Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA en Ds. H. V. LAMAN. 8e Jaargang. Vrijdag 30 September 1910. No 15. UIT HET WÜOR1). Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drukker-Oitgeyer A. D. LITTOOIJ Az PRIJS DER AD YERTENTIEN KERK, BELIJDENIS, ZENDING. De aanhouder wint. UIT HET LEVEN. Tooneel voorstelling. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. DE GODDEN KANDELAAR. En de Engel, die met mij sprak, kwam weder'» en hij wekte mij óp, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt. En hij zeide tot mij Wat ziet gij En ik zeideIk zie en ziet, een geheel gouden kan delaar en een oliekruikje boven des- zeifs hoofd en zijn zeven lampen daaropdie lampen hadden zeven en zeven pijpen, welke boven zijn hoofd waren, en twee olijfboomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje en een tot deszelfs linkerzijde. Zach. IV 13. I. Als een mensch slaapt, rusten zijn lichame lijke zintuigen. Zijn oog ziet niet de verschijn selen en zijn oor hoort de geluiden niet. Het verband tusschen lichaam en ziel is niet opge heven, maar het oefent geen invloed uit. De ziel treedt niet in gemeenschap met de haar omringende wereld zy heeft zich in haar eigen diepte teruggetrokken en leeft daar haar eigen leven. Daarom kan de slaap een beeld zijn van den toestand, waarin de mensch zich geestelijk bevindt. Hy merkt niet, dat er een onzichtbare wereld in zijn nabijheid is, hy hoort niet de stemmen, welke uit die wereld hem tegen- klinken en zoo diep kan hij wegzinken, dat hy zelfs van het bestaan Gods niets bespeurt. Daarover spreekt de profeet in het eerste vers en het was derhalve noodig, dat er een Engel, een van de zalige troongeesten tot hem kwam en hem uit zyn slaap opwekte. Zonder deze daad van den Engel zou hij niets gemerkt heb ben van 't geen in zyne nabyheid was. Maar nu ontwaakte hy, nu kwam hy tot zich zelf, nu zag en hoorde hy weer. Er is altijd een macht uit een hoogere wereld noodig om den mensch het oog te openen en het oor te ont sluiten voor de wezenlijkheid der onverganke lijke dingen. Nauwelyks ontwaakt ziet de profeet een wonderlijk schouwspel. De Engel vraagtwat ziet gij en hoor nu het antwoord, dat onze aandacht ten volle verdient. Een geheel gouden kandelaar stond voor zijn oog. Yoor den pro feet geen onbekende zaak. Al mocht het niet waar zijn, wat velen beweren, dat hij tot de priesters behoorde, toch kende hij zeker den gouden kandelaar, die naar het bevel des Heeren geplaatst werd in het heilige, eerst van den tabernakel en daarna van den tempel. Die kandelaar bestond uit een rechtopstaanden stang, waaruit aan weerskanten drie armen voortkwamen, zoodat er plaats was voor zeven lampen. De priesters moesten zorgen, dat deze lampen steeds voorzien waren van zuivere olie, opdat zij den ganschen nacht zouden kunnen branden. Aan Zacharia was zeker ook de be- teekenis bekend, welke de kandelaar had. Hy was een afbeelding van de roeping, welke Israel had. Gelijk een kandelaar de geheele ruimte van het heilige verlichtte, zoo was Israel een licht in het midden van de donkere wereld der volkeren. Duisternis bedekte in die dagen de volken, maar het volk door God verkoren en verlost, was een licht, dat zyn schijnsel ver in 't rond verspreidde. Daarom trof dit gezicht Zacharia dadelyk temeer, omdat er ook nog heel wat verschil was. Boven den kandelaar hing een kruik of vat, 'twelk door middel van pypen in verbinding stond met de lampen. Geen hand was er alzoo noodig om de olie uit de kruik in de lampen te brengen. Bovendien stonden twee olyfboo- men naast den kandelaar een aan de rechter- en een aan de linkerzijde en dezQ verhieven hun kruin boven het kruikje en uit de laatste verzen van dit hoofdstuk is het duidelijk, dat er van eiken boom een tak hing juist boveu het vat, zoodat de olie van den boom door' middel van deze beide takken in het vat kwam. Geen priester behoefde zich derhalve te belasten met de zorg voor dezen kandelaar. De boomen leverden overvloedig de olie, welke de lampen, om voortdurend te branden, behoefden, en er was zulk een verbinding tusschen den kande laar en de boomen, dat de olie vanzelf in de lampen vloeide. Is het wonder, dat de profeet met nauwkeurige belangstelling naar dezen kandelaar zag en dat de begeerte in hem ont waakte om te weten, wat hij beduidde? Gij kunt het u wel voorstellen, nietwaar? En op uwe beurt verlangt ge eveneens als hij nader licht te ontvangen. Daar is iets aantrekkelijks in dezen Zacharia. Hij was een geboren Israëliet, onderwezen in de wetten des Ouden Testaments, op de hoogte met de schaduwen van den eeredienst in den tempel. Nochtans is hy nederig genoeg om zijn onkunde in dezen te belyden, want hij vraagt aan den EngelMijnheer, wat zijn deze dingen Zelfs als de Engel tot hem zegtWeet gij niet wat deze dingen zijn, komt hy er rond voor uitNeen, mynheer. Licht zouden we ons door onzen hoogmoed hebben laten verlokken, om een houding aan te nemen, alsof we het wel be grepen hadden, want een mensch is zoo ge negen om zijn armoede verborgen te houden. Wij wenschen hoog te staan in de schatting van onze naasten en wy schamen ons om door onze vragen te verraden, hoe weinig we eigen lijk nog weten. Doch Zacharia's voorbeeld toont ons, dat we niet moeten toegeven aan die valsche schaamte, en dat we maar eerlijk onze onkunde in sommige dingen hebben te belijden, opdat we wijs mogen worden ter zaligheid. Ook mogen we er wel op letten, dat er in het woord van den Engel geen hooghartige minachting zit en wij doen wel, wanneer we ons eveneens daarnaar gedragen, want het ge beurt ook, dat we door ons gedrag een ander den s mond sluiten. Als iemand soms iets vraagt, dan is het meermalen voorgevallen, dat anderen daarover niet alleen hun verbazing lieten blij ken, maar dat zy den vrager ook duidelijk lieten gevoelen, hoe hoog zij zich verheven achtten boven hem en tot anderen smalend daarover spraken. Dit nu komt niet te pas, want niemand onzer heeft het nog verder ge bracht dan tot een leerling van Christus, en als nu een Engel uit den hemel, die eeuwen achter elkander Gods woorden en werken over dacht heeft, zich geen verachtelijk woord ver oorloofd, hoe veel minder past het ons. Wan neer we iets verstaan, wat aan een ander on bekend is, mag ons dit wel een oorzaak van erkentelijkheid zijn, maar mag ons nooit ver leiden om uit de hoogte op anderen neer te zien. Wij zijn in de wereld om elkander tot een hand en een voet te zijn. Doch we moeten ons wenden tot den kan delaar met zijn lampen, welke geheel van goud was. En dan zeggen we allereerst, dat dit visioen tot bemoediging verstrekte. Een deel van het volk was teruggekeerd uit de balling schap tot het land der vaderen en worstelde er met allerlei bezwaren- Die betrekkelijk kleine schare stond voor een reuzentaak. Het moest stad en tempel herbouwen, het moest zyn eigen leven inrichten naar de strenge wetten, door Mozes gegeven, daarenboven moest het een zegen zyn voor de volkeren, die rondom woon den en die dit overblijfsel van Israel op allerlei wijze tegenwerkte. Yan dag tot dag groeide de taak en van dag tot dag verminderde de kracht en de moed. Yol geestdrift waren zy gekomen, vol moed waren zij aan den arbeid begonnen, doch de geestdrift was geweken en de moed gezonken. Wie was tot deze dingen bekwaam? Wat waren deze weinigen onder de vele volkeren der wereld Hoe zouden zij ooit hun arbeid kunnen volvoeren Het sekeeh wel, alsof alles samenwerkte om hun ijver te blus- schen. Doch in dien kandelaar, een afbeelding van Israel, wordt het nu aan Zacharia en door hem aan zyn volk getoond, dat het hun aan niets zal ontbreken. Die kandelaar kan uit zich zelf geen licht geven, hij kan zich zelf niet van olie voorzien, doch dit is ook niet noodig. Gelyk aan dien kandelaar uit de beide olijf boomen de olie toevloeide, zoo zou aan Israel toevloeien de olie des Geestes. Niet nu eens en dan weer, maar voortdurend, onophoudelijk. Israel zag op de moeite, op den tegenstand, op de vijanden en waande, dat het enkel slagen kon, als hun getal veel grooter was en zy over allerlei schatten hadden te beschikken, maar dit was een vergissing. Neen, niet door kracht of geweld, maar door 's Heeren Geest zou het geschieden. En dit is nog zoo. De gemeente heeft een dure roeping, elk belijder van Jezus' Naam heeft een zware taak, en zy heeft geen kracht in zich zelve en gij zyt niet bekwaam, maar dit ontmoedige u niet, want naar Gods belofte zal Hy zijn kracht in zwakheid volbrengen en u steeds toerusten door Zijn Geest, indien gy dien Geest niet uitbluscht of wederstand biedt. Erken uwe diepe afhankelijkheid en vertrouw op den rykdom van Gods algenoegzaamheid en bidt veel met David Och, schonkt Gy mij de hulp van Uwen geest, Mocht die my op myn paan ten Leidsman [strekken, 'k Hield dan Uw wet, dan leefde' ik onbe vreesd, Dan zou geen schaamt mijn aangezicht be dekken. Bouma. De waarheid van deze woorden is weer ge bleken op de laatste vergadering van de land- bouw-vereeniging te Middelburg gehouden, want met volstrekte meerderheid van stemmen werd besloten „de paardenloterijaf te schaffen. Wij verblijden ons over dit goede besluit en wij verwachten, dat het in het belang van die vereeniging zal zyn. Ook nu was het de heer A. Geschiere van Grijpskerke, die het voorstel daartoe deed. Reeds meermalen had hy uit beginsel zijn woord tegen die loterij gesproken en er op aangedrongen, dat zy niet meer ge houden zou worden. Hoewel hy verscheidene malen in de minderheid bleef, toch gaf hij het niet op en is het ons weldadig aan, dat deze kloeke strijder thans zijn doel heeft mogen bereiken. Ditmaal kreeg liij een grooten steun in den heer Zwagerman, landbouwleeraar, die zeer ter snede opmerkte, dat de vereeniging de belangen van den landbouw had te behar tigen en dat als de paardenmarkt niet zonder loterij instand kan blijven, zij dan maar ver dwijnen moet. Dit was duidelijke taal en er was blijkbaar niemand, die daartegen iets in brengen kon. Met dit goede besluit is ook weggenomen het beletsel voor de geloovige landbouwers om lid van de vereeniging te worden en wij hopen dat zij nu ook zich aansluiten zullen. Op die wijze kan de vereeniging in bloei toenemen en Jkunnen zij hun eigen belangen behartigen. Bouma. Voor de derde en laatste maal wenschen we op dit onderwerp nog even terug te komen. Er is n. 1. in dit op zichzelf zoo onaange name incident toch ook weer iets, dat tot blyd- schap stemt. Ik heb het oog op de groote een stemmigheid, waarmede in de gansche, laat ik nu maar zeggen, Gereformeerde pers tegen het houden en bywonen van tooneelvoorstellingen is gewaarschuwd met den meest mogelyken ernst. Ik twyfel niet, of het zou het hart van duizenden in den lande goed doen, wanneer ze eens konden lezen, wat dezer dagen in tal van Christelijke bladen ten opzichte van de Amsterdamsche kwestie is geschreven. Bazuin en HerautKerkbodes uit Noord en Zuid, ze hebben samen het wachtwoord gegeven„Te gen het tooneelWaarlijk, de verwachting van zeker klein, Zeeuwscli, liberaal blaadje, dat in onze pers aan deze zaak wel weer hetzwy- gen zou worden gedaan, is niet uitgekomen. Ware het stuk niet wat lang, we namen gaarne over het artikel uit „de Heraut", een artikel, waarop hier en daar wel een kantteekening te maken zou zijn, doch dat in de hoofdzaak klare wijn schenkt. Men leze slechts de beide vol gende aanhalingen. „Bij de beantwoording van die vraag (n.l. of de opvoering van een historisch drama in be sloten kring zou mogen geschieden) mag niet uit het oog worden verloren, dat onze Gere formeerde vaderen steeds scherp onderscheid hebben gemaakt tusschen comedievertooningen in eigenlijken zin door beroepspelers gegeven, en tusschen de zoogenaamde „Schoolsche oefe ningen", waarby leerlingen op een Latynsche school tot oefening in de welsprekendheid een of ander historisch stuk opvoerden. Het eerste werd als op zichzelf zondig en verkeerd beslist veroordeeld, maar het tweede achtte men op zichzelf niet ongeoorloofd, ook al was men niet blind voor de gevaren er aan verbonden". „Dat onze Gereformeerde practicyns in Ne derland toch, gelyk men bij Yoetius en Witte- wrongel zien kan, deze schoolspelen in het algemeen ontrieden, was dan ook niet, omdat ze op zichzelf zondig waren, maar deels om den verkeerden inhoud der stukken, die destyds op de scholen werden opgevoerd, deels om het gevaar van verleiding, dat er in school. Wie eenmaal, zoo merkten ze terecht op, door deze schooloefeningen den smaak beet kreeg van het tooneel, liep zoo licht gevaar, later ook naar de publieke comedie te gaan. Het was daarom, gelijk zij het uitdrukten, veiliger en voorzichtiger deze schooloefeningen achterwege te laten. Wilde men zich oefenen in de welsprekendheid, dan deed men beter met saamspraken of rede voeringen voor te dragen. Hierdoor werd aan niemand ergernis gegeven en het beoogde doel even goed bereikt. Een raad, die zeker ook nu nog ernstige behartiging verdient. Al wat er toe zou kunnen leiden, dat onze Christelijke jongelui later tot het tooneelbezoek verlokt werden, dient liefst te worden gemeden". Yoor deze klare getuigenissen zyn we „de Heraut" dankbaarevenals we ons verblijden, dat ook allerwege het protest zoo krachtig ge weest is. Ons Gereformeerd kerkelijk leven staat voortdurend bloot aan scherpe critiek. Het wordt van degenen, die buiten zyn, zoo gaarne voorgesteld, alsof onder ons Gereformeerden hoe langer hoe meer alles mogelijk en alles geoorloofd is, alsof we hoe langer hoe lakscher worden in de practyk der godzaligheid. En tegenover die lichtvaardige aantijgingen doet het spontane en eenparige protest tegen het schouwburgbezoek zoo weldadig aan. Het moge waar zyn, dat zich in het algemeen een nei ging vertoont tot wereldgelykvormigheid, dit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1