Een gedenkdag,
ZENDINGSGELD.
„Toon mfl nn uwe heerlijkheid."
Kroegen en Kerken.
Met een halven Bijbel naar de kerk.
Als uit een cirkel van vnnr.
Kerk en Schoolnieuws.
lijden vermeerdert. Wat is de mensch, als Gods
hand hem aanraaktDe Heere make het bij
hem en by al onze lijders en lijderessen wel.
By Hem toch zijn er uitkomsten zelfs tegen
den dood. Bouma.
Heden was het voor de Christelijke School
('s Gravenstraat) te Middelburg een gedenkdag.
Vijftig jaar was het geleden, dat zij geopend
werd. Dat was in die dagen een daad van
geloofsmoed en daarom was het goed, dat er
gedacht werd aan die mannen, die het aange
durfd hadden een der eerste scholen in Zeeland
te bouwen en bovenal aan Hem, die hen daar
toe heeft opgewekt en gesterkt, en die voorts
die school heeft doen groeien, zoodat er nu
byna driehonderd kinderen geregeld onderwijs
ontvangen.
Te half twee nu kwamen de onderwijzers,
de leden van het Bestuur en de kinderen saam
in de school. Er werd een psalm gezongen en
na het gebed werden korte toespraken gehou
den. Vervolgens deden de kinderen onder de
leiding van het onderwijzend personeel een
wandeling door sommige straten en richtten
toen hun schreden naar het Schuttershof, waar
zy onthaald werden op eenige versnapering.
Verscheiden toepasselijke liederen werden ge
zongen en vele goede woorden gesproken. Aan
't einde werd dank gebracht aan den Gever
alles goeds en in Zijn hoede werd de school ook
by voortduring aanbevolen.
De Heere zegene ook in de toekomst deze
scholen, alsmede alle onze scholen, welke ook
in 't onderwijs de kracht van 't Evangelie
willen doen uitkomen. Wonderlijk is het in onze
oogen, als wij gedenken aan alles, wat God
ons nu reeds langer dan een halve eeuw in
't Christelijk onderwijs aan ons land heeft ge
schonken en als wij daarbij letten, dat wij nog
veel kunnen verwachten dan verdubbelen wij
onze dankzeggingen en gebeden, wyl ook in
de toekomst God alleen ons verder brengen
kan en onze scholen kan doen beantwoorden
aan de eischen, welke onze tijd haar stelt. Al
zjjn. de omstandigheden nu veel gunstiger dan
een. halve eeuw geleden, het gebed mag niet
verminderen. De gevaren toch welke onze
scholen thans bedreigen zyn grooter dan vroe
ger. Daarvoor behoort het oog open te zijn,
opdat de dankzegging straks nog overvloedi
ger zy. Bouma.
Sinds 1 September is ondergeteekende Penning
meester af. De Penningmeester woont voortaan
in Middelburg. Men zij dus zoo oplettend en
zende mij voortaan niets meer voor de Zending.
Alles wat voortaan gecollecteerd en ingezameld
wordt voor de Zending, moet in iedere classis
voorden afgedragen aan den classicalen Zendings-
deputaat.
Let hier wél op 1 Al wat men aan mij zendt,
dat moet ik weer terugzenden, en dat is geldver
spilling. Laman.
Exodes 33 18—34 5.
Nadat Mozes voor Israel verkregen had wat
noodig was, heeft hij voor zich zelf nog iets
te vragen. Hy heeft een grooten wensch, dien
hij aan God bekend maakt
Toon mij nu Uwe heerlijkheid.
Ja hy had al wel veel gezien van de heer
lijkheid Gods. Hy had het braambosch zien
branden zonder te verterenhy had de heer
lijkheid gezien in de wonderdaden in Egypte-
landin de vuur- en wolkkolom en nu op den
berg klonk hem de stem tegen die zoo wonderlijk
roerde, en met eerbied vervulde.
't Was louter goedheid't waren liefdekoor
den, alles wat hy van zijnen Zender ontvangen
had.
Is het te verwonderen dat Mozes nu vraagt
„Hef nu Uw sluier op en laat uw aangezicht zien.
Het vele dat hy ontving doet hem verlangen
naar meer. Reeds in Ex. 24 wordt ons iets
verhaald van het zien Gods door Mozes. In
vers 10 lezen we: en zy zagen den God Israels
en onder zijne voeten als een werk van saffier
steen en als de gestaltenis des hemels in zjjne
klaarheid.
Wat is dit voor zien geweest?
De beschrijving zelve toont reeds aan dat het
eene aanschouwing Gods was in de natuur.
Op den berg waren zij geklommen (Mozes en
Aaron e.a.) en onder den invloed der heilige
stemming zagen zij in de schoonheid van de
zichtbare wereld de openbaring huns Gods.
't Was de Heere die zich niet onmiddellijk
toonde, maar middelijk. De Almachtige werkte
in op de natuur, zoodat Mozes en Aaron met
de anderen eene hemelsche gestalte zagen. De
Heere was op bijzondere wyze op die plaats
en zyne heerlijkheid deelde zich mede aan de
elementen der aarde.
Zóó te zien had Mozes niet verzadigd, maar
zyne begeerte juist verlevendigd als de natuur
zoo schoon werd door Gods tegenwoordigheid
hoe schoon zoude het dan zyn als Hij zich
toonde van aangezicht tot aangezicht.
Doch wat wil Mozes dan toch Hoe wil bij
God zien? Is Mozes dan de zinnelijke voor
stelling van God niet ontwassen Of bedoelt
hij dat God, die met menschelijke stem tot
hem spreekt, ook eene menschelijke gestalte
zal aannemen
Met lichamelijke oogen kan God niet gezien
worden. Hij is een Geest Joh. 4 24. Jezus
zegt 6 46, Niet dat iemand den Vader heeft
gezien en in Joh. 1 18, Niemand heeft ooit
God gezien.
Coll. 1:15. Dewelke is het beeld des onzien-
lijken Gods. 1 Tim. 6 16. Denwelken geen
mensch gezien heeft, noch zien kan. 1 Joh.
4 12. Niemand heeft ooit God aanschouwd.
Hoe heeft God nu dezen wensch vervuld
De Heere zegtIk zal al mijn goedheid
voorby uw aangezicht laten gaan en zal den
naam des Heeren uitroepen voor uw aangezicht.
Mozes vraagtkabood d. i. heerlijkheid.
De heerlykheid is de glans van heel Gods
zelfopenbaring.
De Joden dachten hierbij aan een geschapen,
zichtbaren glans, aan een Lichtlichaam, waar
door Hij zyne tegenwoordigheid in de schepping
kenbaar maakte. Deze meening kan niet goed
gekeurd worden. De Schrift leert duidelijk
de geestelykheid Gods. Het aannemen van
zulk een „lichtlichaam" zij het dan.ook onge
schapen, toch van zijn wezen onderscheiden is
met de geestelykheid en eenvoudigheid Gods
in stryd.
Wel openbaarde zich de heerlykheid Gods
b.v. in de scheehina'. Toch bedoelde Mozes
zulk eene openbaring niet, die had hij meer
malen gezien. Dit blijkt ook uit het antwoord
dat de Heere gaf. Gy zoudt mijn aangezicht
niet kunnen zien. Een rechtstreeksch, onmid
dellijk zien, als van aangezicht tot aangezicht,
van de heerlijkheid Gods zal hem niet vergund
worden.
Gods aangezicht kon hij niet zien en leven.
Wat wil de uitdrukking, het aangezicht Gods
zien, zeggen?
God spreekt van zich op menschelijke wijze.
Eens, zoo is de belofte, zullen we God zien
van aangezicht tot aangezicht in het ryk der
heerlykheid.
Nu weten we dat God geen aangezicht heeft
gelijk wij dat hebben. Meer dan in eenig an
der deel van het lichaam spreekt de ziel in
't gelaat, de stemmingen der ziel weerspiegelen
zich op 't aangezicht. Het gelaat wordt im
mers de spiegel der ziek genoemd.
Dan kennen wij iemand wanneer wij hem
niet maar van achter, maar in het aangezicht
gezien hebben.
Gods aangezicht zien wil dus zegenHem
volkomen op hemelsche wijze kennen. Zoo,
zegt de Heere tegen Mozes, zóó zult gij my
niet zien kunnen en leven. Daarvoor zijt gy
nog niet vatbaar. Neen, niet myn aangezicht,
maar mijn achterste deelen zult gij zien en ik
zal al mijn goedheid voorbij uw aangezicht
laten gaan en den naam des Heeren uitroepen.
H. Meulink.
(Wordt vervolgd.)
In de „Amsterdamsche Kerkbode" vonden we
het onderstaande zeer lezenswaardige stukje
Maar één
„Kom, 'tbegint te schemeren", zei dominé bij
zichzelf. „Ik kan niet meer zien om te studeeren,
hoe laat zou 't al wezen O, 't is al by vyven,"
zei hij, terwijl hij het horloge weer in het vestzak
glyden liet. „Dan wil ik wel gelooven, dat ik
niet meer zien kan. Kom, dan zal ik by sche
meravond de oude Hinke maar met een bezoek
vereerenik ben nu met het huisbezoek aan
de gemeente zoo goed als klaar, en weet er al
het een en ander van. Maar bij oude Hinke,
zoo zei ouderling Keegstra, daar kon ik wel een
uurtje genoeglijk zitten. Het moet een oude,
vrome vrouw zijnNu, dat mag ik hopen,
zoo iets zal voor my, als jong dominé, op mijn
nieuwe standplaats, niet van onpas komen
Zoo praatte dominé bij zichzelf. En nu zet
hij den hoogen hoed op, en met den wandelstok
in de hand roept hy zyn vrouwtje in de voor
kamer goeden avond toe, meteen zeggende, welke
kant van zyn groote gemeente hij uitgaat. Met
vluggen tred gaat hy de nieuwe buurt langs,
komt door een steeg op de kleine buurt uit, en
verdwynt dan na een poosje in een nauw steegje,
daar het hem aangeduid was, waar Oude Hinke
woonde.
Aan een verkeerde deur kon de man niet
komen, daar er in het geheele steegje maar één
deur was te vinden. Hij deed die open en
klopte op de kamerdeur.
Hinke roept„Die daar is, moet er maar in
komen". En by haar zelf zegt ze: „'tZal, denk
ik, onze nieuwe dominé wel zijn, want anders
klopt er by my niemand aan de deur".
Het duurt niet zoo heel lang, of dominé zit
op zijn praatstoelhij is thuis... daar heeft hij
in de meeste gevallen dan ook niet veel werk mee.
„Hoe is 't", zei dominé, „kan je Zondags ook
nog met genoegen opgaan, Hinke, onder de
prediking van Gods heilig Woord? Leeft het
ook nog in jou ziel„Ik zal met vreugd in
't Huis des Heeren gaan, om daar met lof Uw
grooten Naam te danken"?"
„Ja, dominé, ik moet zeggen, dat het nog al
tijd mijn lust en myn leven is, om daar te zyn,
waar 't vrome volk vergaart, en 't brood, dat
onze nieuwe dominé ronddeelt, smaakt mij heel
best, dat kan niet beter. Maar weet dominé,
wat ik dacht, toen dominé Zondag preekte over
dat velen meenen te zullen ingaan en niet kunnen
ingaan Toen dacht ik zoo „O, ja, als 't een
maal zoover is 6n het kaf van het koren wordt
gescheiden, wat zullen er dan veel zijn, die ver
stuiven als kaf voor den wind. Want als wy
zoo het dagelyksch leven eens nagaan, dan denk
ik wel eens: „Wat zijn er toch weinigen, waar
niets op valt aan te merken. Als ik de ge
meente zoo overzie, och dominé, wat zyn er dan
toch weinig ware geloovigen"
„Hoeveel, dacht Hinke, zouden er in onze
gemeente wel zyn?" zegt dominé.
„Hoeveel?" zegt Hinke, die meent dat het
ernst is en er zeer mee gevleid is, dat dominé
haar zoo een vraag doet. „Nu een beetje, ik
ga het leven zoo wel eens na, maar zou het met
een stuk of drie niet gauw ophouden
Hinke dacht aan haar zelf, aan dominé en
aan een ouden ouderling, die in de ouderlingen
bank grijs geworden was.
„Ik weet het niet, Hinke" zegt dominé.
„Maar", zegt Hinke, „dominé is de gemeente
door geweestis het leven, onder ons gezegd
niet een beetje? 'tls allemaal zoodood,
zoo dood. Er is niets geen geestelijk leven
dunkt mij. Dat was voor jaren heel anders
Hoeveel denkt dominé wel dat er zouden
zijn, daar 'trechte leven in leeft?"
„Ik weet het maar van één, Hinke", zegt
dominé.-
„Maar één", zegt Hinke, en zy denkt: „dan
zal dominé vast zoo hoog tegen mij opzien, dan
zal ik dat wel zijn!Maar één", zegt ze,
en wie mag dat dan wel zyn vraagt zij
verder.
,Ja," antwoordt dominé, „maar één. En dat
)en ik zelf. Door genade heb ik mij zelf leeren
kennen, een grootzondaar voor God te zijn.
En ik heb God leeren kennen, als de Ware
Rechtvaardige, en Jezus Christus, die Hy ge
zonden heeft, om ons en ook my zalig te maken.
!n met dien vasten troost hoop ik te sterven.
Vlaar anders, Hinke, dan weet ik het van geen
een, ik hoop, dat er vele mogen zijn, maar Gods
verborgen raad, waar de engelen begeerig zijn
in te zien, daar moeten wij niet inkomenwij,
menschen, zien altijd aan, wat voor oogen is,
maar de Heere ziet het hart aanlaten we dat
niet vergeten. Hij, de groote Kenner van onze
harten, Hij alleen weet wat er zit tusschen Hem
en ons verbroken hart. Voor Hem liggen alle
dingen naakt en open. En daarom, Hinke, ik
weet het maar van één, maar ik hoop dat er
veel zullen zijn, ook in onze gemeente, die vrede
gevonden hebben in het bloed van Christus".
Dominé staat op, en geeft Hinke de hand,
wenscht haar goeden avond en hoopt later weer
eens by haar aan te komen. Maar Hinke heeft
iet gevoeld een beschamende les bij dominé te
lebben opgedaan. Zy heeft er over nagedacht
en het heeft haar goed gedaan. Zy heeft later
ingezien, dat de weg van terechtbrengen, die de
Heere met Zyn volk houdt, niet altyd onze eigen
weg is. Later heeft zij het in toepassing ge
bracht om een ander uitnemender te achten dan
zichzelf. Hinke is niet meer. Zy heeft al lang
iet tydige met het eeuwige verwisseld. En
toen dominé de toespraak by Hinke haar lyk-
kist hield, liet hy uitkomen, hoe hij hét ook
van deze afgestorvene zuster gelooven mocht,
dat zij opgenomen was in een der vele woningen,
waarvan de Heere Jezus zegt, dat Hy er heen
ging om ons plaats te bereiden.
Dominé is nog voor velen een handwijzer ge
weest, op den weg naar het Hemelsch Kanaan.
in op den stoel was hy een levend getuige van
dat onwrikbaar geloof, dat hem door genade
ten deel was geworden. Later is hij nog een
tijd lang professor geweest. Zijn degelijk en
veel omvattend onderwijs is nog vele jonge leer
lingen tot zegen geweest. En altijd moesten
zy zyn scherpzinnigheid bewonderen. Hij is
er nu ook al niet meer. Ook hij vond een
plaats op het kerkhof onder de groene zoden,
n de kracht van zyn leven werd hij van zyn
post afgeroepen. Ook voor hem is het geloof
omgezet in aanschouwen. Ook van hem kan
iet getuigd worden„Hy spreekt ook nadat
lij gestorven is". L. Hamersma.
Oosterbierum, 10 Maart 1910.
Uit het Friesch vertaald door J. J. S.)
SPBOKKELOOEV.
In Amsterdam is op elke 225 zielen een her
berg „drank of bierhuis," en voor elke 7200 Ned.
Herv. één predikant.
Voor Rotterdam zijn die getallen 200 en 8000.
Voor 's Gravenhage 225 en 8000.
Voor Arnhem 180 en 5500.
Welk een verhouding
Hoe kan by zulk een toestand de kerk ook
maar het tiende deel van het kwaad weren, dat
de herberg teweeg brengt. En als 'twaar is,
dat slechts één van beide kan bloeienkerk öf
kroeg, wat moet dan bij zulk een verhouding
de toekomst van de kerk zijn
(De Weréldstrijd.)
Het heeft mijn aandacht getrokken, dat hier
zoo veel menschen met een halven Bijbel ter
kerk gaan. Als een tekst uit het nieuwe tes
tament wordt afgekondigd, zoeken de meesten
hem opmaar o wee, als de leeraar zegt dat
de woorden van zijn tekst zijn opgeteekend in
een der boeken van het oude testament, dan
blyven heele ryen onbeweeglyk zitten, geen
hand wordt verroerd, geen boekje geopend
(enkelen uitgezonderd), 't is of dan Gods
Woord niet gepredikt wordt. Hoe het komt
Omdat men. alleen een nieuw testament meê-
brengt. Wordt er een vry groote tekst uit
het oude testament behandeld, dan is zeker
driekwart van de gemeente niet in staat het
behoorlijk na te zien en te volgen. En dat in
het Nederlandsche Jeruzalem
Laten onze bybelverkoopers de gemeente
huis aan huis eens spoedig een bezoek brengen.
Dan kan men elkaar van dienst zyn.
(Kamper Kerkbode.)
„Man!" zeide een onverschillig reiziger tot
een Amerikaansch Indiaan, die Christus als zijn
Zaligmaker had leeren kennen, „man, wat is
toch de reden, dat gy u zoo druk maakt over
Christus, en dat gy zooveel van Hem spreekt
Wat heeft die Christus toch voor u gedaan,
dat gy zooveel met hem op hebt De bekeerde
Indiaan antwoordde hem niet dadelyk op deze
vragen, maar verzamelde wat drooge bladeren
en wat mos en verspreidde die in een cirkel
op den grond. Daarna ving hij een levenden
worm en zette dien midden in den cirkel.
Voorts stak hij het mos en de bladeren in
brand. Weldra stegen de vlammen omhoog-en
kreeg de worm het benauwd van de hitte. Hy
kromp ineen van doodsangst, en, na vergeefs
beproefd te hebben langs den kant te ontko
men, rolde hij zich in 't midden ineen, alsof
hij besloten was in wanhoop te sterven. Op dat
oogenblik strekte de Indiaan zyn hand uit,
nam den worm zachtkens op en zette het diertje
op zyn borst.
„Vreemdeling", zeide hy tot den reiziger,
ziet gij dien worm? Ik was dit in nood ver-
keerende schepsel. Ik was stervende in myn
zonde, hopeloos en hulpeloos op den rand van
het eeuwige vuur. Het was Jezus Christus, die
den arm zijner macht uitstak. Het was Jezus
Christus, die de hand zyner genade my toe
reikte. en my uit het vuur rukte. Het was
Jezus Christus, die my, armen zondigen worm
een plaats in zyn liefdevol harte gaf. Vreem
deling, dat is de reden, waarom ik van Jezus
Christus sprak en veel met Hem op heb. Ik
schaam my hierover niet, omdat ik Hem lief
heb".
(Gereformeerde Kerkbode.)
TWEETAL
te Koevordends. A. P. Lanting te Oud-Loos-
drecht
ds. B. Roorda te Idskenshuizen.
BEROEPEN
te Oudehom (Fr.): ds. G. Noordhof te Lippen
huizen
te Witmarsumds. F. Petersen te Winsum
te Warnsds. K. Veen te Oostburg
te Baarlandds. E. Schouten te Bolnes
te Wilpds. G. Groot Nibbeling te Hauler-
wyk;
te Scharnegoutumds. G. H. de Jonge te
Dwingeloo
te Siddeburends. G. D. Scheepsma te Boorn-
bergum
te Murmerwoude—Akkerwoudecand. N. D. v.
Leeuwen te Amsterdam.
AANGENOMEN
naar Zevenhuizen (Gr.)ds. A. Dekkers te-
Anna Jacoba-Polder
naar Oosterbeek ds. J. H. Koers te IJinuidem
BEDANKT
voor Katendrechtds. C. Lindeboom te Go-
rinchem
voor Koevordends. D. Steenhuis te Ulrunu