Niet gedacht.
FEUILLETON.
Gereformeerde Kweekschool.
Berouw.
Een verboden uitstapje.
Evangelisatie.
Naar en in de scknur.
worden en wenscht, dat hij nog lang gesteund
door zyn uitnemende gade zijne gaven moge
kunnen besteden aan den opbouw vanJeruza-
lems muren. De Heere geve aan de familie
en aan de gemeente gezegende dagen.
Bouma.
Voor de Gereformeerde Kweekschool te Mid
delburg was het Woensdag een blijde dag. Tot
dusver gaf zij hare lessen in een gehuurd ge
bouw en dit ging wel, maar zy zag toch uit
naar het oogenblik, waarin zij haar eigen woning
kon betrekken. Om daartoe te geraken had zij
een geschikt pand aangekocht op de Heeren
gracht en door een flinke verbouwing was het
ingericht om haar te ontvangen.
Eergisteren nam zij het in gebruik. De voor
zitter Mr. P. Dieleman hield bij die gelegen
heid een passende rede, wélke deed uitkomen,
hoe zij hierheen geleid waren en wat de school
bedoelde.
Daarna verkregen het woord de Burgemeester
van Middelburg, waarvan het dagelyksch be
stuur aanwezig was, de heer Jansen, de School
opziener en de directeur van de Rijks-kweek
school alhier. Onder de leiding van den heer Ten
Brink zongen de kweekelingen een schoon lied.
Eindelyk sprak de heer Weeda, directeur van
de nieuwe Kweekschool nog een goed woord.
De samenkomst, welke met gebed geopend was,
werd met dankzegging gesloten.
Vervolgens verspreidden de aanwezigen zich
door het ruime en doelmatige gebouw en velen
roemden de keurige inrichting.
Wegens sterfgevallen onder de leerlingen en
in den kring van de leeraren bleven andere
festiviteiten achterwege.
Teekenend voor onze verhoudingen vonden
we' het, dat waar zoovele corporaties officieel
vertegenwoordigd waren, de kerk ontbrak.
Wij feliciteeren het bestuur, de leeraren en
de leerlingen met dezen belangrijken vooruit
gang hunner school en het is onze bede, dat
God in Zyne gunst heel deze inrichting onder
Zyn hoede neme en haar tot een rijken zegen
voor onze scholen stelle. Bouma.
UIT HET LEVIÖN.
Heer, myn hart is boos en schuldig,
maar Gy zijt barmhartig, en
duizendmalen meer verduldig
als dat ik boosaardig ben
geef my dan, o Heer, ik vraag het,
geef mij hulpe en sta mij bij
'k heb gezondigd, ik beklage 't,
help mij, God Vergeef het my
Uit dit kleine, teere liedeke van den fijnen
Vlaamschen dichter Guido Gezelle spreekt de
gevoelige stemming van een berouwvol hart.
Soms schynt het ons toe, of dit hartelijk leed
wezen over de zonde tegenwoordig even zeld
zaam wordt als de ouderwetsche zomersche
dagen in het voorjaar en het heldere vriezende
weer in den winter. Dezer dagen trof mij bij
zonder een uitdrukking van Prof. Chantepie
de la SaUssaye in zyn jongste werk „Het Chris
telijk leven". Hij schreef„wy zouden met
Vinet kunnen klagen, dat het wel gelukkig is,
dat onze voorouders het woord berouw hebben
gemaakt, omdat het niet zeker is, dat wij 't
zouden vinden". Er is in deze uitspraak iets,
Een vertelling door Zelandia.
IV.
Oude Greet is toch wat slaperig. Een stoel
by een nog lustig brandende kachel is juist
een goede plaats met dat gure, koude weer.
Zoo denkt poes er ook over en in Greets bree-
den schoot koestert poesje zich terdeeg. Greet
breit. Maar langzamerhand beginnen de brei
naalden wat langzamer te gaan en eindelijk
rusten ze geheel. Knikkebollend zit ze daar,
de goede Greet. En zachtjes raast het water
in den ketel en deftig tikt de groote friesche
hangklok.
Opeens, luid gebel
Greet hoort 't niet. Ze slaapt zoo vast en
denkt aan geen bel.
Nogeensmaar nu wat harder en langer.
Ja, daar schrikt ze toch wakker van. Wie daar
nu nog wezen zalHaastig staat ze oppoes
schrikt er waarlyk van, en springt verbaasd
op den grond om een nog rustiger plekje op
te zoeken.
Greet, de muilen aan, kleppert de lange
gang door. Daar is ze eindelyk by de voordeur.
Dominé, want die is het, hoort ze komen.
dat treft. Want het schynt ons soms inderdaad
toe, of de droefheid naar God, die een onbe-
rouwelyke bekeering tot zaligheid werkt, begint
te ontbreken.
Ik weet wel, dat ons hier voorzichtigheid
past in het spreken. Het ware berouw zoekt
by voorkeur niet de markt of de hoeken der
straten om zich te openbaren. En het zou wel
kunnen wezen, dat het ons nog meeviel, wan
neer we eens konden beluisteren, hetgeen in
het verborgen geschiedt voor het aangezicht
Gods. Daarem zeg ik ook het schynt ons soms
toe, of de droefheid naar God begint te ont
breken.
Maar toch er zyn zoo enkele dingen,
die ons doen vreezen. Het is wel waar, dat het
ware berouw de eenzaamheid zoekt, en de stilte
doch dit neemt toch niet weg, dat het leed
wezen over de zonde niet geheel voor de buiten
wereld verborgen kan blyven. En nu zyn juist
die uitwendige teekenen van een innerlijk be
rouw tamelijk zeldzaam.
Ik zal niet zeggen, dat men dikwyls geen
verschijnselen ontmoet, die eenigermate op be
rouw gelijken. Wanneer de menschen iets ver
keerds hebben gedaan, dan betuigen zij niet
zelden hun spijt er over. Ook toonen ze dik
wijls, dat ze er verlegen mede zijn. Het komt
zelfs voor, dat er onrust en vreeze is in hun
gemoed. En het is een zegen te achten, dat
deze verschijnselen nog overvloedig zijn waar
te nemen. Een mensch kan zich ook onder de
zonde zoozeer verharden, dat zelfs het geringste
blijk van schuldbesef niet bij hen wordt ontdekt.
Maar deze verschijnselen van spijt, verlegen
heid, onrust mogen niet worden verward met
berouw. Ze bestaan meer in een gevoel van
angst. Er is in deze dingen iets, dat het hart
beklemt. Het berouw daarentegen is een ge
voel van smarthet verteedert het hart en maakt
het week. En voorzoover wy dit nu na kunnen
gaan, ontbreekt het veelal, ook by veler volledige
schuldbekentenis, aan die verteedering van het
gemoed, waardoor er van een hartelijk leedwezen
kan worden gesproken. Wy [zijn menigmaal
in ons schuldbelyden zoo droog. Het gaat zoo
plichtmatig, zoo wettisch. De drang van het
leven der genade wordt er zoo veelvuldig in
gemist. Het is zoo dikwijls het geweten zonder
meer, dat ons tot de erkentenis onzer overtre
dingen en misdragingen brengt. Het hart blijft
er onder gesloten.
Daarmede staat in nauw verband de zwakke
geloofservaring van de vergeving onzer zonden.
Het oppervlakkig en beklemmend schuldbesef
volstaat in den regel met het belijden van de
zonde, maar het worstelt niet aan den troon der
genade om vrede door het geloof. Maar het
innerlijk berouw vindt geen rust, voordat de
hand des Heeren de tranen heeft weggewischt.
Het geweten ziet met vreeze op de wet. Maar
het berouw grijpt naar het Evangelie.
Dat is in Guido Gezelle's lied zoo mooi
Heer, mijn hart is boos en schuldig,
maar Gij zijt barmhartig, en
duizendmalen meer verduldig
als dat ik boosaardig ben.
Laman.
Ten zuiden van de Westerschelde zijn er
thans nog slechts zeven kerken, waarvan vyf
in het land van Axel en twee in het land van
Cadzand. Zij verschillen onderling in geeste
lijke gesteldheid en mate van wasdom, in zie-
„Doe 's gauw open, beste Greet," zegt-ie. Maar
Greet is voorzichtig.
„Wie ben-je? roept ze door 't sleutelgat.
„Ik, de dominé." antwoordt deze. „Maar doe
dan toch open
„De dominé?" herhaalt Greet. „En dan zoo
laat!" Wat zou er aan de hand zyn? Onder
wijl opent ze voorzichtig de deur. Ja, 't is de
dominé wel waarlijk
„Dag, Greet. Is de dokter nog op
„Pas thuis, dominéMaar o, zoo moe. Kan
dominé niet liever morgen terug komen?
„Onmogelijk, Greet. Er is haast by Toe,
zeg even aan den dokter, dat ik er ben. Ik
kan hier wel even in de gang wachten!"
Greet brandde van nieuwsgierigheid om te
weten, welke dringende boodschap dominé kon
hebbenmaar ze was toch te bescheiden, om
het hem te vragen.
Nu naar dokters kamer. Evengeklopt en
dan zonder antwoord af te wachten, naar bin
nen. Dat is ze zoo gewoon.
„Dokter, daar is de dominé. 'k Heb 'm al
gevraagd, of-ie morgen niet terug kon komen
maar 't gaat niet.
Dokter Helpman schrikt wakker; neen ge
slapen had hy wel niet, maar toch zoo'n beetje
gedommeld. Nu nog bezoek Nog geen rust
Hy is wel eenigszins uit z'n humeur. Een
dokter is dan ook nooit klaar.
len-aantal als in finantieele draagkracht, in
meer of minder strenge handhaving van het
onderscheid tusschen gemeente en wereld.
Onwillekeurig denkt men bij dit zevental aan
het zevental gemeenten uit Klein-Azië, en ge
lijk daar weleer, zoo wandelt de Heere hier
thans tusschen deze zeven gouden kandelaren,
en zegt Hij tot haar, en daarin inzonderheid
tot de Dienaren des Woords en tot de opzie
ners der gemeenten: „Ik weet uwe werken."
Er is nog zoo veel arbeid, die in Zijn kracht
kan worden verricht.
In den regel wordt gesproken van de zeven
kerken onzer classe, zonder meer. En toch
behoort onder het gebied dezer classe zulk
een uitgestrekt terrein, haar ter bearbeiding
toegewezen door de Generale Synode van 1892,
dat we daarin niet minder dan twintig plaat
sen, bestaande in steden, dorpen en gehuchten,
kennen. In al die plaatsen viert het on- of
bijgeloof zijn triomf, of werken deze twee als
in bond samen om gelegenheid te geven vreugde
in 't leven te scheppen en zóo het volksleven
te ontkerstenen. Op droeve wijze wordt daar
aanschouwd wat er van den mensch komt,
die het Woord des Heeren niet aanvaardt als
het alleengeldend gezag voor alle menschelijk
doen en laten.
Reeds den 19 Januari 1893 besloot de classe
de zorg voor de geestelijke belangen van die
plaatsen in dezer voege aan de kerken op te
dragen
Axel zou zorgdragen voor Hulst, Sas van
Gent en Koewacht
Oostburg voor Aardenburg, St. Anna ter
Muiden, Cadzand, St. Kruis, Retranchement,
Sluis, Waterlandkerkje, Zuidzande
Schoondvjke voor Biervliet, Breskens, Groede,
Hoofdplaat, Nieuwvliet en IJzendyke
Terneuzen voor Hoek en Philipinne
Zaamslag voor Hontenissé.
In één van deze plaatsen, n.l. te Groede, was
eens een Christelijke afgescheidene gemeente,
maar helaas, de kandelaar des Woords is er
van zyne plaats genomen. In Hoek kwam het
na 1892 onder den zegen des Heeren tot het
stichten eener gemeente en het instellen dei-
ambten.
In dit zoo uitgebreid classicaal ressort ko
men thans drie plaatsen voor bijzondere bear
beiding in aanmerking, en wel Aardenburg
dat door de kerk van Oostburg, Breskensdat
door de kerk van Schoondijke, en Kloosterzande,
dat door de kerk van Zaamslag wordt verzorgd.
Heerlijke roeping, inzonderheid voor dit drie
tal kerken
Het hulpgeroep van de weinige geloovigen,
die in die plaatsen of in de omgeving daarvan
wonen, is tot die Kerkeraden gekomen, en zy
hebben de geloovigen in de verstrooiing vol
gaarne hunnen steun geboden.
Deze kerken geven blijk hunne roeping in
dit opzicht te verstaan en te willen betrachten.
In Aardenburg was reeds lang, in Breskens
nog maar betrekkelijk korten tyd gearbeid, en
in Kloosterzande is het werk der evangelisatie
weinige maanden geleden voor het eerst met
kracht ter hand genomen, en de Heere
wrocht reeds mede.
In deze kerken neemt op de Kerkeraadsver-
gaderingen de Evangeliesatie-arbeid ongetwijfeld
een belangrijk deel van de besprekingen in beslag.
Geen wonderDe roeping daartoe is immers
ook zóó veelomvattend.
Op al die plaatsen, die valllen binnen het
gebied, de verschillende kerken door de classe
toegewezen, hebben ze het Evangelie te brengen,
„Laat dominé maar binnen, Greet."
Greet brengt de boodschap over en 't vol
gend oogenblik stapt dominé al binnen.
„Goeden avond, dokter!"
Goeden avond, dominénog zoo laat
„Ja," zegt dominé, „wel laat. Als 't niet
zoo 'nóodig was, had ik 't wel uitgesteld. Ik
begrijp wel, dat 't niet prettig voor u is."
„Alles behalve." zegt dokter. „Erg druk ge
had vandaag. Maar als 't moet, moet 't. Wat
hadt u, dominé?"
Nu vertelt Frits' vader heel kort de gansche
geschiedenis en eindigt met een dringend ver
zoek, of dokter mee wil gaan, om den kleinen
koorddanser, zoo mogelyk hulp te bieden.
De dokter vindt het lang geen prettige zaak,
in den donker door de slikkerige sneeuw te
gaan loop en, terwijl hy juist gedacht had, op
zyn zacht bed van de vermoeienissen te beko
men. Maar toch, weigeren kan hij niet, en
wil hy ook niet. Spoedig is hy dan ook ge
reed en daar stappen dokter en dominé de
deur uit, tot groote verwondering en spijt van
Greet, die nu genoodzaakt is, nog een uurtje
op te blyven. Ze sluit de deur achter hen en
herneemt haar warm plaatsje in de keuken.
VI.
Hein, de nachtwaker, doet z'n ronde door
het dorp. Geen prettig baantje. Nu vooral
opdat het Gode behagen moge ook daar tot ge
loof en bekeering te roepen. Aan geloovigen,
die her- en derwaarts onder Protestanten en
Roomschen verspreid zijn, dient ter bevestiging
in het geloof te meer geestelijke zorge worden
besteed. Plannen dienen te worden beraamd
om bijeen te vergaderen wat afgedwaald is en
aan zijn belijdenis ontrouw werd. En eindelijk
moet ook het oog worden gericht naar de velen,
voor wie het Evangelie van Christus thans nog
een dwaasheid is, opdat pogingen worden ge
daan om ook deze te winnen en heen te leiden
naar den Christus Gods.
Evangelisatie-arbeid heerlijk werkHet
is niets anders en niets minder dan de verkon
diging van alles wat God ons in Zyn Woord
geopenbaard heeft, op die plaatsen, die van de
zuivere leer der Waarheid zyn vervreemd of
vervallen.
Elk van deze kerken neemt dezen arbeid ter
hand op die wijze, die zy het meest profytelyk
oordeelt. Het verdient in den regel aanbeveling,
als ter plaatse of in de nabijheid van die plaats,
waar eene kerk besloot te evangeliseeren, enkele
geloovigen woonachtig zijn, uit hen eene com
missie te benoemen, die zooveel mogelyk zelve
de noodige regelingen treft en die het finantiè'el
beheer voert, in overleg met den Kerkeraad, die
haar benoemt, en aan wien zij van al den arbeid
verslag doet. Maar daarbij mag het toch eigen
lijk niet blyven. Het ambt behoort zich te ver
tegenwoordigen ook op het terrein der evan
gelisatie. Indien onder de geloovigen aldaar
een man is met gave en lust tot het opzieners
ambt, die een goede getuigenis heeft by dege
nen die buiten zijn en van wien practische lei
ding kan uitgaan, en die door de gemeente
begeerd wordt, zoo stelle de Kerkeraad dezen
daar ter plaatse onder de leden van de Com
missie voor Evangelisatie, opdat deze als Ouder
ling namens den Kerkeraad optrede by de
prediking of Sacramentsbediening, en huis- en
krankenbezoek doe niet alleen by de daar
woonachtige Gereformeerden, maar by allen,
die voor bearbeiding in aanmerking komen.
Heeft eenige kerk nu aldus den arbeid geor
ganiseerd, dan kan de omvang van het werk
der evangelisatie voor haar aandeel van dien
aard blijken te zyn, dat zy niet by macht is
de plaats of plaatsen, die aan hare zorg zijn
toebetrouwd, behoorlijk te bearbeiden. In dat
geval roept ze bij de classe hulp in voor den
predikdienst, en is het oordeel der classe, dat
zy voor een deel zelf onmachtig is om den
arbeid te verrichten, dan bepaalt deze, in hoe
verre haar hulp zal worden verleend.
De kerken van Sehoondyke en Oostburg rie
pen reeds de hulp in van de kerken der classe
en deze wordt haar door die kerken, die zelf
geen evangelisatie-arbeid verrichten, bereid
vaardig verleend.
Edoch, tot steun voor dit omvangrijke werk
zyn in de classe slechts vier Dienaren des
Woords beschikbaar, en heel het land van
Cadzand is zonder éénigen Herder. De oogst
op het veld is wel groot, maar de arbeiders
zyn weinige, en het gebed van Gods volk om
arbeiders is niet krachtig. En daarom zyn de
voorraadsschuren nog zoo leeg en is de oogst,
die binnengebracht wordt, zoo klein.
Indien echter de kerken der classe zelf niet
by machte zyn genoegzamen steun te verleenen,
dan wordt hulp ingeroepen by de genabuurde
classe. De classe Axel vroeg om die reden
steun bij de classe Middelburg. Deze bood
volgaarne de helpende hand.
Middelburg en Axel. hand in hand. Symbool
niet. Zoo nat en zoo koud! Maar Hein zit
er warm in. Zoo'n dikke, zware lange jas aan;
een bonten muts met oorlappen en dan een
paar groote waterlaarzen kunnen kou en nat
wel wat afweren. Z'n handen diep in de wijde
zakken, stapt Hein voort.
Brommend en grommend gaat hy z'n weg.
Ja, brommen en pruttelen kan Hein goed. Dat
is zoo z'n gewoonte. Dat weten de jongens
in het dorp ook wel en achter z'n rug noemen
ze hem dan ook Hein Brom. Achter z'n rug,
want ze hebben respect voor 'm en de grootste
deugniet houdt zich koest, als hij hem ziet
aankomen.
„Daar loop-je maar weer. Andere menschen
leggen lekker onder de wol. En ik moet maar
zoo'n heelen nacht in dat weer loopen. Niks
gezellig. Je ziet geen mensch Zoo moppert
Hein in zichzelf.
„Wie kommen daar nou an. 't Lykent de
dokter wel, die ééne. Je kan 'm gemakkelijk
kennen, zoo lang. En die andere? Wat nou,
de dominé? Wat zouen die an de hand heb
ben?"
„Goeden avond, heeren!" zegt Hein, met z'n
bromstem, als 'onze beide bekenden hem ont
moeten.
(Wordt vervolgd.)