Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. H W. LAMAM. 8e Jaargang. Vrijdag 18 November 1910. No 22. UIT HET WOORD. Met roedewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ MIDDELBURG. Az ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. Drukker-Oitgever PRIJS DER AD YERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. DE STEM UIT DE VIER HOORNEN. En de zesde Engel heeft geba zuind en ik hoorde een stem uit de vier hoornen van het gouden altaar, dat voor God was. Openb. IX 13. II. In den Tabernakel waren twee afdeelingen, het heilige' en het heilige der heiligen. Nu stonden er in het heilige de tafel der toon- brooden, de gouden kandelaar en het reuk- offeraltaar. Het laatste was geplaatst, dicht bij het voorhangsel, waarachter de arke des ver- bonds was. Eiken namiddag kwamen de pries ters in het heilige en ontstaken de offers van wierook op dit altaar De rook dier offerande verspreidde zich door het gansche heiligdom en beeldde af de gebeden, welke het volk op zond tot den Ontfermer Israels. Het gouden altaar zelf was een symbool van den Christus, welke aan de gebeden van Gods volk waarde geeft. Het aardsche heiligdom met al zijn gereed schappen was een schaduw van het ware, hemelsche heiligdom. Het blijkt ons ook hier. In den hemel is het tegenbeeldige gouden altaar. De Christus toch is de Hoogepriester onzer belijdenis, die in de dagen zijns vleesches gebeden geofferd heeft met smeeking tot Hem, die Hem nit de vreeze kon verlossen en die na onze reinigmaking teweeggebracht te heb ben, heengegaan is naar den hemel der hemelen om te verschijnen voor het aangezicht des Vaders. In Hem hebben we een voorspraak by den Vader, aan Wien de offers zijner gebeden welbehaaglijk zyn. Opmerkelijk is het, dat de gebéden van de geesten der volmaakt recht vaardigen ook nog in nauwe gemeenschap met den Christus voorkomen. Dat onze gebeden den Heilige Israels alleen welbehagelijk zijn, als zij Hem toekomen uit de hand van den Middelaar, is overvloedig duidelyk, want hoe licht mengt zich in ons gebed, wat er niet in behoort, en ook kleeft er altijd de onreinheid aan. Daarom is het noodig, dat onze Hoogepriester er uit neemt, wat er niet in behoort, en er bijvoegt, wat er noodzakelijk in moet zijn. Doch de geesten der volmaakt rechtvaardigen zyn ge heel van hun onreinheid gewasschen en aan hen kleeft geen vlek meer. Zij ontvingen reeds het witte kleed, dat hen geheel bedekt. Al wat van hen uitgaat is dan ook zonder zonde. Er kan bijgevolg aan hun gebeden dan ook geen onreinheid kleven. Evenals zij zelf volmaakt zijn, zoo zijn ook hun gebeden volkomen. Noodig kan het dan ook niet zijn, dat zij ge reinigd worden. Duidelijk is alzoo, dat ook al is de zonde weg, de gemeenschap tusschen God en zyn volk nog alleen mogelijk is in den Middelaar. Zoo lang de kerk op aarde nog een strijdende moet zijn, zoolang het lichaam van de gestorven heiligen nog in de macht van den dood blijft, zoolang gaan allen, die op aarde en in den hemel zyn door den Middelaar tot God, allen gaan langs denzelfden levenden en verschen weg tot den Troon der genade. Voor hen, die reeds juichen voor den troon en een wig zingen van Gods goedertierenheid is er geen andere weg, dan voor hen, die nog bezwaard zynde zuchten, wenschende wel overkleed te-worden, maar niet ontkleed. Allen hebben deel aan Hem, die aller voorspraak is en blijft bij den Vader en aller gebed kan dan ook alleen door Hem opklimmen in de ooren van den Heere Zebaoth. In den Middelaar komen alle gebeden samen, en door Zyn hand komen zy alle tot God. Gelijk het altaar van het heilige dicht bij de arke stond, zoo was het gouden altaar van het hemelsche heiligdom voor God. Wij krijgen bij deze woorden den indruk, dat Johannes, die in den geopenden hemel zag, van een voor hangsel tusschen het gouden altaar en den troon Gods niets bespeurde. Op aarde waren deze twee onder de oude bedeeling nog ge scheiden door het voorhangsel, maar dit is thans niet meer het geval. Deze belemmering is geheel verwijderd. Er bevindt zich niets meer tusschen het tegenbeeldige gouden altaar, dat de gebeden der geloovigen heiligt, en den troon der genade, waar zy verhooring vinden. Ook dit mag ons wel leiden tot erkentelijkheid voor de groote weldaad, ons als een vrucht van Christus verzoenend sterven geschonken, want in dit opzicht zijn wij bevoorrecht zelfs boven mannen als Samuel, David en Jeremia. Waardeer het en laat uw gebed vermeerderen en met vrijmoedigheid opstijgen tot Christus, tot den Ontfermer Israels, die mildelyk geeft en niet verwijt. Ofschoon de gebeden uit het hart van velen opklimt, is het slechts een stem, die uit de vier hoornen van het tegenbeeldig gouden altaar klinkt, want bij alle verscheidenheid, is de grondtoon van allen dezelfde. Het is de ver tolking van het vurig verlangde naar de open baring der heerlijkheid van Christus. In aller ziel leeft de begeerte naar de ure, waarin allen, hetzij geveinsd, hetzij gewillig zich onderwerpen zullen aan Hem, dien de Vader gezalfd heeft met olie der vreugde boven zijn medegenooten. Diep overtuigd zijn zy, dat Hem deze hulde toekomt en zij kunnen niet rusten, eer zy met eigen oog Zijn geheele overwinning aanschou wen en met eigen oor beluisteren de lof liederen aangeheven in den nieuwen hemel en op de nieuwe aarde. Krachtig is dit verlangen, want die stem uit de vier hoornen dreunt dooi de hemelen en roept met nieuwe kracht allen op, om de gebeden te vermenigvuldigen. Vooral in de laatste dagen zal dit verlangen zeer vurig zijn. Als de oordeelen des Heeren de aarde zullen teisteren en de gerichts-engelen zich gereed maken om de wraak des Heeren te vol trekken aan de volkeren, die hardnekkig wei geren hun knie voor den levenden God te buigen. Hoewel de oordeelen elkander spoedig zullen opvolgen, en elke openbaring van Gods toorn het einde aller dingen nader brengt, toch zullen de heiligen na elke schrikkelijke ver andering het gebed vermenigvuldigen. Naar mate de tyd korter wordt, naarmate die ge duchte dag naderbij komt, naar die mate zal het verlangen krachtiger worden en al wat in hen is zal roepen om de groote, de finale be slissing. Dit laatste is zeer duidelijk. In het zesde hoofdstuk lezen weEn toen het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder den altaar de zielen dergenen, die gedood waren om het woord Gods en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met groote stem, zeg gende Hoelang, o heilige, o waarachtige Heer- scher, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan degenen, die op de aarde wonen? En aan een iegelyk werden lange, witte kleederen ge geven en hun werd gezegd, dat zy nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden, gelijk zij. By de opening van het vijfde zegel deed zich derhalve dit verlangen krachtig gelden en het uitte zich in een vurig gebed. Maar nadat zij een verhoogde zaligheid ontvangen hadden want daarop ziet onmiskenbaar het ont vangen van de witte kleederen werd hun gezegd, dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden en opdat zij des te gemakkelijker in dit bevel zouden kunnen berusten, wordt de reden daarvan hun genoemd. Zelf konden zij nu inzien, hoe billijk deze beslissing was. Zij gehoorzamen, hoe zou het anders kunnen wachten, doch niet lang. Reeds als de zesde bazuin klinkt, herhalen zij nog drin gender dan ooit te voren hun begeerte en zonder zich te bekommeren, of zij soms ook van voorbarigheid beschuldigd kunnen worden, houden zij aan en zenden hun gebeden omhoog. Hoe vurig moet de liefde tot de gerechtig heid Gods wel zijn in zulke harten en het ware te wenschen dat we op aarde er iets meer van hadden. Wij zien dagelijks het onrecht ge schieden en wij blijven meestal onaandoenlijk. Soms als het eens zeer erg is en op zeer schrik kelijke wijze aan 't licht treedt, dan ontwaken we als uit een diepen slaap, maar over 't alge meen lyden we er weinig onder. Wij troosten ons met een uitspraak als dezewie zal al het kromme recht maken, en we gaan gerust onzen weg. Als het onrecht ons zelf nadert en ons kwelt en krenkt, dan komen we er tegen op, maar als het recht Gods in onze straten strui kelt, laat het ons koud. Waarlyk, er is wel reden om eens om ons heen te zien, hoe het er in deze wereld toegaat, maar nog meer om eens naar binnen te zien en te onderzoeken, hoe het met onze liefde tot het recht des Heeren is. Bouma. KERKTBELIJDENIS, ZENDING~~ Handboek. Wy voldoen gaarne aan het verzoek van de uitgevers van het Handboek ten dienste van de Geref. Kerken, door allen, die daarvoor in de gelegenheid zijn, op te wekken nauwkeurige inlichting te geven. Het is voor ieder een ge ringe moeite, aan wien de vraag per circulaire gedaan wordt, een juist antwoord te zenden. Als^allen samenwerken, kan het Handboek nog beter dan tot dusver het voorgestelde doel bereiken en niemand behoeft dan nog langer te klagen,- dat het hem niet geeft wat hij verlangt. Het vriendelijk verzoek vinde alom een gun stig onthaal. Bouma. UIT HET LEYJKN. Zondagsheiliging. Minister Idenburg heeft het dan bij velen danig verkorven. Langen tijd is deze sympa thieke man veler gunsteling geweest, ondanks de onmiskenbare blijken van zijn oprechte vroomheid. Maar thans heeft hij dingen ge daan, waardoor hij wel bij meer dan één voor goed uit de gratie zal zijn. De liberale cou ranten hebben er over geschreven, in de Ka mer is er over geklaagd, en ook uit particuliere brieven, die uit Indië komen, klinkt een alles behalve vriendelijke toon. Men kon het den minister vergeven, dat hij een vroom man wilde zijnhij was het op zulk een aangenaam-besliste manier, dat men er geen aanstoot aan wilde nemen. Maar de minister werd gouverneur-generaal hy werd een man met groote machthij werd een man, die bevelen mocht. En van die macht maakt hij nu misbruik om de Indische wereld ook vroom te maken. Hij vermaant niet enkel hij gaat niet alleen vóórmaar hij geeft gebod op gebod, strekkende tot heiliging van den Zondag tot groote ergernis van de Europeesche ambtenaarswereld in Indië en tot niet minder groot ongerief van de inlandsche bevolking. Ik zal hier niet uiteenzetten, wat de heer Idenburg heeft gemeend te moeten doen tot meerdere heiliging van den Zondag. De lezers weten het wel uit de dagbladenen zij, die het niet weten, moeten dan maar eens zoeken in de oude nummers. Ik kan ook niet genoeg beoordeelen, of onze hooggeachte gouverneur- generaal de dingen wat straf heeft aangepakt of de maatregel, die hij nam, niet opeens te veel ingrijpt in de vermeende vrijheid van een maatschappij, die ontwend is aan het juk van Gods wet. Eén ding is evenwel zeker. Het is gemak kelyker aan te dringen op Zondagsheiliging, dan het voor een christelijke regeering is haar tot stand te brengen. We zien het in ons eigen land gedurig, met hoeveel wantrouwen men een bewind critiseert, het welk pogingen doet om het volksleven te leiden in het spoor der gerechtigheid. Aanstonds wordt er geroe pen, dat de vrijheid gevaar loopt. Het is ook wel te verklaren. De groote menigte leeft uit een valsch begrip van vryheid. Het ideaal der vryheid is voor velen hierin gelegen, dat men doen en laten kanwat men wildat men leven kan naar het goeddunken van zyn hart. Dan geeft men nog wel )e, dat er zekere grenzen zyn, die men niet te buiten moet gaan, en die men met onderling goedvinden vast moet stellen maar binnen die grenzen, die zoo ruim mogelyk genomen moeten worden, dient ieder toch vrij te zyn om te handelen en te wandelen naar zyn wil. Dit is de valsche vryheidsgedaehte, die we met de moedermelk hebben ingedronken. Daartegenover staat de Christelyke vrijheid. De Christelyke vryheid bestaat daarin, dat we zonder dwang, maar gewilliglyk, met lust, met liefde doen, wat God gebiedt en latenwat Hij verbiedt. De hoogste vryheid is gelegen in de gewilligste gehoorzaamheid. Iemand, die ge dwongen moet worden, is niet vrij. Maar iemand, die uit eigen beweging doet, wat hy doen moet, die is waarlijk vrij. De een zegtik wensch te doen, wat ik wil dat is de valsche vryheid. De ander zegtik wensch te doen, wat God wildat is de ware vryheid. Het spreekt vanzelf, dat er in het leven tusschen dit tweeërlei vrijheidsbeginsel botsing ontstaat. De geloovige zegtik wil niet gedwongen worden, tot hetgeen God ver biedt. De ongeloovige zegtik wil niet gedwon gen worden, tot hetgeen God gebiedt. Als een Christen gedwongen wordt tot TiOndagsontheïli gingdan zegt hij ik mag en wil het niet doen, dus ik doe het ook niet, er gebeure, wat wil. Maar als een niet-Christen gedwongen wordt tot Zondagsheiliging, dan komt hy ook in verzet en roept hy mijn vryheid is in ge vaar Nu zegt deze en genewaar de zaken zoo staan, is het het best ieder zijn vryheid te la ten. Maar een ander vraagt: heeft dan de valsche vryheid recht van bestaan Dat iemand vry moet wezen om Gode gehoorzaam te zyn, dat spreekt vanzelfmaar mag men ook iemands vryheid erkennen om Gode ongehoorzaam te zyn? Mogen de ware en de valsche vrijheid op voet van gelijkheid worden behandeld M. a. w. Mag een Christen, indien hy er de macht toe heeft, den ongeloovige dwingen Gods wet te eerbiedigen Het antwoord op die vragen is niet zoo ge makkelijk. Zoolang de geloovigen in een land in de minderheid zyn, staan ze er eigenlijk het gemakkelijkst voor. Ze kunnen dan prote steeren tegen de scheiding van Gods wet, aan dringen op eerbiediging van de ordinantiën des Heeren maar dan is het verder buiten hun schuld, wanneer het kromme niet wordt recht gemaakt. Maar nu komen de geloovigen in de macht. Ze krijgen de teugels in handen. Ze mogen nu de wet stellenen zijn in de gelegenheid om het eene te gebieden, het andere te verhinderen. Doch als ze het doen, dan kunnen zij er op rekenen als belagers van de vryheid van an dersdenkenden te worden uitgekreten. En nu

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1