Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanOs. L. fiOUHl en Ds. H V. LiHiN. 8e Jaargang. Vrijdag 26 Augustus 1910. No. 10. UIT HET WOORD. Met roede werking van onderscheidene Predikanten. A. D. LJTTOOIJ MIDDELBURG. Az ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummerscent. Drukker-Uitgever PRIJS DER AOVERTENTIEN van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. JACOBS BELIJDENIS. En Jacob zeide tot Pharao: De dagen der jaren mijner vreemde lingschappen zijn hon lerd-en-dertig jaren; weinig en kwaad zijn de da gen der jaren mijns levens geweest en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen in de dagen hunner vreemdeling schappen. Gen. 47 9. II. Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest. Misschien bevreemdt het u, als gij deze woorden van Jacob leest. Hoe zegt ge, waren de dagen der jaren zijns levens weinige Hij was toen reeds honderd en-dertig jaar, waarlijk een hooge leeftijd. Vooral in ons oog, voor wie nog altijd geldt het woord van Mozeszeventig en zoo we zeer sterk zijn tachtig jaar. Slechts aan enkelen valt het te beurt om over deze gestelde grens heen te komen. In alle bladen wordt het ver meld, als iemand eens honderd jaar mag wor den. Wij beschouwen het als een groote zeld zaamheid. Meestal is zulk een leven geen leven meer. En de aartsvader telt reeds honderd-en- veertig jaar en ofschoon de gebreken van den ouden dag ook bij hem zich doen gelden, toch is hij nog kras. Hy kan nog naar het vorste lijk paleis gaan, hü kan nog met den Koning spreken, hij is nog in 't volle bezit van zijne geestelijke vermogens. Wij zouden zeggen, wat is zijn leven lang en wat geniet hij een gezegenden ouderdom. Nu dit is volkomen waar. Niemand spreeke dit tegen. Ook Jacob niet, want als gij meent, dat hy hier klaagt over zijn wedervaren, dan vergist ge u. Hy is niet ontevreden en ondankbaar. Maar wyl het u zoo kan toeschijnen, is het noodig, dat ge even nadenkt over den zin van zijn uit spraak, opdat ge hem niet onbillijk beoordeelt en u zelf een winste bezorgt. Had hy rede om te zeggen: weinig zyn de dagen der jaren mijns levens geweest? Gewis en gij zult het spoedig toestemmen. Zyn de dagen der jaren uws levens, die voorbij zyn, in nw oog lang of kort geweest Zijn zy niet voorbij gegaan als een doorn Be grijpt ge, waar de weken blyven, en waar de maanden heen vliegen Hoe duidelijk de Schrift en de ervaring het u prediken, telkens vraagt ge verwonderdwaar is de Lente ge bleven eti hoe snél zal dè Zomer vóorby zijn. Gij kunt er niet bij, het is u een raadsel. En dit zal zoo blyven, al wordt ge nog zoo oud. Ja, zy die reeds een hoogen leeftijd hebben bereikt, zeggen, dat het voor hun besef steeds sneller gaat. Een jaar is altijd even lang, maar het lijkt ons toe, dat het steeds korter wordt. Als ge dit nu in aanmerking neemt, kunt ge dan niet verstaan, hoe vader Jacob zeggen kon, dat zijn dagen weinig waren ge weest. Hy zag die honderd-en-dertig jaar niet voor zich, maar achter zich liggen en het kwam hem voor, dat zij als op arendsvleugelen weg- gereisd waren. Slechts enkele dagen hadden een herinnering nagelaten. Vele waren uitzijn geheugen weggewischt. Bij het overzien van zijn leven was het hem, alsof hy slechts wei nige dagen ontvangen had. Niet alleen waren de dagen der jaren zijns levens weinig geweest maar ook kwaad. Her innert n de geschiedenis van zyn leven en gij zult moeten zeggen, ja, dat is duidelijk. Eerst moet hy vader en moeder verlaten en om de wraak van zijn broeder Ezau te ontgaan, moet hij twintig jaar vertoeven in een vreemd land. Het is waar dat hij daar by een oom een gastvrij onderdak vond, maar wij weten, welk een hebzuchtig mau Laban was en op welke wyze hy zijn neef, die zijn schoonzoon werd, behandeld heeft. Gij kunt niet zeggen, dat zijn verblijf in Paddan-Haran hem veel ge noegen heeft gebracht. Eindelijk slaat het uur, waarop hij naar Kanaan kan terugkeeren, maar wie beschrijft de vreeze, waaraan hij onderweg bloot gestaan heeft. Eerst het bericht, dat Laban hem achterna jaagt en straks die nacht aan het veer van Jabbok, niet waar, meer be hoef ik niet te zeggen om U voor oogen te plaatsen, welke gevaren hem toen hebben be dreigd. Onder Gods hoede ontkomt hij en met een verruimd hart mag hy het land zijner geboorte begroeten, zeker in de verwachting, dat er nu eens zonnige dagen voor hem zullen aanbreken. Doch wie beschrijft de droefenis, als zijn geliefde vrouw Rachel ten koste van haar eigen het leven aan een kind geeft. Gy kunt zelf wel verder invullen, wat aan dezen man nog overkomen is en als gij dit doet, zult gij moeten zeggen, dat hy niet overdrijft, als hij getuigt, dat zijn dagen kwaad zijn geweest. En zij hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen in hunne vreemdelingschappen. Ook dit is duidelijk. Zijn vader Izaak toch is honderd-en-taclitig jaar geworden. Zyn grootvader Abraham be leefde een ouderdom van honderd-en-vyf-en- zeventig jaar, terwijl zijn overgrootvader twee honderd-en-vijf jaar was, toen hij stierf. Wij zien daaruit, dat ook reeds in de dagen des aartsvaders het leven ingekort werd. Het aan tal jaren verminderde. De levenskracht nam af. De doorwerking van de zonde en den dood nam ook in de heilige lijn toe. Er was der halve voor den aartsvader reden om op deze wijze te spreken, temeer omdat naar het schijnt, de Koning van Egypte zich verwonderde over de kracht en krasheid, welke Jacob op zoo hoogen leeftijd nog eigen waren, waaruit we afleiden, dat destijds de bewoners in Egypte reeds vroeger oud en versleten waren. Het is niet een klacht, welke Jacob hier uit, hy zegt niet, dat het hem speet, dat hy niet meer zoo lang op aarde kon blyven als zijn vaderen. Met een kalm gemoed besckryft hij, wat zijn leven voor hem is geweest. Voor zijn oog ligt het nu, gelijk het geweest is en hy is bij machte om het juist te beoordeelen, zonder dat er eenige bitterheid in zijn ziel is overgebleven. Het gaat hem als een schepeling, die vaneen stormachtige reis thuis gekomen is. Hy her innert zich al de gevaren, welke hem bedreigd hebben, de zwarigheden, welke hun vergezel den, maar thans heeft hij dit alles achter den rug. Nog één opmerking moet hier bijgevoegd worden. Jacob heeft nog na deze ure zeven tien jaar geleefd en hij spreekt, alsof hij aan 't einde van de levensreis staat en op 't punt is gekomen om heen te gaan. Daaruit blijkt u, dat hy door het tellen zyner dagen een wijs hart heeft bekomen. Hij wist natuurlijk niet, hoelang zijn leven duren zou, met zijn vader Izaak moest ook hij zeggenik weet den dag mijns dood niet; maar hij wist uit ervaring, gelyk ons gebleken is, dat de dagen der jaren vluchtig zijn en spoedig verdwijnen en hij rekende daarmee. Even snel zouden ook voor bij vliegen de jaren, welke nog komen zouden en daarom sprak hij, alsof de ure des stervens aanstonds zou aanbreken. De afstand, welke er nog tusschen hem en den dood lag, was o zoo klein, het was dc moeite niet waard om er nog aan te hechten. Hij was ér van over tuigd, dat hij zelfs nog eer hy het vermoedde aan 't eind van den weg zou zyn. Zoo had hy reeds lang geleefd en zoo zou hij ook de overige dagen zijns levens sly ten. Waartoe zou het dienen, in den waan te leven alsof het nog lang zou duren? Hij verwacht van dit aardsche vluchtige leven niets meer. Het is genoeg. Als de Heere hem roept, hy kan gaan, hy is gereed. Wat dunkt U van zulk een stemming Moet zy niet als een heerlijke vrucht van een geloo- vig leven worden beschouwd Er wordt nog altyd gevraagdwelk is het veschil tus schen hem, die God dient en hem, die Hem niet dient Gy kunt hier het antwoord vinden. De oude van dagen, die niet voor den Heere geleefd heeft, tracht zich nog aan het leven vast te klemmen, doch kan niet met een gerust hart aan den dood denken. Hij heeft geen toekomst, waarop hij hopen kan. Maar wie zijn weg wel aanstelt, wie in zijn leven met God rekent, ziet het leven wegsnellen in de zalige gewisheid, dat zijn sterven een doorgang tot het eeuwige leven zyn zal en dit stemt hem tot kalmte en tot blydschap. Zyn oude dag is gelyk van een avond, waarin de hemel helder is en die voorspelt, dat de zon den volgenden morgen in heerlijkheid verryzen zal. Hoe zacht zien wy de vromen, den dood hier zonder schromen, blijmoedig tegengaan. Is het derhalve niet noodig, dat gij uw leven besteedt in de vreeze van 's Heeren Naam en dat gij uwe hoop stelt op Hem, die nooit u beschamen zal Botjma. UIT HET LETIÖN. Uit de historie. Dezer dagen kwam mij weder eens in handen het verhaal van de merkwaardige geestelijke opwekkingen, die omstreeks het jaar 1750 hebben plaats gehad te Nijkerk op de Veluwe, waar ds. Gerardus Kuypers het Woord be diende. Kuypers was eerst hulpprediker te Amster dam en diende daar niet zonder zegen. Daar na vertrok hy naar Jutfaas; doch „het volk was er met geen lust bevangen" hy bleef er vier jaren werken met eenige vrucht. Toen werd hy te Nijkerk beroepen, en daar te Nij kerk werd zijn arbeid met een buitengewonen en opzienbarenden zegen gekroond. Veel vreeze Gods vond hij er niet. Men hield er van een ernstige preek. Men hoorde gaarne de zonde bestraffen. Maar als de preek gedaan was, dan ging de Kerkeraad regelrecht uit de Kerk naar de herberg en naar de kolfbaan. En zoo als de Kerkeraad was, zoo was ook het volk. Zulke toestanden vond men in die dagen op vele plaatsen in ons land. Men vindt ze nu nog. Er zijn plaatsen waar 's Zondags vóór de kermis het Kerkgebouw vol loopt om de kermispreek te hooren. En hoe ernstiger de dominé het aanzegt, hoe liever men het heeft. Maar 's Maandags vindt ge diezelfde menschen vroolijk en blij op de plaatsen, waar de ijdel- heid woont. Ik heb een man gekend, die eiken Zondag tweemaal ter Kerk ging, en er kon hem niet zwaar genoeg worden gepreektmaar ondertusschen stal hij de duizenden, tot hij eindelyk in de gevangenis kwam. Zoo was het ook omstreeks 1750 te Nijkerk men leefde los maar men hoorde gaarne een rechtzinnige preek. Kuypers was rechtzinnig. Hij was ernstig. Hy was welsprekend. Ook was hij een vijand van bedorven mystiek, geestdrijverij of iets dergelijks. Hy preekte een vol en ruim Evangelie. Men hoorde hem dan ook te Nijkerk gaarne. Ook hield hij samenkomsten in de huizen der godvruchtigen, waar gesproken werd over de -preek, en bestieringen werden gegeven op den levensweg. De Heere gaf vrucht. Er kwamen er tot inkeer. Er kwam gebed. Er kwam begeerte naar het heil in Christus. In het eerst ging dit in stilte toe. 't Getal der bekommerden wies. Maar toen kwam er verandering. Onder een preek van zyn ambt genoot, ds. Roldanus, begon een oude vrouw u idkeels te roepen en tot God te bidden. Eenige dagen later preekte Kuypers zelf. Toen werd de roering der gemoederen algemeen. Men weende. Velen vielen in zwym, en wer den uit de Kerk naar het huis vau den leeraar gedragen. Er werd in de stad een algemeene verslagenheid gevonden over de zonden. Byna in ieder huis waren er, die in den nood der ziel riepen tot God, of getuigden van hunne bevrijding. Openbare zondaars en brave lieden, jongelingen en stokouden, mannen en vrouwen riepen om Jezus als hun Borg. In de Kerk was het niet uit te houden. Men kon de menschen soms op straat hooren schreeu wen. Ze vielen in zwym en kregen stuiptrek kingen, werden soms voor dood uit de Kerk gedragen. Het was vergeefs, dat de predikanten de gemoederen tot bedaren zochten te brengen. Ze waarschuwden tegen overdrijving en gingen de meening te keer, dat bekeering altijd met zulke verschijnselen gepaard moet gaan. Maar de gemoedsbewegingen werden steeds erger. Ds. Kuypers oordeelde ten slotte, dat deze dingen geen werkingen des Geestes waren, maar ze veeleer verstoorden, dewyl de Geest Gods niet door stuiptrekkingen in de lichamen werkt, maar op de zielenen dat deze gemoeds bewegingen meer tot schade dan tot voordeel voor de Kerk waren, en de vrucht der predi king zouden te niet doen. Op zyn voorstel nam de Kerkeraad het vol gende besluit le. dat allen, die tot deze godsdienststo- rende uitersten overslaan, terstond op order van den dienstdoenden leeraar uit de Kerk gedra gen zouden worden 2e. dat die aan zulke lichaamsberoeringen onderhevig zijn, verzocht zouden worden, niet midden in de Kerk, maar aan de deuren plaats te nemen om zich, als zy zulks voelden aan komen, eenige oogenblikken te kunnen ver wijderen 3e. dat door een Kerkelyke resolutie den oefening-houders geboden zou worden om in deze de handelingen der leeraren niet tegen te spreken of verdacht te maken, den menschen voor te houden, dat geen lichaamsberoeringen tot het wezen der bekeering behooren, maar dat zij in tegendeel hen buiten staat stellen om den Heere op een redelyke en bedaarde wyze te zoeken en 4e dat indien men zich aan deze orde niet hield de Kerkelyke censuur toegepast en den onwilligen het houden van oefeningen verboden zou worden. Sinds dit besluit werd bekend gemaakt, hielden de lichamelijke beroeringen op. Maar het werk des Geestes ging door. Er zyn in die dagen te Nykerk velen tot den Heere be keerd, en de .echtheid hunner bekeering bleek uit de vruchten der heiligmaking. Er is over deze geestelyke opwekkingen, die daarna ook elders ontstonden, verschillend geoordeeld. Maar er is geen twyfel aan, of het werk is van den Heere geweest. In dien geestelijk dorren en doodigen tyd heeft God wonderen van ge nade gedaan. Evenwel deze opwekkingen gin gen niet door en werden niet algemeen. Waar ze plaats hebben gehad, daar hebben ze ook blyvende vruchten nagelaten. Maar ze hadden niet plaats in iedere stad en in ieder dorp. Het zijn maar enkele plaatsen, w^-ar deze din gen geschied zijn. Er is veel in deze gebeurtenissen, dat ons merkwaardig voorkomt. Merkwaardig is ook

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1