Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. BOUMA en Ds. H W. LIMAN. 8e Jaargang. Vrijdag 23 September 1910. No 14 UIT HET WOOR1). Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az MIDDELBURG. Tooneelspel. Bedenkelijk. 1B0NHEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 8 cent. Drukker-Ditgever PRIJS DER iDVERTEHTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. JACOBS LIEFDE TOT RACHEL. Toen ik nu van Paddan kwam, zoo is Rachel by mij gestorven in het land Kanaan op den weg, als het nog een kleine streek lands was om tot Efrath te komenen ik begroef haar aldaar aan den weg van Efrath, welke is Bethlehem. Gen. XLYIII 7. Deze woorden heeft de aartsvader Jacob ge sproken, toen hij aan het einde van zyn leven was genaderd en zy doen ons zien, welk een bron van vreugde, maar vooral van diepe smart Rachel zijne vrouw voor hem geweest is. Om dit goed te verstaan moeten we ons herinneren enkele voorvallen uit het aan afwisseling rijke leven van dezen man, die alleen in de laatste jaren kalme dagen heeft gekend. Jacob moest, gelyk ge weet, de ouderlijke tent ontvluchten uit vrees voor de wraak van zyn broeder Ezau, en hij had zyn schreden ge richt naar Paddan-Haran. Eens was ook de knecht van zijn grootvader derwaarts getogen, maar welk verschil was er tusschen beider tocht. Eliëzer stond aan het hoofd van een heele kara vaan, nam met zich edele metalen en de schoonste voortbrengselen uit verschillende landen en werd bij zijn aankomst als een vorst ontvangen en onthaald. Jacob, de rijke erfgenaam daarentegen kwam er als een eenzame reiziger, die in zijn staf zyn eenige bezitting had. Niets kon hij het zyne noemen en hij kon alleen aanbieden de vrucht van zyn ervaring als herder. De Schrift teekent ons de eerste ontmoeting tusschen Jacob en Rachel op de volgende wijze„Als hy nog met hen sprak, zoo kwam Rachel met de schapen, die haren vader toebehoorden, want zij was eene herderin. En het geschiedde, als Jacob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, dat Jacob toetrad en wentelde den steen van den mond des puts en drenkte de schapen van Laban, zijner moedersbroeder. En Jacob kuste Rachel en hij hief zijn stem op en weende." Nietwaar het blijkt hieruit duidelijk, dat Jacob hulpvaardig is. Daar is iets ridderlijks in dat dadelijk helpen van zyn nicht. Maar tevens zien we ook, dat deze jeugdige herderin een aangenamen indruk op 't gemoed van den eenzamen zwerver maakte. Hy miste zooveel, hij die altijd in de nabijheid van zijn flinke en liefhebbende moeder geweest was, nu hij geheel alleen in een vreemd land was en daar wie weet hoe lang moest vertoeven. Hoe het kwam, heeft hij zelf niet kunnen ver klaren, maar in zijn hart werd een liefde wak ker, welke hem nooit meer zou verlaten. Deze eerste ontmoeting was reeds beslissend. Even verder wordt dan ook gezegd„En Laban had twee dochtersde naam der grootste was Lea en de naam der kleinste was Rachel. Doch Lea had teere oogen, maar Rachel was schoon van gedaante en schoon van aangezicht. En Jacob had Rachel lief." Die slanke gestalte bekoorde hem, dat levendige oog trof, dat schoone gelaat nam hem in. Van het eerste oogenb lik af had zij een ruime, ja, eenige plaats in zijn hart gekregen. Over haar dacht hij, haar na bijheid was hem aangenaam, zij maakte de vreemde woning voor hem aantrekkelijk, bij haar gevoelde hij zich thuis. Wat hij voor haar over had blijkt wel uit zijn aanbieding. Zeven jaar wil hij Laban dienen. Hij wil de hitte des daags en de koude des nachts verduren, als hy haar tot zyn vrouw mag hebben. En nog eens om ons te doen ver staan, van welk een aard zyn genegenheid was, wordt ons gezegd„Alzoo diende Jacob om Rachel zeven jaren, en die waren in zyn oogen als eenige dagen, omdat hij haar lief had." Om harentwil viel hem elke opoffering licht, elke moeite gemakkelijk. Hy leefde voor haar en niets was hem te zwaar. Gelukkig de vrouw, voor wie een mannenborst zulk een liefde koestert. Wel kwam naast Rachel haar zuster Lea als de vrouw van Jacob, maar dit heeft aan Jacobs liefde nooit iets veranderd. Wy konden ons dat wel denken, maar het wordt ons ten over vloede verzekerd „En hy had ook Rachel liever dan Lea", wier vruchtbaarheid zelfs geen inbreuk maken kon op de innige gehechtheid van Jacob aan Rachel. Zy was en zy bleef de lust van zijn oogen en de schat van zyn hart. Jaren gingen voorbij en de tyd was gekomen dat Jacob terugkeeren kon naar het land der vaderen. Na ontkomen te zyn uit de hand van Laban en uit die van Ezau trok hy Kanaan binnen. De hemel van zijn leven was nu helder en hy stelde zich zeker voor, dat er nu dagen van kalme rust zouden aanbreken en hy ver heugde zich in 't vooruitzicht, dat hij een aan genaam leven aan de zijde van zijn geliefde Rachel zou kunnen slijten. De begeerte door Rachel geuit by de geboorte van Jozef en in dezen naam bewaard, zou in vervulling gaan. Helaas, deze verwachting eindigde in bittere teleurstelling. De vreugde maakte plaats voor de smart, welke nooit meer voorby zou gaan. „En zij reisden van Beth-el en er was nog een kleine streek lands om tot Eplirath te komen en Rachel baarde en zy had het hard in haar baren. En bet geschiedde, als zij bet hard had in haar baren, zoo zeide de vroedvrouw tot haar vrees niet, want dezen zoon zult gij ook hebben. En bet geschiedde, als haar ziel uitging (want zy stierf) dat zij zijn naam noemde Ben-oni, maar zijn vader noemde hem Benj amin. Alzoo stierf Rachel, en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, dat is Bethlehem. En Jacob richtte een gedenkteeken op boven haar graf dat is het gedenkteeken van Rachels graf tot op dezen dag." Wie geeft een beschrijving van de droefenis welke toen zijn hart heeft vervuld, van de rouw, welke hem een gedenkteeken deed oprichten op Rachels graf? Met haar daalde een gedeelte van zijn eigen leven in de groeve, met haar heengaan was de voornaamste bron van zijn vreugde voor deze aarde gesloten. Nooit heeft hij dieper gevoeld, wat zy in zijn leven geweest was, dan toen. Weer zijn jaren voorby gegaan. De man, die moeite en leed, lyden en strijden, droefenis en rouw gekend had, was thans in een vreemd land, ver van het land der belofte. Aan alles merkt hij, dat de dood niet ver meer is. Jo zef, de oudste zoon van zijn dierbare Rachel, die bijna de hoogste plaats in Egypte inneemt, is gekomen en met hem zyn beide zonen Ma- nasse en Ephraïm. Het was een plechtige nre. Hoewel Jacob oud en blind en krank is, toch is hij nog een man van geestkracht. Zijn verstand is nog helder, zyn oordeel nog vaardig en wat meer zegt: zijn geloof levendig en werkzaam. Hij voorziet het gevaar, dat Jozef en zijn geslacht dreigt door de weelde en den rijkdom van Egypte en hij kan niet toestaan, dat er straks bij de inneming van Kanaan, waaraan hij op grond van Gods be lofte gelooft, een der stammen Israels ont breken zal en daarom geeft hij het voornemen te kennen om de beide zonen van Jozef als zijn eigen zonen, als Ruben en Simeon op te nemen. Waar zijn geest zich alzoo bezighoudt met de toekomst van zijn geslacht en met de beteekenisvolle plaats, welke dat geslacht in de historie der volkeren hebben zal, daar ge denkt hij ook nog aan de pijnlyke ure in zijn leven, waarin hy het stoffelijk overschot van zijn lieve Rachel heeft moeten begraven. Hij is nu honderd-en-zeven-en-veertig jaar oud en sedert Rachels dood is er veel gebeurd, maar nog staat die gebeurtenis van Rachels sterven levendig voor zijn geest. Hy ziet haar als 't ware nog, by lydt nog met haar mede, liy gevoelt zijn hart nog van weedom ineenkrim pen, hy doorleeft nog eens die oogenblikken, waarin zy aan zijn jongsten zoon het leven geeft ten koste van haar eigen. Hoe nauwkeurig herinnert hy zich nog de plaats, waar hy haar begraven heeft; hij weet nog al de bizonder- heden, als ware het gisteren gebeurd. Wat heeft deze man kunnen liefhebben, en hoe trouw is hy de vrouw zyner keuze gebleven. De dood heeft haar kunnen wegnemen, het graf heeft haar lichaam kunnen verslinden, maar zijn liefde tot haar heeft niemand, heeft niets kun nen wegnemen, zij is gebleven en zy zal met hem heengaan. Wat een voorrecht voor een man, die zoo zijn vrouw liefheeft, voor een vrouw, die gelooven mag, dat zy oprecht bemind wordt. In elk goed huwelyk is iets onverklaarbaars. Man en vrouw weten, dat de liefde ontstaan is, maar hoe, dit weten zy niet. Wie deze weldaad ken nen behooren te zorgen, dat de plant dezer liefde zich ontwikkelen kan en zy moeten dan ook alles verwijderen, wat schadelijk zou kunnen werken. Bovendien is het noodig, dat zij opzien tot Hem, die aan eiken man zijn vrouw als met eigen hand toevoegt. Bouma. UIT HET LEYAIN. Volgens een berichtje in „De Standaard" van j.l. Maandagavond is de opvoering van Sliakes- peares Julius Caesar door de Gereformeerde gymnasiasten in de stadsschouwburg te Am sterdam niet doorgegaan. Voor dit besluit zijn we dankbaar. Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald. Wel blyft echter het voornemen om in Decem ber dit stuk op te voeren in gesloten kring, .zonder entree. De trek naar het verbodene zit er toch zoo diep bij ons in Waarom liever in onze krin gen niet radicaal gebroken met alles, wat riekt naar het tooneel Ik weet wel, dat heel prin cipieel geredeneerd het Calvinisme ook de kunst, ook de tooneelspelkunst voor zich opeischt. Maar op het stokpaardje van het principie is menigeen naar het kamp van den duivel ge reden. Bovendien, laat ons in kinderlyke on bedachtzaamheid vooral niet grijpen, naar het geen voor ons vooral nog te groot en te won derbaar is. We mogen dankbaar zijn, dat we met ons Calvinisme eenigen invloed hebben op het terrein van het practische leven, een be scheiden woord mee mogen spreken in de groote ruimte van de wetenschapmaar met dat op- eischen moeten we liever wat voorzichtig zyn. Ons beginsel is wel machtig, maar de dragers van dat beginsel zyn nog zoo zwak. Het is zoo iets grootsalle terreinen van het leven te veroverenMaar dat gaat niet in één dag En dan is van alle terreinen, geloof ik, dat van de kunst wel bet laatst aan de beurt; en het allerlaatst, dunkt my, de tooneelkunst. Het zegt toch wel iets, dat van de dagen der Kerkvaders aan tot op dezen tegenwoordigen tyd van vele kanten ernstig tegen het tooneel is gewaarschuwd. De bezwaren, die opge noemd worden, en de gevaren, die worden aan gewezen, zyn toch waarlyk zoo klein niet. Het heeft er vele in den lande innig leed gedaan, dat juist in het middelpunt van ons kerkelyk leven een zwenking gezien is. Zulke ingrypende veranderingen van levensusanties improviseert men zoo maar niet, gelijk thans geschied is. De mensehen zagen er van op Er was niemand, die zeideik heb het wel gedacht, dat het daartoe zou komenAlleen de Middelburgsche Courant was er niet over verwonderd. Doch dat is tot daarentoe. In onze kringen was het bericht een verrassing. Het is dan te hopen, dat het by deze mie- lukte poging zal blyven. Zulke dingen geven ergernis aan ?de puriteinsgezinden onder ons, die, ofschoon misschien wat bekrompen, toch nooit het slechtste deel van het Gereformeerde volk zyn geweest, maar veeleer als het blyvend gedeelte zyn te achten. En anderzyds zyn ze dengenen, die zwak zijn en door de begeerlijk heden der wereld worden bekoord, een vrybrief tot erger afwyking en tot ruimer genieting van zingenot. Op theoretische gronden kan er misschien voor een Gereformeerd tooneel worden gepleit maar uit practische overwegingen kan er niet krachtig genoeg tegen worden gestreden. Het is vele jaren geleden, dat aan een zeer uitnemend man, een voorganger in Israël, nu reeds in den hemel, de toegang tot het H. Avond maal werd ontzegd, omdat hy voor een enkele maal in den schouwburg de opvoering van een klassiek stuk bygewoond had. Sommigen zullen misschieu zeggen, dat het barbaarsch was. Maar het is te hopen, dat iedere Kerkeraad ook nog den moed heeft, om, waar bet noodig is, tot zulk een daad over te gaan. Onlangs is er een boekje verschenen bij C. L. G. Yeldt te Amsterdam. De titel van het boekje isOver Chanteurs en wat bun sterkte is, door mr. G. Helpman. Een wonderlyk boekje. Want terwyl er eenerzyds de Chanteurs in worden voorgesteld als de grootste schurken, wordt er anderzyds met deernis en medelyden voor de diep-beklagenswaardige homosexueelen gepleit. De lezer weet misschien wel wat een Chanteur is Een Chanteur is, precies zooals mr. Help man zegt, een groote schurk. In de laatste tyden is er over deze menschen al veel ge schreven. Wat ze voor kwaad doen Wel, ze beschuldigen, terecht of te onrecht, iemand van onzedelijke handelingen, en dan zeggen ze indien ge binnen zooveel tyd niet zooveelgeld geeft, dan maken wy u publiek. En velen, bevreesd, dat hun naam op straat zal komen, geven dat geld, hetwelk afgedreigd is, ook al zijn ze onschuldig. Ieder stemt toe, dat zulk een handelwijze schurkachtig is. Daar staat nu dit tegenover, dat vooral in den Haag, waar deze dingen meest gebeuren, niet weinigen zyn, die inderdaad reden hebben te vreezen, dat hun naam publiek wordt ge maakt. Allerlei zonden tegen het zevende ge bod worden er gepleegd. Ook deze zonden, die door de Schrift aldus worden aangeduid en bier niet breeder kunnen worden besproken dat mannen met vrouwen schandelijkheid be drijven. Men noemt dit komosexualiteit. Er is een zondige liefde tot liet andere geslrchtdit wordt genoemd ketero-sexualiteit. Maar er is ook een zondige liefde tot hetzelfde geslacht en deze wordt genoemdliomosexualiteit. Dan bedryven mannen met mannen, en vrouwen met vrouwen ontucht. Dit is de diepste ont aarding van het geslachtelijk leven. Dit is de gemeenste, vuilste voldoening van de vleesche- lyke lust. En nu is dit in mr. Helpmans geschriftje het eigenaardige, dat hij de Chanteurs steenigt tot stervens toe, maar dat hy tegelykertyd de homosexueelen, die Sodoms zonde bedryven, voorstelt als menschen, die we niet veroordeelen moeten, doch veeleer met deernis en medelyden moeten beschouwen. Ze zyn spelingen van de natuur, maar geen verdorven individuen. Ze zyn op zyn best ziek, maar niet slecht en ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1