Als een bloem.
Prof. M Noordtzij.
De plannen van onzen Zendeling.
De slang in de woestQn.
wordt er in het huisgezin een sfeer van onver
draagzaamheid gekweekt, waarin de onderlinge
liefde kwijnt en verkondt.
Het beste remedie tegen dit kwaad in de
kinderwereld biedt ons de vermaning van Ja
cobuszucht niet tegen elkander. Grauwen en
snauwen brengen geen genezing. En evenmin
komt er beterschap, als er naar alle klachten
gehoord wordt en elk verschil wordt onder
zocht. Het kwaad moet in den wortel worden
bestreden. De kinderen moeten leeren door de
liefde lankmoedig en verdraagzaam tegen el
kander te zijn. Het moet hen worden voelbaar
gemaakt, hoe onbetamelijk het is voor broertjes
en zusjes altijd over elkander te klagen en tegen
elkander te zuchten, in plaats van elkaar in
liefde te verdragen. Een woord van afkeuring
bewijst hier wel den besten dienst, al zal het
na den eersten keer nog wel eens meermalen
moeten worden herhaald.
Zoo gaat het onder kleine kinderen.
En de groote menschen zijn dikwijls aan de
kleine kinderen gelijk. Zelfs als die groote
menschen Christenen zijn, zonen en dochteren
van hetzelfde huis, broeders en zusters in het
zelfde dierbare geloof. Wat kunnen ze toch
klagen over elkander, en zuchten tegen mal
kander A zegt, dat B hem gegriefd en ge
krenkt heeft, en B zegt, dat hij door A is ge
krenkt en gegriefd. De een verwijt den ander,
en de ander verwijt den een. En zoo laait
het twistvuur op, en terwijl het twistvuur op
laait, verkwijnt en verhoudt de liefde. Men
windt zich van weerszijden opmen roept
tegen elkander in men zoekt elkander te over
treffen in beschuldiging en aanklachtmaar
het broederlijk gevoelen versterft onderwijl.
En nu zal er, wanneer er onder broeders
twisting is, wel veel waarheid zijn, in hetgeen
ze elkander verwijten. Kinderen, die dagelijks
met elkander omgaan, treden ligt in elkanders
rechten, en loopen elkaar ook allicht in den
weg. En groote menschen, die veel met el
kander in aanraking komen en samen een huis
gezin vormen, struikelen ook gemakkelijk over
elkanders voetenwe struikelen immers dik
wijls reeds over onze eigen voeten, hoe zouden
we het dan niet doen over die van een ander.
En daarom kunnen we veilig gelooven, dat in
menig opzicht de wederzijdsehe aanklacht waar
heid bevat, al wordt er ook in de hitte van
den strijd om recht te verkrijgen, wel eens
wat overdreven en vergroot.
Wat zullen we nu in zoo'n geval doen?
Er staan in zoo'n geval slechts twee wegen
open. De eene weg is de algemeene gebruike
lijke weg, de breede weg, door duizenden be
wandeld. En de andere weg is de smalle, door
slechts weinigen betreden. Betreedt men den
breeden weg, den weg des vleesches, dan klaagt
men over elkander, dan zucht men tegen el
kander, dan zet men alles op haren en snaren
om recht te verkrijgenprecies, zooals men
dat algemeen gebruikelijk in de wereld pleegt
te doen. Dan heeft men aan beide zijden den
mond vol, over hetgeen de broederen hebben
misdreven. Dan licht men elkanders zonden-
register. Het een komt bij het ander. En aan
weerskanten wil men, dat zijn recht zal wor
den erkend. Dat is de gewone, natuurlijke
weg. De weg van alle vleesch. De buiten
staander, de wereldling zegtprecies als bij ons
Het is alleszins redelijkDe ziekte heeft dan
haar gewone verloop
Maar er is ook een andere weg, een smalle
weg, door weinigen bewandeld. Dat is de weg,
dien Jacobus ons wijst. Jacobus schrijftzucht
niet tegen malkanderen, broeders En wat hij
daarmede bedoelt, is duidelijk als de dag, al
is het nu ook juist niet zoo aannemelijk voor
het vleesch. Hy bedoelt, dat we als broeders
wat ik elkander moeten kunnen verdragen, en
tegenover elkander niet zoo ons recht moeten
zoeken. Hy wil in een Christen lankmoedig
heid zien. En hy bindt deze vermaning ons
op het hart met deze herinneringZiet, de
Rechter staat voor de deurWy moeten nooit
vergeten, indien wij zoo haastig gezind zijn
om wraak te roepen over de zonde onzer
broederen, dat wij met dezelfde maat zullen
worden gemeten, en dat ook onze zonden in
dezelfde weegschaal zullen worden gewogen,
waarin wij de hunne gewogen willen zien.
Een onbarmhartig oordeel zal gaan over de
genen, die geen barmhartigheid hebben ge
daan d. w. z. als wy de fouten onzer broede
ren hun op het zwaarst hebben aangerekend,
dan zullen ook onze fouten ons op het zwaarst
aangerekend worden. Met hoedanig oordeel
gy oordeelt, met zoodanig bordeel zult gij ook
geoordeeld worden. Wie hard oordeelt, zal
ook hard geoordeeld worden. Maar wie zacht
en met verschooning oordeelt, die zal ook zacht
en met verschooning worden geoordeeld.
We mogen dit wel bedenken. Er valt met
deze dingen niet te spotten. Daarom zegt de
Heere zoo welmeenend, zoo waarschuwend,
tot ons eigen bestwilZucht niet tegen elkan
der, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt.
We kunnen als Christenen veel beter voor el
kander optreden als pleiterdan als aanklager.
We kunnen veel beter voor elkander vragen
om verschooningdan om recht en gerechtigheid.
Dat is de smalle weg, de weg des Geestes, de
weg der liefde, der verdraagzaamheid, der lank
moedigheid.
Waartoe leert ons anders de Schrift, dat we
verdraagzaam moeten zijn Als onze broeders
nooit iets tegen ons misdeden, dan behoefden
we ook niet lankmoedig te zijn. Maar omdat
de Heere wist, dat in zyn huisgezin op aarde
het eene kind lichtelijk tegen het andere zon
digen zou, daarom vermaant Hij tot verdraag
zaamheid, en schonk Hij hun den Geest dei-
verdraagzaamheid, die triumfeert over het
vleesch.
Mij dunkt, deze dingen zyn zoo klaar en zoo
helder. De weg ligt duidelijk voor ons. Maar
nu de praktijk Iemand.vraagtmoet ik mij dan
maar alles laten welgevallen; moet ik dan
alles maar goedvinden? Moet dan in een huis
gezin het eene kind zich maar laten plagen,
krenken, wegduwen door het andere kind?
Ik meen van neenMaar twee dingen
moeten we hier niet vergeten.
Vooreerst als in een huisgezin een van de
kinderen door de andere geplaagd en verdrukt
wordt, dan ziet een ouder, die een wakend
oog houdt, dat wel, zonder dat het gezegd wordt,
en hij maakt er ter bekwamer tijd een einde
aan. En wat nu nog aan het oog van een
ouder ontgaan kan, dat ontgaat nimmer aan
de oogen des Heeren, die altijd over zijn huis
gezin waaktHij ziet het onrecht, dat de eene
broeder den anderen aandoet, en Hij zal te
Zijner tijd recht doen, ook al hebt ge zelf uw
recht niet gezocht. Öp Gods tijd te wachten
is ook de lankmoedigheid van het geloof.
Bovendien, dat we niet tegen elkander zuch
ten moeten, wil niet zeggen, dat we onzenoo-
den niet klagen mogen ter plaatse, waar het
behoort. Doch nu is dit maar de vraagin
welken geest klagen wij Treden wij als aan
klagers. of als klagers op In toorn, in bitter
heid, in kwaadheid, als beleedigende party ;of
in droefheid, omdat wij zoo van harte begee-
ren, dat de toestand anders ware, dan ze is
is het ons te doen om onzen broeder te over-
uinnen, of is het om hem te winnen; is het
ons te doen om onszelven of om hemis het
ons te doen om zijn vernedering of om zijn ge
nezing Zie, dit zijn vragen, waarop ons eigen
hart het antwoord geven moet.
Nergens staat er in de Schrift, dat we alles
maar blauw blauw moeten laten. Doch er
staatZucht niet tegen malkanderen, broeders
Die het vatte kan, vatte het. Er is in het
Kerkelijk leven al vaak door de broederen tegen
elkander gezucht. Vroeger en nu. We weten
er alles van. En er waren oorzaken voor. Alles
gaat niet altijd, gelijk het behoort. En we
lebben dan ook echt menschelifjk tegen elkan
der gezucht. Maar of het ook broederlijk was
Of we niet iets anders en beters hadden kun
nen doen? Of we niet dikwijls bezijden den
smallen weg hebben geloopen?
Er staat geschrevenZalig zijn de zachtmoe-
digenWij mogen hen voor gelukzalig hou
den, die geleerd hebben te verdragen. Zij zijn
er ten slotte het beste aan toe. Ze zullen het
einde des Heeren zien, dat de Heere barm-
ïartig is en een ontfermer. De liefde is lank
moedig, daarom is harer ook de overwinning.
Vlen kan wel tijdelijk succes hebben met kras
tegen de broeders op te tredenmaar de eere-
palm reikt de Heere slechts aan degenen, die
niet tegen elkander hebben gezucht.
En daarom gij allen, die met een oprechte
reuze in alles den smallen weg wilt betreden,
ïoudt in gedachtenis de vermaning van Jaco
bus, den dienstknecht GodsZucht niet tegen
malkander maar bidt veel liever voor elkander
om verschooning en- barmhartigheid, dit be
denkende, dat de Heere lichtelijk een balk
in uw eigen oog ziet, grooter dan den splinter,
dien gij ziet in het oog uws broeders.
Laman.
Het is een oude gelijkenis, maar die toch
immer nieuw blijft. Het leven des menschen
is als een bloem. En hoe meer dat leven heeft
uitgeblonken boven andere levens, des te meer
valt die gelijkenis ons op. Sommige menschen-
levens verwelken en verdorren, zonder dat het
veler aandacht wekt, evenals er duizende bloe-
mekens zyn, die des morgens nog bloeiden en
des avonds waren verdwenen, zonder dat iemand
het bemerkt had. Andere menschenlevens daar
entegen vergaan, en er zyn velen, die er rouw
over dragen, want ze nemen een stuk levens
glans met zich evenals de schoonheid van een
bloemperk verdonkeren kan, door de verwel
king van ook maar eene enkele roze.
Wij hebben het aan te zien, dat de Heere
ook in ons kerkelyk leven aan de mooiste
levens soms zoo vroegtijdig een einde maakt.
Dit jaar zyn ons onderscheidene mannen met
vele talenten ontvallen. Nu weer, eerst Wage
naar, daarna Postmus. Twee mannen van studie,
maar met singuliere gaven. Twee mannen, die
bij veel onderscheidens, dit gemeen hadden,
dat ze beschikten over het teekenende woord.
Wagenaar was evenmin als Postmus een schilder.
Ze waren veeleer etsers, graveurs. Niet het pen
seel en het polet, maar de teekenstift en de
etsnaald waren het instrument van hun uit
beeldingsvermogen.
Ook hierin kwamen ze overeen, dat ze niet
langs een lijntje van geleidelijkheid, langs een
stippellijntje dachten en schreven. Beider woord
en gedachtengang had iets onverwachts, iets
dat ge niet aan zaagt komen, iets zigzagsge-
wijze, iets van een bliksemschicht; en daarom
veroorzaakte beider woord ook wel eens brand,
bij den een in theologischen, bij den ander in
letterkundigen kring. Beiden hadden de ge
breken van hun deugden.
Maar beider vroegtijdig heengaan is waarlijk
een verlies. Ze nemen uit onzen kring een stuk
levensglans niee. We zijn niet overrijk aan
extra-ordinaire talenten, aan mannen met bij
zonder relief. De Heere heeft ons ruim voor
zien van mannen met gaven, met goede gaven,
met zeer goede gaven, mannen, die wat te zeggen
hebben en ook wat zeggen kunnen, maar het
bijzondere is te zeldzaam, dan dat we het niet
missen zouden, wanneer we het hebben verloren.
O, wijfmorren niet tegen 's Heeren doen, althans
wij trachten niet te morren, we begeeren er
voor bewaard te blijven, maar het gevoel van
leegte, dat het heengaan van zulke mannen
teweegbrengt, kunt ge zoo maar nietwegrede-
neeren. Bij zulk sterven voelt ge het weer, voelt
ge het weer meer dan anders het leven is toch
niet anders dan een gestadige dood en alle heer
lijkheid des menschen is als het grashet gras
verdort en de bloem valt af. Het heengaan van
mannen,"die de middaghoogte des levens nogmaar
even hadden bereikt of overschreden, en die nog
zooveel vreugde hadden kunnen bereiden in den
lering, waarin hun talenten werden gewaardeerd,
het stemt zoo weemoedig, het maakt zoo somber.
En toch, wat zullen we klagen, wanneer de
sterren verbleken, terwijl de zon verrijst. In
het midden van de zeven gouden kandelaren
Zijner Kerk wandelt Jezus, de met eer en heer
lijkheid gekroonde, de met alle gaven zonder
mate gezalfde, en Hij roept het Zijn gemeente
toeIk ben dood geweest en zie, Ik leef in
alle eeuwigheid Ik ben met u alle de dagen,
tot aan de voleinding der wereld
Het zien op den dood stemt weemoedig en
somber maar het zien op Jezus vertroost. In
onze vrienden en voorgangers verliezen we veel
maar in Christus hebben wij all*s, indien
wij maar gelooven. Neen, we zullen onze voor
gangers niet vergeten, die ons het woord Gods
verkondigd hebben, elk op zyn byzondere wijze
we zullen ook niet vergeten onzen Wagenaar,
onzen Postmus maar zien, ziendat willen we
alleen op Jezus, den Oversten Leidsman en Vol
einder des geloofs, in Wien de volheid aller
gaven is, en Wiens deugdenbeeld door geen
rimpel of vlek wordt ontsierd of verduisterd.
Laman.
Een heilwensch aan Prof. Noordtzy behoort
eigenlijk in het Hebreeuwsch gesteld te worden.
Doch ik vrees, dat onze drukker geen He-
breeuwsche letters genoeg in zyn letterkast
heeft. En ik ben ook wel wat bang, dat ik het
er niet zonder drukfouten af zou brengen, in
dien ik het ondernemen wilde, namens de lezers
van dit Kerkblad, Prof. Noordtzij, zij het al
niet op Hebreeuwsche wijze, dan toch in de
Hebreeuwsche taal te feliciteeren.
De vorige week vierde deze zeer geachte
hoogleeraar van de Kamper-School zijn 70sten
jaardag en zyn 35-jarig professoraat. Als men
aan Prof. Noordtzij denkt, dan denkt men aan
veel en velerlei. Maar allereerst denkt men aan
het Hebreeuwsch. In die oude, doode taal is
de professor thuis als de beste, getuige alleen
maar de doorwrochte grammatica, die hij reeds
jaren geleden in het licht heeft gegeven, en
waardoor men hem zeker had gedoctoreerd,
indien Nederland in sommige opzichten niet
was een klein landje, waarin men wel eens
klein kan doen. Voorzoover leerlingen trotsch
mogen zijn op hun leermeester, voorzoover
mogen ook de Kamper studiosi en oud-studiosi
zich met recht verhoovaardigen op hun zeer
geleerden professor in het doode en toch levende
Hebreeuwsch.
Toch is dit nog maar een stukje van zaken,
wanneer men zou willen uitweiden over Prof.
Noordtzij's vele verdiensten. Hij doceert ook de
exegese van het Oude Testament met alles,
wat daarbij behoort, de tekstcritiek niet te ver
geten. Als mij de oude dictaten in handen
komen, dan denk ik weer aan de colleges, die
getuigenis gaven van professors groote Oud-
Testamentische kennis, zijn helder oordeel, zijn
critisch talent, zijn' machtige en bewonderens
waardige periodenbouw. Hij leerde dus Oud-
Testamentisch denken.
En in het officieuse kwartiertje van het col
lege, dat ook wel eens twintig minuten werd,
leerden we onzen professor kennen in deryke
veelzijdigheid van zijn helderen geest; dan werd
er gesproken over alles en nog watover kerk
en politiekover menschen en boeken over
verleden en hedenen zelfs over de toekomst.
Prof. Noordtzy is dezer dagen gehuldigd als
een man, die op velerlei gebied een man van
actie geweest is. Hij kon niet tevreden zijn met
de stilte van de studeerkamer alleenhij had
ook behoefte aan beweging hij bracht de zaken
aan het rollen. Het Christelijk onderwys telt
hem onder zyn oudste en kloekste voorvechters.
Ongetwijfeld, meer dan menigeen nog vermoed,
is Prof. Noordtzij een man van beteekenis ge
weest. Doch hij was tevens bekleed met be
scheidenheid. Hij voerde niet de groote trom
en drong zich niet op den voorgrond.
Ongemerkt zou ik in den verleden tydgaan
spreken. Dat ligt zeker aan de vele „inmemo-
riam's", welke we in ons kerkelijk leven onder
de oogen krygen. Gelukkig, Prof. Noordtzy is
nog onder de levendenWel een man van
zeventig jaren! maar, gelyk we hooren, nog
krachtig en frisch. De Heere spare hem nog
lang voor zijn Koninkrijk op aarde. Ook
„Zeeuwsch Kerkblad" brengt den Hoogleeraar
zijn dankbare huldeeen aangename taak, die
ons de vorige week door omstandigheden spijtig
ontglipte. De rykshoogleeraren krijgen op zeven
tigjarigen leeftijd hun otium cum dignitate
wij behouden de onze, zoolang God hun gaven
en kracht schenkt om Hem en de gemeente
te dienen. Laman.
ZENDING.
In de Zuider Kerkbode van de vorige week
komt een berichtje voor over de plannen van
ds. Merkelijn, onzen beroepen Missionairen
Dienaar.
Wij vinden in dat berichtje meegedeeld, dat
ds. Merkelijn in November afscheid zou nemen
van zijn gemeente, onder leiding van dr.
Scheurer zijn medische kennis zou opdoen enz.
Dit bericht kwam ons onmiddellijk vreemd
voor. De zendende kerk wist van dit alles niets
evenmin onze Zendingsdeputaten.
Het geheele bericht - is dan ook beslist on
waar. De Zuider Kerkbode meldt, jammer ge
noeg, den bron niet waaruit dit bericht voort
gekomen is. En jammer is ook, dat o.a. Standaard
en Zeeuw, van niets wetende, dit berichtje
hebben overgenomen en den volke hebben kond
gedaan.
Waar is het volgende 1. Ds. Merkelijn blyft
tot Januari te Schoondijke, en zal D. Y. dan
ook den eersten Zondag in Januari daar zyn
afscheid preeken.
2. Over de medische studie is nog niets te
zeggen. Dat ds. Merkelijn onder leiding van
dr. Scheurer zou studeeren, is ds. Merkelijn
zelf, der zendende kerk Middelburg en den
Zendingsdeputaten tot dusver nog onbekend.
Wat gebeuren kan weten wij niet, maar het
is allesbehalve zeker, zoo niet onwaarschijnlijk.
3. Alleen op de berichten, die de zendende
kerk of de Zendingsdeputaten geven, kan met
vertrouwen afgegaan worden.
J. D. Wielenga.
I.
In het paradijs, een lusthof, kwam de slang
vooreerst als een voortreffelijk dier, daarna
getroffen door den vloek Gods om der verleiding
wil. In de woestijn treffen we voorts de slang
aan. Wel niet alleen in de woestijnen maar
toch veelal op zulke plaatsen en in bosschen en
wildernissen. Vooral in de woestijn vanArabië
en op het Sinaï-schiereiland zyn een groot aantal
slangen.
Israël ontmoette ook slangen op zijn doortocht
door de woestyn. 't Was niet toevallig, dat slan
gen hen beten. 'tWas zelfs niet zonder reden,
maar om bijzondere oorzaken. 'tWas al weer
omhunner zonde wil. 't Was een straf des Heeren
vanwege hun morren tegen God. 't Was een bij
zondere straf, waarmee de Heere hun tegen
kwam."Niet eerder toch lezen we van slangen
op hun woestynreis, dan nadat zij ontevreden
geworden zijn en zich bezondigd hebben tegen
God in het minachten van het manna, dat zeer
lichte brood, waarover hunne ziel walgde. Dan
zendt God slangen. Daarom brengt God de
vurige, de giftige slangen onder hen, die vele
by ten en doen sterven. 'tWas in het laatste
jaar der omzwerving. In al de voorgaande jaren
waren ze niet met slangen in aanraking gekomen,
tenminste niet op een byzondere wy ze, maar nu
worden ze op eens als door een leger van deze