters wyd en zijd Verjaagd, verstrooit doen zuchten. Bid toch, o zoon van Zebulon, Ja bid, maar werk zooveel gij kunt, Zy zullen dan eens vluchten. God geeft 't gediert dat niets in 'twoên ontziet De ziele van zyn tortelduif niet over. Ily laat gewis om dien gehaten roover Zijn kwijnend volk niet eeuwig in 't verdriet. God hoort op tijd, wij zien 't, Met Jona is 't geschied. God om Jona 't overtuigen God sprak, en dat met macht. En Jona die kon buigen. God sprak van stad en boom, Van beesten en van kinderen. En nu zwijgt Jona stil Gods doen zal niet meer hinderen. Biggekerke. Job Wisse Mz. By denzelfden uitgever J. H. Kok verscheen een boekje van ds. G. Wisse over het zieleleven. In zeer bevattelijken styl behandelt de schryver verschillende toestanden uit het geestelijk leven. Het is geen boekje voor ge leerden maar voor eenvoudigen bevat het veel, dat dienen kan tot bevestiging in het geloof. Wy kunnen het van ganscher harte aanbevelen. Het is uitstekend door den uitgever verzorgd. Wederom de uitgever J. H. Kok biedt ons aan afl. 1 en 2 van een nieuw werk over de wonderen van Jezus. Te recht zegt de schrijver dat er over dit onder werp weinig is geschreven. Althans populaire verhandelingen bestaan er niet veel. Mij dunkt, dat het boek van ds. Wielenga wel iets belooft. In deze eerste afleveringen wordt het eerste wonderteeken behandeld. Vooraf gaat echter een breede inleiding, waarin de schrijver ons het een en ander vertelt over1. de namen der wonderen, 2. de beteekenis der wonderen, 3. de verklaring der wonderen, 4. de wonderen en de natuurwetten, 5. de wonderen der oude bedeeling, 6. de wonderen der Apostelen, 7. de wonderen van Satan, 8. het geloof der wonder werken. Deze inleiding van 48 bladzijden bevat veel, dat over de wonderen des Heeren licht verspreidt. Vanzelf is het maar een klein stukske der zaken, dat hier aangevoerd, maar het is voor den gewonen bijbellezer genoeg. Over de verklaring der wonderen zelf kan beter geoor deeld worden, als meerdere afleveringen ver schenen zullen zyn. Ook deze uitgave presen teert zich uitstekend. Dit is een feestrede by een veertigjarige ambtsbediening. Als het waar is, dat eenvoud het kenmerk is van het goede en schoone, dan is deze rede goed en schoon, want ze is een voorbeeld van eenvoud. Eenvoudig de inhoud, eenvoudig de stijl, eenvoudig de indeeling, eenvoudig de feestredenaar. Met genoegen heb ik deze pre dikatie gelezen. Ze neemt u voor den prediker in. Bij W. Kirchner is ze uitgegeven. Bij den uitgever Bredée te gedachtenis Rotterdam zyn uitgekomen een paar gedachtenis-platen, bij gelegenheid van de intrede in het huwelyk, een groote en een kleinere. Beide platen geven Oostersche voorstellingen en bijbelteksten. De kleuren zyn niet bont, de figuren niet wanstallig. Het bruidje op de grootste plaat ziet er niet erg vroolyk uit. Overigens zullen deze wandver sieringen den wand niet, gelyk zoovele andere, ontsieren. Laman.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1911 | | pagina 3