Het ziek- en sterfbed van
Floris Branders.
FEUILLETON
In dit geval nu moet er verzoening plaats
grypen, en wel in het openbaar. Over dit open
bare van de verzoening kan licht misverstand
heersehen. Daarom is het goed, dat wij de his
torie opslaan en nagaan hoe onze vaderen hier
over gedacht hebben.
In 1571 werd te Emden uitgesproken (Art.
29) dat de openbare zonden openbaar moeten
worden verzoend, en dat de beoordeeling of eene
zonde als openbaar moet aangemerkt worden
en dus de verzoening openbaar moet geschieden,
staat niet bij het oordeel van een of twee per
sonen, maar aan het oordeel van den geheelen
kerkeraad. De wijze, waarop die openbare ver
zoening geschieden moet, wordt aan den kerke
raad overgelaten, die handelt naardat hij oor
deelt, dat het meest bevordelyk is tot stichting
van de gemeente. In 1578 bleef dit artikel (Art.
98) gelijkluidend, maar in vraag 44 der parti
culiere vragen blijkt, dat onze Gereformeerde
vaderen, praktisch van aard niet hechtten aan
de letter van het artikel. Er werd gevraagd
„hoe men handelen zal met dengene, wiens open
bare zonde door langheid van tijd in vergetel
heid gekomen is? Het antwoord luidde „Men
zal hem tot het Avondmaal toelaten met voor
afgaande vermaning en heimelyke schuldbelij
denis." Van welken aard de zonde was, wordt
niet gezegd, maar duidelijk is dat het gepleegde
kwaad niet van ingrijpenden aard was, en de
gemeente algemeen niets meer wist van hetgeen
gebeurd was. In dit geval zou het geheel ver
keerd zyn een zonde bekend te maken, en kan
de kerkeraad hem na private schuldbelijdenis
en verzoening toelaten tot het Avondmaal. Ver
der werd de vraag gedaan of het voldoende was
dat de verzoening plaats greep voor den ker
keraad in eene plaats waar vele spotters bij de
bediening des Woords komen. En het antwoord
luidde (vr. 48)„Dewijl men de eer des ge
vallen broeders behoort te verschoonen, en de
zelve openbaar nadeel zou lijden zoo hij open
lijk voor de spotters verschijnen zou, of zijnen
naam in de predikatie uitgeroepen zou worden,
zoo is het genoeg dat de verzoening geschiede
voor den kerkeraad, in tegenwoordigheid der
genen, die de kerkeraad oordeelen zal hierbij
te zyn. Alzoo nochtans dat zonder zijn naam
te noemen (tenzij dat het zeer noodzakelijk is)
zijne misdaad en boetvaardigheid den volke
voorgesteld worde, waarin de kerkeraad naar
omstandigheden handelen, en zoo het noodig is
met de classis raadslagen zal." Men hield dus
vast aan den regel, dat de verzoening van open
bare zonden in het openbaar moest geschieden
maar er konden omstandigheden zyn dat het
beter was de verzoening voor den kerkeraad in
besloten kring te doen plaats hebben. De ker
keraad moest waken dat een boetvaardige niet
aan de bespotting en verachting werd prijsge
geven. Evenwel ook in dit geval moest de zaak
der gemeente worden bekend gemaakt. In 1581
werd de bevoegdheid van den kerkeraad met
betrekking tot de openbare verzoening eeniger-
mate beperkt, wegens voorgekomen misbruiken,
en de daaruit voortvloeiende vragen van Zeeland
(vr. 92) en Engeland, en daarom werd uitge
sproken, dat de openbare verzoening zou ge
schieden door het oordeel des kerkeraads en het
advies der classis. Juist omdat sommige predi
kanten dikwijls niet genoeg ervaren waren in
de kerkelijke discipline, noch voorzien van een
ervaren kerkeraad" (Rutgers. Acta 449) moest
de openbare verzoening niet geschieden zonder
voorweten van de classis. Hieruit kan de for-
3.
Maar zooals ik zeide op zekeren dag was
dominé op weg naar broeder Branders, toen
hy juist den dokter tegenkwam. Na elkander
gegroet te hebben, vroeg de dominé aan den
dokterhoe hebt u Branders bevonden Ja,
dominé, ik weet waarlijk niet wat ik er heden
van zeggen moet, koorts kan ik niet constatee-
ren, zijn pols sloeg zeer normaal maar ik weet
niet de man kwam my zoo vreemd voor, hij
was ook wel wat ernstiger als gewoonen
toch straalde er uit zijn oog een zekere opge
wektheid. Maar geheel de man zyn houding
kwam mij zoo vreemd voor, en daarbij komt,
de man heeft van nacht zoo ontzettend gezweet
en toch niet als gevolg van koorts, het scheen
my toe of de man beangst was geweestmaar
dat streed weer tegen de blikken van zyn
gelaat. Ik begrijp dat verschijnsel niet, ik
kan eer ik mijn andere patiënten bezoek nog
even in mijn boeken zien of ik dit raadsel
opgelost kan krijgen. Zij groetten elkander
en ieder ging zijn weg. Maar de dominé
dachtdokter, uwe boeken zullen dat raadsel
niet oplossen. Misschien is dat weggelegd voor
muleering van de betrokken artikelen in de
kerkenordening van 1586 en 1618 verklaard, n.l.
dat de openbare verzoening in grootere kerken
met meer dan een predikant door het oordeel
des kerkeraads zal geschieden, en in kleinere
plaatsen, waar slechts één dienaar is, geschie
den zal met advies van twee genabuurde kerken.
(Wordt Vervolgd.)
UIT HET liEVEW.
De voorbede der gemeente.
Eucharius Kündig verhaalt in zijn „Ervarin
gen aan ziek- en sterfbedden" het volgende:
„Een lieve zieke, die veel leed, en daarbij
meestal zeer gedrukt was, vroeg mij, toen ik
haar op een zekeren Maandagmorgen bezocht
„Heeft men gisteren voor mij gebeden?" „Hoe
komt ge daaraan?" hernam ik. „Antwoordmij
eerst op mijne vraag", sprak zy. Ik bekende
haar toen, dat ik bij myn laatste bezoek ver
geten had haar te vragen, of zjj de voorbede
der gemeente wenschte, en dat ik geloofde in
haren geest gehandeld te hebben, als ik het
deed. „Gij hebt goed gedacht", sprak zij vrien
delijk, „en ik heb de kracht ervan ondervonden".
Gisteren, toen de gemeente in gebed was,
kwam er vrede over mij, en mijn bedroefd
hart werd verheugd met een vreugde, die ik
nog nimmer ervaren had. „Vanwaar dat", vroeg
ik mijzelven af,'en plotseling kwam de gedachte
bij my op„men heeft in de kerk'voor u ge
beden
De kracht der voorbede ondervond ik ook bij
een vrouw uit onze gemeente, die een lang
durige ziekte had, Gods Woord en het gebed
van zich wees, en niets van sterven wilde hoo-
renmijne bezoeken en vermaningen waren
vergeefs. Op verzoek van een vroom familielid
werd er in de gemeente voor de zieke gebe
den en zieaan den avond van den Zon
dag, waarop dat geschiedde, vroeg zy, dat men
haar een lied over het sterven zou voorlezen
en van dat oogenblik af tot aan haren dood
toe, die eenige weken daarna volgde, kon men
haar niet genoeg voorlezen of met haar bidden".
Deze ervaringen van Eucharius Kündig zou
den gemakkelijk met vele kunnen worden ver
meerderd. De beteekenis van de voorbede der
gemeente kan niet licht te hoog geschat wor
den. Wij weten, dat het gebed van een recht
vaardige veel vermag. Maar hoeveel vermag
dan niet het gebed van vele rechtvaardigen,
die zich vereenigen om met smeekingen het
aangezicht des Heeren te zoeken.
Twee dingen zyn hier evenwel zeer noodig.
Vooreerst behoort er te wezen behoefte aan
de voorbede der gemeente. Nooit mag deze
voorbede welstaanshalve worden gevraagd, om
dat het de gewoonte is en anderen het ook
doen. Het verzoek moet voortvloeien uit een
ernstige begeerte naar ondersteuning in het
gebed. En deze begeerte naar ondersteuning
wordt alleen gevonden by diegenen, welke zelf
biddend werkzaam zijn. Nimmer kan de voor
bede der gemeente het eigen gebed vervangen.
De biddende Mozes werd door Aaron en Hur
ondersteund. Maar de bijstand van Aaron en
Hur ontsloegen hem niet van den arbeid des
gebeds. Alleen wie zelf biddend werkzaam is,
die kan ook in waarheid behoefte hebben aan
de voorbede der gemeente. Want door die voor
bede der anderen gevoelt men zich in zijn eigen
bidden^ gesterkt. Dit is de verborgenheid van
de gemeenschap der heiligen. Het is voor een
uw nageslacht als zij van het voorrecht gebruik
willen maken,~om te studeeren in de Medische
Faculteit aan de Vrije Universiteit te Amster
dam.
De leeraar trad de woning van den zieke
binnen, zag Floor aan en zeidehoe is het,
broeder Dat gaat weer best en nog steeds
vooruit, dominé. Dat antwoord lijkt my vreemd,
u schijnt daarmee twee zaken op het oog te
hebben. Slaat nu het eerste op de ziekte des
lichaams, maar u heeft, zie ik, zoo ontzettend
gezweet. Dat is, dunkt my, geen teeken van
gezondheid. Of hebt gij met „weer best" uw
zielstoestand op het oogik meen zulks in uw
oog te kunnen lezen.
Ja, dominé, het blijkt mij weer dat u men-
schenkennis gegeven is en nu zal ik u eens
alles mededeelen. Het ging van nacht met
mijn zielstoestand niet best, daarom heb ik
zoo ontzettend gezweet. Ik was God kwijt
geworden, en den bybel kwythet was my
of er geen hel of hemel was, ik was dus alles
kwyt.
Maar, broeder Branders, als er nu naar uw
toestand van dezen nacht toch geen God of
hel was, waarom dan zoo beangstgeniet dan
van het leven zooveel en lang gy kunt, als
een vogel in de lucht en een visch in het water.
Nu, dominé, dat weet u wel beter, want wat
zou het leven mij kunnen geven zonder God,
die is het juist die het leven, reuk en smaak
geeft. Ach, zonder God is het leven zoo arm.,
biddende ziel zulk een troost en sterkte, als
zij weeter wordt voor mij gebedenEn die
troost is zoo noodig! We gevoelen onder het
bidden zoo menigmaal de kleinheid onzer per
soonlijke kracht in het uitstorten onzer smeekin
gen. We zouden dikwijls zooveel warmer, drin
gender, bezielder willen bidden, dan wy bij
machte zijn het in sommige oogenblikken te
doen. Het is zoo opmerkelijk, dat juist de op
rechte bidders het meest behoefte gevoelen aan
de voorbede van anderen. Het verraadt daaren
tegen een Farizeesche hoovaardij, wanneer men
meent, vanwege het eigen gebed, de voorbede
van anderen te kunnen ontberen.
Aan den anderen kant behoort echter ook
de gemeente, welke de voorbede doet, in dit
werk haar hart te leggen. Haar voorbede be
hoort werkelijk voorbede te wezen. Het is niet
genoeg te luisteren, hoe er door den dienaar
op den kansel voor dezen en genen gebeden
wordt, maar ze moet meebidden, haar smeeking
paren aan de zijne. Dan zal men ook thuis
komende niet zeggende dominee heeft voor
dezen en dien gebedenmaarwvj hebben ge
beden "Vóór dézen en dien t Hét is'goed, dat
men aandachtig luistert, naar hetgeen er ge
beden wordt. Uitnemend I Het is in allen ge
valle beter dan droomen en slapen onder het
gebed, zooals sommigen, helaas, de onheilige
gewoonte hebben. Maar er moet méér geschie
den. Er moet meegebeden. Des dienaars woor
den moeten onze woorden wordenzijn smee
kingen onze smeekingen. Niet een lydelijk
toeluisteren, maar een werkdadig meebidden,
dat is het wat de voorbede tot voorbede maakt.
Het spreekt vanzelf, dat dit meebidden wel
iets van de gemeente vraagt. Het vereischt
vooreerst medegevoel met den toestand, waarin
de persoon verkeert, voor wien gebeden wordt,
een indenken van zijn nood, een zich verplaat
sen in zijn omstandigheden. En anderzijds
onderstelt het de aanwezigheid der broederlyke
liefde, die tot bidden dringt, alsof men bad
voor eigen nood.
Ook is het wenscbelijk, dat de voorbede der
gemeente geschiede zonder aanneming des per-
soons. Het is een feit, hetwelk niet te looche
nen is, dat het eene lid der gemeente meer
deelt in de algemeene 'sympathie dan het andere.
Sommigen weten zich bemind te maken, en
anderen daarentegen hebben iets, dat afstoot
en vervreemdt. Toch zou het niet goed zijn
voor God, indien dit onderscheid invloed oefende
op de warmte en innigheid der voorbede.
Zoowel in zoo teedere zaak als de voorbede
moet men zich boven zijn vooroordeel weten
te verheffen.
De wenschelijkheid is wel eens uitgesproken,
dat te voren bekend gemaakt zal worden, voor
wie de voorbede gedaan wordt. Er is hier
wel iets voor te zeggen. Maar het heeft ook
iyn bezwaar. Dit is er vóór, dat men alle
gissingen afsnijdt, waarin misschien degemeente
onder het gebed zich verliest, inplaats van
hartelyk mee te bidden. Er tegen pleit, dat
wellicht deze en gene, waar het een min-ge-
acht lid der gemeente betreft, het hart geslo
ten houdt. Het moest ons genoeg zijn te weten,
dat een broeder of zuster, het moge wezen,
wie wil, onze voorbede behoeft.
En eindelyk wijs ik ook hier nog opals
iemand behoefte aan de voorbede gevoelt, laat
hij er dan om vragenlaat geen valsche schaamte
toch iemand weerhouden zulk een kostelijke
zaak te begeeren. Zeker, ik acht het niet goed,
wat zou mijn ledige hart anders kunnen ver
vullen. Ik heb in myn leven veel vreugde ge
smaakt ik heb gezongen, gehuppeld, gelachen,
geen uitzinnige lach, ook geen Hemelsche lach,
maar een echt menschelyke lach. Evenwel
begrijp ik niets ja heb nooit iets kunnen vat
ten van een wereldsche lach en dans, en vreugde
zonder en buiten God. Doch, zie dominé, alles
staat weer best.
Nu, broeder, pas dan maar op, dat gy u niet
weer laat beetnemen. Houd nu dat gij hebt.
Ja, maar het komt van Boven, die sluit en
die opent.
Ja, ja, broeder wy kennen elkaar wel, ik
zeide dat zoo maar eens. En nadat dominé
met den zieke gedankt en gebeden had, ver
trok hij.
Ik zeg met opzet gedankt en gebeden, want
ofschoon er bij elk ziekbed gedankt kan en
moet worden, bij dat van Branders zeker wel.
En nu zou ik wel wenschen, vrienden, dat
onze ijkmeester dien morgen daar ook by geweest
was, maar misschien wordt hem zoo iets als
een rechtvaardige beschikking nooit vergund.
Ook hier geldttot de wet en tot het getuigenis.
Hoewel de ziekte van Floor een tijdlang af
nam, de koorts kwam terug, en de dokter vreesde
het ergste. Ook Floor verwachtte te moeten
sterven niet dat hij daar nu zoo een byzonder
voorgevoel van hadmaar op het getuigenis
van den dokter afgaande, want op wonderen
mogen wy niet bouwen.
wanneer men voor allerlei kleinigheden het
gebed der gemeente verzoekt. Maar in ernstige
omstandigheden is het geen eer, maar een
oneer, wanneer men meent het zonder deze
voorbidding te kunnen stellen. Het geestelijk
leven heeft behoefte aan gemeenschap. En de
ervaring is daar om het te bewyzen, dat een
krachtig gebed des rechtvaardigen veel vermag,
en dat de samenstemming van velen in eenige
zaak een groote macht is.
Laman.
Mozes' uiteinde.
Israel zag Mozes niet meer, maar volgen wy
hem nog even. Als hy boven op den berg
gekomen is, laat de Heere hem Kanaan zien.
Op den top des bergs staat hij. Daar staat
hij alleen, scherp afgeteekend tegen de blauwe
lucht. Niemand is by hem in de omgeving
waar de dood over hem heersehen zal.
Is de moedige in tegenwoordigheid van an
deren ook bang alleen in de nabyheid van den
onzichtbaren dood? Neen; de eenzame is moe
dig want zijn God is bij hem.
Zoo staat hy daar op den berg, hy staart
naar het land Kanaan, hy ziet naar het westen
waar hij weet dat Kanaan ligt.
O neen, blind is hy nog niet. Hy is nog
even scherpziend als in de dagen zyner jeugd,
hij ziet nog even goed als op de feesten in de
zalen van Egypte's koning waar hij als schoon
jongeling gezocht en gevierd was.
Hij ziet als in de dagen zijner jeugd, maar
toch die afstand is te ver, dit land is te groot
om het met zyn oog te meten en toch toch
daar ziet hy de Jordaan, niet maar als een
zilveren lint in het lage dal, neen 't is hem
als ziet hij dien van nabij, ja verder, daar ziet
hij Kanaan's stedende Palmstad, het kleine
Ai, op de hoogte door enge passen slechts te
bereiken het latere Jeruzalem, ja daar reikt
zyn oog zelfs tot aan de zee.
En daar iets meer rechts de vlakte van Jisreel,
en Hermons sneeuwbetopte kruin en nog verder
in 't noorden ver weg en voor zijn oog toch
dicht by ziet hij den Libanon.
Dat ziet hij als wandelde hij er rond.
De nevelen wyken nog verder, Tt wordt stil}
stiller nog dan anders op Nebo, zyne oogen
sluiten zich, zijne lippen worden aangeraakt
door de kus van den doodsengel, de staf ont
valt aan de handen en zijne ziele ontwaakt in
het hemelsche Kanaan.
Toen hy zoo gezien en bewonderd had,
drukte de Heere naar der Rabbijnen schoone
uitdrukking een kus op Mozes' lippen en hij
stierf.
Alzoo stierf Mozes, de knecht des Heeren naar
des Heeren woord.
Verstaat dit woord, met vele uitleggers in
den zin vannaar 't woord dat de Heere ge
sproken had of denkt met anderen een sterven
aan des Heeren mond d. i. in zijn meest onmid
dellijke nabijheid zalig en zacht en gij hebt
een sterven gezien, zooals de aarde er nimmer
schooner aanschouwde.
Wie zal hem begraven
In het oosten begroef men om zoo lang
mogelijk voor vernieling te bewaren, men
legde als het kon de gebalsemde lyken in
rotsen en pyramiden weg. God zelf vervult
dezen plicht aan zijn knecht Mozes.
Misschien vraagt iemandWaarom heeft de
Floor zeide dan ook altyd, als men vroeg wat
dunkt u van uzelven, te beteren of te sterven
Ik weet het niet, maar de teekens doen my het
laatste denken. Hij zou dan nu naar de be
geerte van zijn hart, nu hy nog bij zijn volle
bewustzijn was, afscheid nemen van zyn vrouw
en kind, en sprak alduslieve vrouw, de tijd
schijnt gekomen dat ik, uw man, niet meer
volgens mijn huwelijksbeloften en plicht voor
u, mijn geliefde vrouw, zal kunnen zorgen. Ik
heb dat altyd, ofschoon met gebrek, nochthans
met alle goedwilligheid en met een volkomen
hart gedaan. Ik bid u, lieve vrouw, vergeef mij
al wat ik tegen u mocht misdaan hebben?
Jikke sprak, och, beste man, vraag aan my
geen vergevinghet past aan my meer aan u
vergeving te vragen.
Och, lieve vrouw, bid God om vergeving;
want geen mensch is er die niet zondigt, en
neem voorts ter harte wat God in zyn Woord
zegt, laat uwe weduwen op My vertrouwen.
Zyn zoon, die nu ook tot jaren van onder
scheid gekomen was, sprak hy aan met deze
woordenen gy, mijn zoon, ken den God uws
vaders en dien Hem. Ik, uw vader, laat u als
halve wees aan den Heere over, aan dien God,
myn God die in Zyn Woord zegt: laat uwe
weezen achter. Dit was Floris Branders af
scheid en ajjn laatste woorden.
Dominé was juist by deze plechtigheid tegen
woordig. Floor gaf een paar snikken en ver
trok van onder de zon naar boven de zon. Om