Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie van: Ds. L. B0ÜM1 en Ds. H 1. LIMAH 8e Jaargang. Vrijdag 21 October 1910. No 18 LIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABOHNEMENTSPRIJS Drntter-liitgever A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. PRIJS DER AD YERTENTIEH Bouma. KERK, BELIJDENIS. ZENDING. Ter gedachtenis. Bouma. "^ïïiT^IET LEVÜN. De onbarmhartigheid van het ongeloof. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers.3 cent. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. GODS MACHT STILT DE ZEE. Die het bruischen der zeeën stilt, het bruischen barer golven en het rumoer der volken. Ps. 65 8 Het is een schoon lied, waaraan we de bovenstaande woorden ontleend hebben. De dichter heeft bij het licht van de goddelyke openbaring de macht van den Schepper en Onderhouder gezien in de natuur en in de geschiedenis, en dit heeft hem vervuld met lof en dank jegens Hem, wiens hand hy overal aanschouwt. Aan het strand heeft hij gestaan en de zee gezien, welke soms zoo kalm en effen kan zijn, maar soms ook verheft zij zich met kracht. Hij hoorde het gedruisch, 't welk zij maakte, het gebulder barer golven, en hij verbaasde zich over de ontzaglijke beweging, welke hare wateren veroorzaakte. Hoe onstui mig kan zij zijn, als de wind tot een storm aangroeithoe hoog verheffen zich haar golven, als de orkaan haar in beroering brengt. Ont- zachlyk is haar kracht, en vreeselijk hare woede. Met een anderen zanger roepen we uit: Ontembaar element, we erkennen uwe krachten, Uwe voortgejaagde vloed beslist der volken lot De wereld siddre vrij ik heb geen kwaad te [wachten Waar zee is, daar is God. Hoe nietig gevoelt de mensch zich, als hy tegenover die zee staat en wat beteekent 's menschen sterkte en 's menschen moed tegen over haar. Naarmate hij zich echter daarvan bewust wordt, naar die mate gaat zijn oog ook open voor de majesteit des Heeren, want het is waar Wat is die zee bij God, die met zyn schep- [pend oogen Het licht verwaaide zand op al de stranden telt En aan de zee, hoe trotsch haar golven bruischen mogen, Dat zand tot palen stelt Eén wenk slechts van zijn wil houdt deze [zee gekluisterd Of maakt, dat zij vergeefs haar woeste baren [spilt Toont God een toornig oog, zy raast en Neer- [land luistert. Zij woedt en Neerland trilt. Mijn dierbaar Vaderland, Gods Zoon bewaakt [uw stranden De wind erkent Zijn macht en luistert naar [Zijn stem. Aanschouw uw duinen en beveel ze in Jezus' [handen De zee gehoorzame Hem. Die zee, die, als zij woedt, den hemel schijnt [te raken De breede dijken scheurt, de zwaarste dui- [nen breekt En 's aardrijks vastigheên dreigt los en vlot [te maken, Wordt stil, als Jezus spreekt Ook dit erkent de dichter. Die het bruischen der zeeën stilt, het bruischen barer golven Hoe hoog verheven moet Hy zijn, die de on- stuimigste wateren doet bedaren, die door een wenk de woedenste zee stil maakt. Gelyk Hy zyn macht openbaart in het stil len der zee, zoo doet Hy het ook in de ge schiedenis der volkeren. Eeuwen is het reeds geleden, dat de menschen in de zee een beeld zagen van de wereld der volken. Dit behoeft niet te verwonderen. Evenals de zee kan het in de menschenwereld rustig en kalm zyn. Ons geslacht wijdt zich dan aan de werken des vredes. De landen worden geploegd en beJ zaaid, het uitgeworpen zaad heeft gelegenheid om zich te ontwikkelen en vrucht te dragen, de maaiers gaan te bestemder tyd uit en de landman verzamelt zijn oogst in de schuren. Dan heerscht er allerwege drukte en vertier, welvaart en genoegen. Maar dit duurt ge-, woonlijk niet lang. Er ontstaat in den regel spoedig weer ontroering. Het leven van een of meerdere volkeren geraakt in hevige bewe ging, welke alle harten aangrypt en alle ge moederen met schrik vervult. Dan gelijkt het leven van de menschenkinderen op een zee; welke verbolgen is en de landen met onder gang dreigt. Als een stormwind loeien dë losgebroken hartstochten welke geen grenzen meer eerbiedigen. Dat zijn bange dagen eii donkere nachten, welke verwoesten wat in ja- ren gebouwd was. Blijkbaar heeft de dichter daar heugenis van en hy gelooft dat God, die het gebulder der zee doet ophouden, ook het rumoer der volkeren heeft gestild. Welk een verschil. Thans breiden zich de velden uit, bedekt met kuddenvoor hem liggen de heuvels, waar de wijnstokken groeien aan alle kanten zijn de akkers beladen met vruchten en daar is nergens eenig tooneel, d«£t vrees en schrik aanjaagt. Wat een oorzaak is het van vreugde, want zonder schroom kan de mensch zich wyden aan de taak welke hem toebetrouwd werd en met opgeruimheid kan hij eiken morgen zijn arbeid hervatten. Ner gens zijn er vyanden, tegen wie hij zich te verdedigen heeft, en wier woede zyn huis en have prijs geven, zal aan de verwoesting. En die vreugde geeft hem aanleiding om Gods lof te bezingen, wijl Hij alleen het rumoer dei- volkeren weer bedaard heeft. Hij heeft de ontketende hartstochten weer aan banden ge legd, zoodat een geregeld leven mogelyk werd. Wy vergeten zoo gemakkelijk, wat een wel daad er gelegen is in een rustig leven, dat ons zoolang reeds te beurt gevallen is. Daarom mo gen de gebeurtenissen in andere landen ons wel opmerkzaam maken op de zegeningen welke ons in zoo ruime mate worden geschonken. Eerst hoorden we van die woelige tooneelen in Berlijn, waar het bloed van eenigen de straten kleurdedan kwam de tijding van de revolutionaire beweging in Portugal, welke het oude vorstenhuis van den troon en uit het land verdreef en vervolgens de berichten over de spoorwegstaking in Frankryk, waarvan we de gevolgen nog niet overzien kunnen. Al deze verschijnselen roepen ons toe, hoe weinig er noodig is om het leven der volkeren in be weging te brengen. Gelyk één vonk een grooten hoop hout kan doen branden, zoo is een enkele schok voldoende om de zee der volkeren in beroering te brengen. Wy wijzen daar niet op, om vrees in de harten te brengen, maar om uit te laten komen, welk een voorrecht het is, wanneer het eigen land en bij eigen volk stil en rustig is en blijft, want er is zoo wei nig noodig om die vredige rust te verjagen en het hart met bange vrees te vervullen. En goed is het eerst dan, als gij met den dichter erkent, dat het Gods macht is, welke het leven van een volk binnen de grenzen houdt en doet gehoorzamen aan wet en aan regel. 't Gebruisch der zee doet Gy bedaren, Daar Gij haar golven stilt; 't Rumoer der volken als der baren, Betoomt Ge, waar Ge wilt. Die d'einden dezer aard bewonen, Aanschouwen dag aan dag, De teekenen, die Uw almacht toonen, Met vreeze en diep ontzag. De rouwklagers gaan door onze straten en brengen de tijding, dat dr. L. H. Wagenaar, predikant bij de Geref. Kerk van Middelburg C, overleden is, en dit geeft ons aanleiding om enkele woorden te wijden aan zijn nagedachtenis. In 't jaar 1855 werd hij te Heerenveen ge boren, groeide daar op, bezocht er delloogere Burgerschool en ging daarna naar het Chris telijk Gymnasium te Zetten. De theologie be studeerde hij aan de Universiteit te Utrecht, waar destijds mannen als Van Oosterzee, Doe- des, Beets hunne discipelen onderwezen. Op een proefschrift over het Reveil werd hij tot doctor theologiae' bevorderd, waarmee het einde van zyn academische loopbaan gekomen was. Wons, een klein dorpje by Makkum in Friesland, was zijn eerste standplaats. Met veel enthousiasme begon hy hier den arbeid, en weldra had hy een goeden naam onder de waarheidsvrienden in de Herv. Kerk. Lang bleef hij er niet, want het beroep van Heeg nam hy aan en daar kwam hy in 't midden van den stryd. Hij gevoelde veel voor de be schouwing van ds. Hoedemaker en wilde be proeven, of het niet mogelyk was de Kerk vrij te maken van alle onnatuurlijke banden. Bijna heel de gemeente stond aan zyn zijde en het kwam tot een breuk met de Synodale organi satie. Daar was hij geheel in zyn kracht en uit dien tijd heb ik hem leeren kennen. De kleine groep van Gereformeerden, die in de hoofdstad van Friesland met de doleantie medegegaan waren, begeerde hem en hoewel het niet gemakkelijk ging, eindelyk bezweek hij voor den sterken aandrang. Ook hier ar beidde hy met zegen en de gemeente groeide onder zyn leiding. Daarop vertrok hy naar Arnhem, waar hij voor 'een moeilijke taak kwam te staan. Zijn voorganger toch was teruggegaan naar de Hervormde Kerk. Doch ook hier heeft zijn ijver en toewijding veel goed gemaakt. In 1898 aanvaardde hij het werk in de Gerefor meerde Kerk van Middelburg C, waar hij den overigen tyd van zijn leven met trouw en warme belangstelling de gemeente heeft gediend. Van meetaf was hij in de Kerken der dole antie een man van beteekenis en hij was dan ook telkens lid van de voorloopige Synodes# Hij behoorde tot de enkelen, die tot het laatst toe het minst gevoelden voor een vereeniging met de Christelijk Gereformeerde Kerk, doch eindelyk legde ook hij er zich by neer. Sedert dien tyd was hij, behalve enkele malen, afge vaardigde ter Generale Synode, en wie hem gekend hebben verwonderen zich daarover niet. Op kerkelijke vergaderingen trouwens bleek menigmaal duidelijk, dat hy een man van veel gaven was, en hij kon zyn gedachten in zulke woorden kleeden, dat hy licht op byval kon rekenen. Hij gevoelde er zich geheel op zijn plaats en hij heeft er vele goede uren doorleefd. Ook aan de kerkelijke pers heeft hij een deel van zijn tijd en kracht gegeven en hij wist zoo te schrijven, dat velen met genot zyn artikelen lazen. Nooit was hij langdradig en steeds pittig. Hij vèroorloofde zich echter wel eens uitdruk kingen, welke zyn tegenstanders bitter smaak ten en lang in hun geheugen bleven. Vooral in den stryd over de opleiding kon hij wel eens uit het oog verliezen, dat zy, die een an dere meening koesterden, toch ook hun gevoel hadden. Dit vloeide echter by hem voort niet uit opzet om te grieven, maar uit de sterke indrukken welke de omstandigheden op hem maakten. Dat hij de gave des woords had, weten velen ook buiten de Gereformeerde kringen. Op vele plaatsen heeft hij lezingen over onderscheidene onderwerpen gehouden, welke velen een aan gename en gezegende ure hebben verschaft. En welk een genot was het, als liy een causerie hield over Da Costa, Bilderdyk of anderen uit de dagen van het Reveil. Waarlijk, het zyn onvergetelijke oogenblikken geweest, en velen zullen ze met erkentelijkheid blijven gedenken. Bizonder trok hem de geschiedenis aan, en hoe wist hij de personen te teekenen. Daarvan getuigt reeds zyn dissertatie, en inzonderheid zyn werk over Lodewijk van Nassau (ilz Heit), dat met groote waardeering ontvangen en ge lezen werd. Dankbaar zyn ook, vooral in Fries land, de Gereformeerden hem voor zyn geschie denis over het leven en den arbeid van ds. Ploos van Amstel. Ook zyn laatste boek over de groote Synode van 1618/19 kan nog lang allen inlichting geven, welke belang in haar stellen. Ofschoon voor het volk geschreven, geeft het blyk van ernstig onderzoek. Wy behoeven niet alles te noemen, wat hij in 't licht heeft gegeven, wyl het aangewezene vol doende is om te laten zien, dat hij gewoekerd heeft met de ryke talenten, welke' hem toe- betrouwd waren. Met een enkel woord wil ik echter nog wy zen op zyn liefde voor het land en de taal der Friezen. Wat een schoone schildering over de uitgeveende streken van Tjoeberd heeft hij ge geven en welk een stof van bespreking veroor zaakte zijn klein boekjeHarkris Pieter, een antwoord op een aanval tegen hem onder het opschriftFij Lützen. Hij kende uz memme taal en daarmede heeft hy het Friesche hart geheel veroverd. Reeds lang gevoelde hy zich niet wel. Het is reeds meer dan anderhalf jaar geleden, dat hy tegen mij zeide ik zal niet lang meer leven. Doch ik hechtte daaraan weinig waarde. Ook later, als hy er over sprak, liet ik hem blyken, dat dit slechts in zijn gevoel lag zonder dat er een oorzaak voor was. Langzamerhand echter kwam uit, dat hy niet wel was. Hij leed. Wel deed hij nog mee, maar niet meer, zooals vroeger. Zyn lust en opgewektheid verminder den. Hemelvaartsmorgen preekte hy in den gemeenschappelyken dienst, en ik hoorde hem met genoegen. Het was een rype preek, welke ons de heerlijke gebeurtenis en hare schoóne vruchten duidelyk voor oogen plaatste. Toch was hy toen niet meer de man van vroeger. Na dien tyd nam hij zichtbaar af en na een Langdurige krankte ging hy thans heen. Eenige weken geleden zeide hij mij, dat hy geen be geerte voor de aarde meer had en dat hij zich zelf geheel stelde in de hand des Heeren. Voor zyn gemeente is zyn heengaan een zware slag en voor zijn echtgenoote een smar telijk verlies. De Heere, die geen rekenschap geeft van Zijn daden, neme de gemeente onder Zijn vleugelen en trooste op milde wyze de weduwe, die hem zoovele jaren tot een uitne mende hulp is geweest. Hy geve ook aan de geheele familie genade om te berusten in Zyn heiligen wil en doe op den arbeid van zyn dienstknecht nog een ry'ken zegen rusten. Onlangs las ik ergens het volgende verhaal. Ds. Henry Ward Beeeher en Robert G. In- gersoll, de bekende ongeloovige, ontmoetten elkander eens ten huize van een vriend. Nadat het onderhoud een wijle tyds over algemeene zaken had geloopen, werd de godsdienst het onderwerp van het gesprek. Ingersoll begon het gezelschap met zijn atheïstische of god loochenende beschouwingen bezig te houden, welke door velen werden tegengesproken. Beeeher sprak niets, totdat hem gevraagd werd, of hy over dat onderwerp niets te zeg-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1