Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA en Ds. H. W. LAHAN.
8e Jaargang.
Vrijdag 7 October 1910.
No 16.
UIT HET WOORD,
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az
Voor de lange avonden.
De Spiegel.
Week-Illustra-
tie voor het
Christelijk ge
zin.
ABONHEMEHTSPRIJS
per half jaar franco per poet 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
Drokker-Ditgever
MIDDELBURG.
PRIJS DER AD VERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
DE GOUDEN KANDELAAR.
En de Engel, die met my sprak,
kwam weder 1 en hij wekte mij op,
gelijk een man, die van zyn slaap
opgewekt wordt. En hij zeide tot
mijWat ziet gij? En ik zeide: Ik
zie en ziet, een geheel gouden kan
delaar en een oliekruikje boven des-
zeifs hoofd en zyn zeven lampen
daaropdie lampen hadden zeven
en zeven pypen, welke boven zijn
hoofd waren, en twee olyfboomen
daarnevens, een ter rech'erzyde van
het oliekruikje en een tot deszelfs
linkerzijde. Zach. IV 13.
II.
De algemeene beteekenis van den gouden
kandelaar kennen we nu. Hij is een afbeelding
van het volk Gods in alle tijden en in alle lan
den. Gelijk hij zijn licht in de geheele ruimte
van het heilige uitstraalde, zoo is de gemeente
van Christus het licht der wereld.
Gij kunt ook zeggen, wat de zon is voor de
aardsehe schepping, dat is de kerk voor heel
de geestelijke wereld.
De olie welke de lampen voedde is duidelijk
een zinnebeeld van den H. Geest, want de En
gel geeft aan Zacharia deze uitlegging„Dit
is het woord des Heeren tot Zerubbabel, zeg
gende Niet door kracht noch door geweld,
maar door mijnen Geest zal het geschieden".
Reeds zonder dit woord zouden we het wel
vermoed hebben, wijl de olie zoo menigmaal
in de boeken des O. Testaments als zinnebeeld
voorkomt, maar nu is het voor ons uigemaakt.
En nu we het met zekerheid weten, zien we
bij eenig nadenken ook het passende van de
beeldspraak in. Olie toch is vloeibaar licht.
Wij kunnen haar geheel in licht omzetten. Er
blijft niets van over. Andere stoffen willen ook
wel branden en schijnsel geven, maar er blijft
altijd iets achter, wat gij niet tot licht maken
kunt. De olie van den olijf boom munt boven
dien uit door hare zuiverheid en geeft een zeer
zacht en helder licht. Het is niet nadeelig voor
de oogen, maar doet weldadig aan. De olie
des Geestes zou aan het volk des Heeren on
ophoudelijk toevloeien. Steeds zou het door
gaan. Er is geen macht, welke het zou kunnen
beletten. En de voorraad zou ook voldoende
zijn. In milden overvloed zou zij worden ge
schonken. Was dit reeds waar voor de dagen,
waarin de profeet leefde, nog helderder zou dit
blijken onder de bedeeling, welke wij heden
hebben. Het zou niet druppel voor druppel
gaan, neen, het zou een stroom zijn, die steeds
aanzwelde. Welk een bemoediging ligt daarin
voor allen, die zich opgemaakt hebben om aan
den tempel des Heeren te bouwen. Er kan
geen oorzaak zijn, waarom onze knieën slap
behoeven te zijn en onze handen traag. Groote
bezwaren kunnen er zijn, welke de bouwers
het arbeiden moeilijk makenvele vijan
den, welke allerlei listen uitdenken om den
opbouw te beletten, toch zal al die kracht en
dat geweld niets vermogen de Geest des Hee
ren zal krachtiger blijken dan elke tegenstand
en daarom krijgt Zacharia last om te voorspel
len, dat het huis des Heeren voleindigd zal
worden.
De beide boomen, welke aan weerskanten
van den gouden kandelaar stonden, waren
afbeeldingen van die twee, die voor het aan
gezicht van den Heere der gansehe aarde staan.
De uitleggers hebben hierbij gedacht aan de
beide mannen, wier namen hier genoemd zyn
aan Zerubbabel en Jozua en wij gelooven ook,
dat dit juist is. Zij toch waren het, onder
wier leiding de teruggekeerde ballingen de
stad en den tempel herbouwden en die voor
het aangezicht des Heeren stonden. Doch de
vraag rijst op, indien deze daarmede bedoeld
zijn, waarom wordt dit dan niet duidelijker
gezegd, want de aanwijzing had meer bepaald
kunnen zijn. Om die reden ligt het voor de
hand te denken, dat wij niet uitsluitend op
hen zien moeten. Zerubbabel was een prins
van den bloede, een nakomeling van David,
die recht op den troon had en Jozua was, ge
lijk we weten Hoogepriester. Als dragers van
het Koninklyk en het priesterlijk ambt komen
zy in aanmerking. Die ambten bleven, ter
wijl zy zelf wegvielen. Steeds moesten er per
sonen zyn, die deze beide ambten bedienden
de een moest de plaats van een ander innemen.
En dit was het gebrekkige dan ook. Het was
nog de tyd der schaduwen. Straks zou Hij
verschijnen, op wien deze ambten zouden over
gaan en die geen opvolger behoefde te hebben.
Wij kennen Hem. Tot Hem heeft de Heere
gesproken Zit aan mijn rechterhand tot dat
Ik uwe vijanden gelegd zal hebben tot een
voetbank uwer voeten, en die priester is naar
de ordening van Melchizedek. Als Hooge
priester heeft Hy de offerande gebracht, welke
tot in eeuwigheid geldt. Met ééne offerande
heeft Hy in eeuwigheid geheiligd allen, die
geheiligd worden. Door zichzelf Gode geheel
te wijden heeft Hij den Geest verworven, die
al zijn volk bekwaam maakt tot den diens
onzes Gods. Als Koning heeft Hy getrium-
pheerd over al de vijanden, de gevangenis heeft
Hy gevangen genomen en gaven verkregen om
uit te deelen aan de wederhoorigeu, opdat zij
by God zouden wonen. In Hem komen die
beide olyfboomen eerst volkomen tot hun recht,
want Hij staat al door voor 't aangezicht des
Heeren. Zoolang zyn Koninklyk en priester
lijk ambt hun beteekenis houden, zoolang zal
de olie des Geestes den gouden kandelaar toe
vloeien,' zoolang zal de Geest des Heeren de
gemeente bezielen en aanwakkeren emtoerusten
om te doen al wat haar hand vindt om te doen.
Gelijk de gouden kandelaar in den tabernakel,
als hij slechts goed voorzien was van de noodige
olie, gemakkelyk het heilige verlichten kon, zoo
kan de Kerk van Christus zich ook kwijten van
haar heerljjke roeping. Er waren zeven lampen
en zeven is het getal der volkomenheid
en daarom zal het licht dat de gemeente ver
spreidt ook zyn als het licht van zeven dagen.
Welk een groot deel van de wereld werd reeds
door haar verlicht en al is het waar, dat de
duisternis nog een groote macht is in deze wereld
en dat zij nog geheele volken bedekt, dit be
hoeft haar niet te verontrusten, want zoo zeker
als de zon eiken morgen verrjjst en eiken dag
het wint op de nevelen, zoo gewis zal ook zy
elke donkerheid eindelyk verdrijven. Wij zien
dan ook, dat het terrein, waarop zy haar schijn
sel laat vallen, steeds breeder wordt, en dat zij
haar licht steeds verder draagt.
Het is een bewjjs, dat zij zich al meer be
wust wordt van haar roeping, en dat zij zich
haast om aan hare bestemming te beantwoorden.
Nu rjjst op haar erve nog menige nevel en
donkere wolk, welke haar licht vermindert, maar
geen nood in zich heeft zij een onoverwinnelijke
kracht, omdat de Geest van den Christus nim
mermeer van haar zal wijken.
Zelve is zij gelijk aan den kandelaar, welke
geheel van goud was. Dat erkent de wereld niet,
en dit is geen wonder, want zij oordeelt naar
't geen voor oogen is, en wij geven het toe, dat
er uitwendig aan die kerk weinig heerlijkheid
is. Wie haar niet anders kent dan in haar uiter
lijke gestalte, zal haar niet hoog schatten. In
den regel heeft zij geen gedaante en vandaar
dat zy weinig waardeering vindt. Doch wy mer
ken niet aan wat wij zien, maar wy letten op
wat wij niet zien. Door het geloof verstaan wij,
dat die Kerk edel en voortreffelijk is en dat zy
dus geheel verheerlijkt zal zyn.
Gelyk een duif door 't zilverwit,
En 'tgoud, dat op haar veed'ren zit,
Bij 't licht der zonnestralen,
Ver boven and're voog'len pronkt
Zult gjj, door 't god'lyk oog belonkt
Weêr met uw schoonheid pralen.
Geheel van goud was de kandelaar. Het
beeld, door Nebukadnezar gezien, had slechts een
gouden hoofd. Daarna verminderde het. Eerst
zilver, dan koper, vervolgens Ijzer, tot het over
ging in de voeten, die deels van Ijzer en deels
van leem waren. Toen de steen, van den berg
afgerold, dan ook de voeten trof, wankelde
het, viel het omver en werd het tot stof. Maar
de gemeente zal staan bljjven. Zoo duurzaam
als de zon, zoo glansrijk als haar stralen. Geen
leven noch dood, geen tegenwoordige noch toe
komende dingen kunnen haar scheiden van de
liefde Gods, die in Christus Jezus is. Onver
gankelijk is zy en zy zal al het haar omrin
gende overleven.
Waardeert gij het licht, dat van haar uit
straalt en dat ook schijnsel op uwen eigen weg
geeft Zijt gij ook zelf reeds een lichtin den
Heere en wandelt gij als een kind des lichts?
Eerst in dit geval zult gij verstaan, welk een
heerlijke plaats God aan Zijn Kerk heeft gegeven
en welk een heerlijke bestemming haar deel is.
Eerst dan zult ge u met haar verblijden in het
heil dat God door haar aan de wereld heeft
bereid. Bouma.
UIT HET EEVEHT.
De winter is weer in aantocht. En dan komen
ook de lange avonden. Om vjjf uur, om vier
uur moet het licht al op, en het is negen, tien,
elf, twaalf uur eer het uitgaat. Nu is er op
zoo'n langen winteravond ook vaak binnenshuis
nog werk genoeg, maar in de meeste gevallen
schiet er toch wel een uurtje over om wat te
lezen. En gelukkig, als men lust in lezen heeft,
dan is er voorraad van leesstof genoeg. Er is
een ware overvloed van dag- en weekbladen,
van tijdschriften, van illustraties, van boeken,
oude en nieuwemen behoeft waarlijk niet te
klagen, dat er niets te lezen is. Als men klagen
wil, dan zou men veeleer hierover kunnen jam
meren, dat men alles niet bijhouden kan. Het
is echter ook volstrekt niet noodig alles te lezen,
wat er gedrukt wordt. Op menig boek en blad
mocht wel met groote letters gedrukt staan
Vergif'I En er zijn ook tegenwoordig vele men-
schen door het lettereten vergiftigd.
Daartegenover mag met dankbaarheid worden
erkend, dat er veel koopwaar op de boekenmarkt
gebracht wordt, welke het geld ten volle waard
is, omdat er vormende kracht in schuilt. Op
enkele goede boeken wordt hier dan ook de
aandacht gevestigd. De uitgevers zonden ze ons
toe, en begeerden een woord ter aanbeveling
by het leesgraag publiek. Van ganscher harte
kan in dezen aan hun wensch worden voldaan.
Landwehr. By den uitgever D. Bolle
Ledeboer in te Rotterdam verscheen dezer
zijn leven en dagen de tweede druk van „L.
arbeid G. C. Ledeboer in zijn leven
geschetst. en arbeid geschetst door J. H.
Landwehr". Ik heb dit boek van ongeveer 250
bladzijden in éénen adem uitgelezen. Wat is
dat een mooi boek Het leest zoo vlot, en het
geeft zoo veel belangrijks. Wie heeft nooit van
Ledeboer gehoord, den Vader van deLedeboe-
riaansche gemeenten, die vooral in Zeeland tot
op den huidigen dag in den stroom van het
kerkelijk leven boven het water uitkjjken als
zoovele rotskopjes in een rivier? Ik kan mij
niet herinneren, dat we van één van „de Vaders
der Afscheiding" zulk een karakteristieke levens
beschrijving bezitten, gelyk ds. Landwehr ons
gegeven heeft van Ledeboer. Nu, ik kan niet
anders zeggen dan de man is het waard Lede
boer is een zonderlinge maar niettemin belang
wekkende en eerbiedwaardige figuur in het
Gereformeerde leven der negentiende eeuw. Zijn
godsvrucht is onverdacht. Hy heeft gestreden
als een held. Hy heeft getuigd als een profeet.
Hy heeft geleden als een martelaar. Wanneer
ge Landwehr's biografie gelezen hebt en het
boek dicht doet, dan neemt ge van Ledeboer af
scheid als van een broeder.
Maar daarom betreurt ge het ook des te meer,
dat een godvruchtig man als hij, zoo na aan ons
verwant, juist in zoo bijzondere mate het zon
derlinge van zijn persoonlijkheid aan zyn vol
gelingen meegedeeld heeft. Dat komt ook in
het boek van ds. Landwehr zoo duidelijk uit.
Ledeboer leed aan onderwerpelykheid. Ily was
een gevoelsmensch. Hij leefde by indrukken.
En dit subjectievisme is ook wel de voornaam
ste karaktertrek, van hetgeen gewoonlijk ge
noemd worden de „Oud-Gereformeerden". In
zooverre het Woord Gods niet krachtig wordt
toegepast door den II. Geest aan het hart, is
het hun slechts een doode letter. Ik herinner
mij een Oud-Gereformeerd huisgezin met on
derscheidene kinderen. Op een uitnoodiging om
de kinderen naar de Christelijke school te zen
den, gaf de vader mij ten antwoord„Als ik
het van den Heere te gelooven kryg, dat ik
het doen moet, dan zal ik het doen!" Zoo iets
had ook Ledeboer. Hy wachtte altyd, tot hy
„iets kreeg". En by dezen grondtrek komen
nog tal van andere eigenaardigheden.
Het boek van ds. Landwehr, hoezeer het ook
eerbied inboezemt voor een man als Ledeboer,
stemt u toch dankbaar, dat ge anders geleerd
hebt en anders geleid zyt. Ge stemt zoo van
harte met Prof. Bavinck in, die zyn fijne voor
rede van Landwehrs boek, op deze wyze besluit
„En als wy dit alles in ons hebben opgenomen
en door onze ziel hebben laten gaan, dan kee-
ren wy gaarne tot de geloofstaal van den Hei-
delberger Christen en nog liever tot de geloofs
getuigenissen van de apostelen en de profeten
terug. Wy herademen en leven weer op. Moge
dat de vrucht, ook van deze levensbeschrijving
zijn!" Zoo is het. By al het goede dat te waar-
deeren is in de Ledeboeriaansche vroomheid,
is er ook iets drukkends, iets benauwends in,
iets, dat ge in den Bijbel niet vindt.
Yinde het boek van ds. Landwehr, dat met
zooveel piëteit geschreven is, en toch ook
zoo eerlijk de schaduwzijden van de Ledeboe
riaansche richting toont, veel lezers en zy het
in velerlei opzicht tot genezing. Het kost slechts
f 1,25 in een net bruin bandje f 1,75. De hier en
daar voorkomende drukfouten worden niet in
rekening gebracht, maar kunnen ook in een
volgenden druk veilig achterwege worden ge
laten.
Ik vind „De Spiegel", die
nu door het volhardingsver
mogen van den heer Kirchner
te Amsterdam zyn vijfden
jaargang is ingegaan een wa
ren schat voor het Christelijk
huisgezin. In ons leesgezelschap hebben we
twee exemplaren en binnenkort nemen we er
nog een derde by, maar niettemin ben en blijf
ik er zelf toch ook nog op geabonneerd. En
vooral om deze redenals de jaargang com
pleet is, laat ge hem binden in dien mooien,
bruinen, stevigen band, dien de uitgever er
voor f 0,75 bylevert, en als ge er dan zuinig
op zyt, dan krygt ge zoo langzamerhand een
heel museum in huis, waarin het verleden voor