Soemba. DE SLANG. 't Vlertouwig orakelsiioer. ZENDIN G. Tweeërlei arbeid, die niet mag vergeten. In het Oosten was de stier, wegens zyn ge weldige kracht, beeld van de Almachtige god heid. Een dier, niet een mensch. Waarom diende de gestalte van den mensch niet als beeld voor de godheid Een levendig besef van den afstand van godheid en mensch hield den Oosterling terug om zich zijn God voor te stellen in de gedaante van een mensch. Moest diezelfde ge dachte hem dan niet verhinderen dat te doen bij het maken van een dierengestalte ja, maar men bedenke dat het afgodsbeeld geen afdruk, bloot zinnebeeld van de godheid was. In den jongen stier zagen zij de kracht van de god heid gepersonifieerd. Aan deze zonde maakt Israël zich nu ook schuldig. Waarom is beeldendienst zulk eene zonde? De Heere had het verboden. Elke afbeelding is Gods oneere, wyl men den Oneindige neer trekt in het stof. Niet het beeld, de naam is Zijne openbaring. Hoe komt Israël tot deze zonde? Welke is de aanleiding Exodus 32 1 geeft ons het antwoord Toen het volk zag dat Mozes ver toefde van den berg af te komen, zoo verza melde zich het volk tot Aaron en zeide tot hemSta op, maak ons goden die voor ons aangezicht gaan want deze Mozes, die man die ons uit Egypteland uitgevoerd heeft, wij weten niet wat hem geschied zij. Mozes' wegblyven was de'aanleiding. Mozes was hun Middelaar, die tusschen God en het volk stond, de bevelen des Heeren hun over bracht en hun belangen bij den Heere voordroeg. In Mozes zagen zy de hulpe Gods verper soonlijkt. In hem hadden zij iets zichtbaars ge had. En nu is Mozes weg, al 40 dagen en nu heeft Israël niets zichtbaars meer en durft het zich niet verlaten op de belofte huns Gods. Nu bezwijken ze. Mozes, hun steunpunt, is weg. Door zijn tusschenkomst ontvingen zij alles, en met den dienaar is ook de Heere wég. Bang zyn zy als een kind in een donkere kamer. Zij moeten iets zichtbaars hebben waaraan zy zich vastklemmen. Zij moeten een beeld hebben waarin zy de kracht en hulpe huns Gods ver persoonlijkt zien. Het kalf moet Mozes vervangen, die tot nu toe voor hun aangezicht gestaan had. Gebrek aan vertrouwen is de wortel dezer zonde. Het geloof dat genoeg heeft aan de toezegging des Heeren ontbrak. Onverklaarbaar is deze zonde niet in een volk dat zoo weinig wist. Wie van mijne lezers heeft nooit de moeite ondervonden om het geloof vast te houden als zooveel schuil ging en hij allleen de belofte des Heeren overhield. Moeilyk is het gelooven niet als wy steeds de hulpe des Heeren ondervinden naar onze keuze, als wij de heiligheid die wij in Christus hebben, ook in ons bevonden, als wij naar het Woord der Schrift van kracht tot kracht en van deugd tot deugd steeds voortgingen. Maar God is soms een God die zich verbor gen houdtde geroepen heiligen bevinden dat de zonde in hen woont en hen menigmaal te sterk is en alzoo de moeielykheid van het woord de rechtvaardige zal door het geloof leven, ge voeld werd, hoe menigmaal bezweekt gy dan Myne lezers, houdt u niet vreemd tegenover Israels zonde. H. Meulink. (Wordt vervolgd). De slang komt menigmaal voor in de Heilige Schrift. Oemboe Dongga was wrevelig, ontstemd. Nu eens zat hij sirih te kauwen op de ruw houten voorgalerij van zyn huis, dan sprong hij plot seling weer op, liep rond de huizen, ging on der zyn huis, bukte zich, bezag nauwkeurig den grond, zoekend naar half uitgewisehte sporen. Zyn zware stem klonk dreigend door de Kampong, iedereen, vooral de slaven hiel den zich maar wat achteraf, vreezend den toorn van den geweldigen Oemboe 1) Donga. Daar stond hy te midden van de hooge Soemba-huizen, groot, forsch gebouwd, met een bijna cirkelronden kop, waarin twee groote donkere oogen, die soms uit hun kassen schy- nen te willen dringen. Hy was een rijk man, zijn kudden paarden, geiten, karbouwen waren veel in getal. Van geslacht tot geslacht was hy een vryheer, groot was het aantal zyner volgelingen. Hij stond bekend als een vrygevig man, by de offers zag hy niet op een enkel dier. Als iemand bij hem kwam, werd hy goed ontvangen. Zelfs koffie dronk hy. Herhaaldelijk is er sprake van slangen, meestal van giftige slangen, die dood en verderf ver oorzaken. Ook wordt er meermalen van de slang of slangen gesproken in figuurlijken zin, als beeld van iets, dat verderf aanbrengt. Zoo is de slang het beeld van list. Jakob voorzegt van zyn zoon Dan, als hy hem stervende zegent: Dan zal een slang zyn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn ryder achterover valle. Gen. 49 17. Uit dezen Dan stamde Simson af, die by zijn groote kracht ook bijzondere sluwheid openbaarde. Soms is de slang het beeld van plichtmatige voorzichtigheid. Zoo zegt Jezus in Matth. 10 16Ziet, Ik zend u als schapen in het midden der wolvenzijt dan voorzichtig gelijk de slangen en oprecht gelyk de duiven. Veel meer echter komt de slang voor als een beeld van verderfaanbrengende arglis tigheid. In dien zin spreekt Johannes de Dooper de Farizeën en Sadduceën aan, als hij hen toevoegt Gij adderengebroedsels wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn Brengt dan vruchten voort, der bekeering waardig. En zoo doet ook JezusGij adderengebroedsels hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. In Openb. 12 wordt deze naam dan ook toegepast op den duivel als verleider van de wereld, waar het heet En de groote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en Satanas, die de geheele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde en zijne engelen zijn met hem geworpen. Zoo is de slang veelszins het beeld van schade- veroorzakende of verderfaanbrengende list. En dat om het onverwachte van haar aanval, want plotseling komt zij voor den dag en overhoeds brengt zij het doodelijke gif toedat om de wijze waarop zy haar prooi beloert, want zij verschuilt zich om straks des te beter te kunnen aanvallen, zoodat we spreken van „een adder onder het gras" dat om de vlugheid harer be weging en de gemakkelijkheid, waarmee zy zich verbergtdat vooral om haar gevaarlijken beet, die gewoonlijk in korten tijd doodelijk is, daar zij met hare scherpe, inwendig holle gifttanden het doodelijk venijn in het vleesch inbrengt. Dat gif veroorzaakt verderf in het bloed en heeft veelal spoedig den dood tengevolge. Of als de dood niet haastig intreedt, zwelt toch het betrokken lichaamsdeel of ook het gansche li chaam op, gelijk ook de barbaren op het eiland Melite van Paulus verwachtten, toen een adder uit de rijzen was te voorschijn gekomen en zyn hand had gevat. Zij verwachtten, staat er, Hand. 6, dat hij zou opzwellen of terstond dood nedervallen. Soms veroorzaakt de beet een sle pende ziekte, die, naar men zegt, weken, maanden, zelfs jaren kan duren. Om al deze redenen is de slang meermalen een beeld des verderfs of van iets, dat met veel arglistigheid schade en dood aanbrengt. Gifttanden noemde ik zoo even. 't Is toch be kend, dat niet de tong giftig is, maar de tanden. Soms komt onder het volk nog wel de dwaling voor, dat de slang met haar lange gespleten tong steekt en alzoo vergiftigt. Dat is echter zoo niet. Zij bezigt de tong niet om te steken maar te tasten en te voelen. In de Heilige Schrift is dan ook meestal sprake van het bijten der slangen. Salomo zegt Wie een muur doorbreekt, een slang zal hem bijten. EnIndien de slang gebeten heeft eer de bezwering geschied is, dan is er geen nut tigheid voor den allerwelsprekendsten bezweer- 1) Oemboe, heer. En nu gebeurde 't wel meer, dat er een paard van hem gestolen werd uit de kudde op de vlakte. Maar dat is de risico van het bedrijf. En als 't eens te erg liep, dan ging hij er zelf ook op uit en stal paarden by de lui van Massoe, in 't gebergte. Nu echter was 't een ander geval, daar had den dien nacht brutale dieven twee zijner beste paarden gestolen. Echte rasdieren, Marapoe paarden, zorgvuldig opgefokt, nooit losgelaten op de vlakte, altijd gebonden staande onder 't huis. Jong gras aten zij, maïsbladeren was him voedsel, zelfs in den meest droogen tyd. Hij was zoo gehecht aan de dieren. Hooge sommen waren hem er reeds voor geboden door de Arabieren. Maar verkoopen wilde en mocht hy ze niet. Als hij stierf, zouden ze hem begeleiden naar 't geestenland. En nu waren ze hem ontstolen, 's avonds stonden ze nog onder zijn huis en 's morgens, bij het opstaan, waren ze verdwenen. Zoo zocht hij nu naar sporen, wellicht ach tergelaten door de dieven. Een opening in de omheining was echter 't eenige teekendaar waren zij blykbaar naar buiten gevoerd. Hij kon niet rustig blyven zitten, de kam pong werd hem te benauwd. Een tiental man nen waren reeds te paard alle richtingen uit gegaan, naspeurend de vermetele dieven. En der. Doch dit ter illustratie. Beeld des verderfs is alzoo de slang. Maar ook het beeld van valsche, goddelooze en gevaarlyke menschen. Zoo zegt David van de goddeloozen en van de leugensprekerszij hebben vurig venyn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn, zy zijn als een doove adder, die hare ooren toestoptopdat zij niet hoore naai de stem der belezers, desgenen die ervaren is met bezweringen om te gaan. Ps, 58 5, 6. En eldersZij scherpen hunne tong als een slang, het adderenvergift is onder hunne lippen. Zoo zyn leugenaars en lasteraars gelijk aan slangen. Is ook hun taal niet gelyk aan een doodelyk gif? Is leugen en laster ook niet een venijn gelijk, dat veler levenslust en levensvreugde vergiftigt, doet kwijnen, ja doet wegsterven De slang komt ook voor als werktuig van het goddelijk strafgericht. Zoo in de woestijn. Toen de kinderen Israëls murmureerden tegen God en tegen Mozes, omdat ze geen brood hadden en geen water, en omdat hunne ziel walgde van het zeer lichte brood, het manna, toen zond de Heere vurige slangen onder het volk, die beten het volken er stierf veel volks in Israël. Num. 21. En Jeremia profeteerde tegen het volk zeggende: Want ziet, Ik zend slangen, basilisken onder ulieden, tegen de welke geen bezwering -is die zullen u by ten, spreekt de Heere. Daarom zegt ook PaulusLaat ons Christus niet verzoeken gelijk ook sommigen van hen (n.l. van Israël) verzocht hebben, en werden van de slangen vernield. Daartegenover spreekt de Schrift ook van het treden op slangen zonder gedeerd te worden, als een beeld van de zekerheid der Goddelyke bescherming. Op den feilen leeuw en de adder zult gy treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden. Zoo zegt de Heere in Ps. 91. En na zyne opstanding zegt Jezus tot zijne disci pelen Degenen, die geloofd zullen hebben, zul len deze teekenen volgen in mijnen naam zul len zij duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zy spreken, slangen zullen zij opnemen. Zoo spreekt Jezus in beeldspraak van de heer schappij, die God hun geven zal over het booze. En als het vrederijk geteekend wordt, in Jes. 11, dan geschiedt dit mede in deze symbolische woorden Een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adderen een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk. De slang komt ook voor bij de toovenaars. Zoo in Egypte. Aarons staf veranderde in een slang, maar ook de Egyptische toovenaars deden alzoo Zulke toovenaars en slangenbezweerders kwamen van de oudste tijden af in Egypte voor, en nog worden zij er aangetroffen. In de H. Schrift lezen we ook meermalen van zulke slangenbezweerders. Op allerlei wyze en in verschillenden zin is er alzoo sprake in de Schrift van de slang. Bij onderscheidene gelegenheden treffen wij haar aan of vinden we opmerkingen over haar be schreven. Laten we eens op enkele daarvan letten. En dan beginnen we bij het begin de slang in het paradijs. R. Hamming. Wij spreken altijd van de Zending onder Heidenen en Mohammedanendoch niet ver- nu nam hy ook een paard. Zelf zou hij er nu op uit. Zoo kwam ik hem tegen, 't sterk steigerend paard hield in, en op de vraag „waar gaat gij heen, Oemboe?" was zijn antwoord: „ik volg zijn spoor 1), ik zoek 't teeken van zijn bek 2), de beweegelyke nek 3), de geringde hoorn 4), verdwenen 's avonds, verloren 's morgens". En nu hoorde ik langzamerhand 't verhaal van den diefstal. Ily wond zich meer en meer op, hij zwoer de daders te zullen vinden, ont hoofden zou hy ze. „Komt u morgen maar eens. dan zult u zien, hoe wy de dieven ont dekken". Den volgenden morgen waren demannelyke inwoners van zyn kampong saamgeroepen. Ze zaten stil in afwachting, want 't zou er nu spannen, 't Orakel zou geraadpleegd en de die ven aangewezen worden. En men kan 't nooit weten, hoe de moawal't viertouwig orakel- snoer, zich zou uiten. Een gedrukte stemming heerschte er. Daar verscheen Oemboe Dongga, met toor nige schaduw boven zijn wenkbrauw. 't Doel van de samenkomst werd nog eens geten mag, dat onze Kerken ook Zending dry ven onder de Joden. Op den Zendingsdag van de Classe 's Graven- hage, te Sassenheim gehouden, hield ds. v. d. Velden van Kralingen een rede over deze tak van Zending, terwyl zyn onderwerp was „Mach tig ze weder in te enten." Volgens het ver slag in de Geref. Kerkbode van.den Haag sprak hij als volgt: „Over 't algemeen wordt er zoo weinig aan gedacht, welke de heilige en heerlijke roeping van Christus kerk is tegenover het volk, dat om der vaderen wil dient bemind. Paulus, de Apostel der heidenen, sprak het uitHet Evangelie is een kracht Gods een iegelijk die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek. Vooral Rom. 11 is het hoofdstuk, waarin het hoog belang van de zending onder de Joden wordt bepleit, en omdat aan dien arbeid zoo vele bezwaren verbonden zijn, bemoedigt de apostel ons met het aangrijpende woordGod is machtig ze weder in te eten. Paulus neemt het beeld van den olijfboom met wortel en takken. Abrahams nakroost was de edele olyfboom, van den heiligen wortel Christus gedragen en door de voedingssappen van Geest en Woord gesterkt. Het heidendom daarentegen was de wilde olijfboom met wilde vrucht. Maar nu werd de goede boom onvrucht baar. Israël verwierp zyn Messias. De natuurlyke takken werden afgehouwen. Hét oordeel der verharding kwam over Israël. En God, Die toch de plaats niet ledig wilde laten, entte straks de takken van den wilden olijfboom in. Zoo werden de heidenen den wortel en de vettigheid van den goeden olijfboom deelachtig. De heidenen mogen zich daarop echter niet verheffen. Paulus waarschuwt daar tegen. Wij hebben, als Christenen uit de heidenen, veeleer de goedertierenheid Gods daarin te erkennen en ook te verstaan, dat de val der Joden niet het einddoel des Heeren met hen is. Want God is machtig, hen weder in te enten. In dit woord ligt opgesloten, dat Hij ook van die macht gebruik zal maken. Daarom moet dit woord ons in de ooren klinken bij den arbeid der zending onder de joden. De bezwaren zyn vele. Inzonderheid moet het ongeloof in den Jood worden overwonnen. Dat ongeloof staat in nauw verband met zyn zelfverheffing en eigengerechtigheid. „Wij zyn" zoo oordeelt hij „het eigenlyke volk Gods, de anderen zijn Goïm, heidenen". Daarom moeten ze leeren, dat ze niet meer Amrni, maar Lo-Ammi zijn. Afgehouwen takken, die op nieuw geënt moeten worden. Dit ze te leeren is moeilijk, maar God is machtig ze weer in te enten Een tweede bezwaar is De Jood heeft zulk een treurig besef van zonde. De geestelyke zin van Gods wet is hem geheel vreemd. Daar om moet de kerk hem de wet weder brengen naar haar geestelyke opvatting, zooals Christus die verklaarde. Maar hoe den Jood daarvan te overtuigen? God is machtig hem weer in te enten, hem te brengen tot zelfontdekking en hem te doen vluchten tot Christus. Dan nog Het is niet alleen te doen om de bekeering van een enkelen Jood, maar het Jodendom moet in den hartader getroffen wor den. Men moet de valscheid hunner gronden aantasten en de onhoudbaarheid van hunne stellingen aantoonen. Daartoe is veel kennis en wijsheid noodig. Maar God is machtig ze weer in te enten. Gesteund door dit woord, zij Christus' kerk getrouw aan hare roeping. Bidden en werken 11 Indruk van een paardenhoef. 2) Waar 't hacl loopen te grazen. 3) Een paard. 4) Een karbouw. duidelijk uiteengezet, vervloekend de brutale dieven. Een oude man, huisgenoot van Oemboe Dongga, door vele jaren ervaren in alle gods dienstzaken, zou de moawal raadplegen. Uit de onderste laag van zyn sirihzak haalde hij te voor schijn zyn moawal. 't Was een byzonder inooi exemplaar. De vier touwtjes waren wel vuil zwart door 't veelvuldig gebruik, maar helder blonken de kraaltjes in 't zonlicht. Hij streek ze eerst recht op zyn knie, links de twee vrou welijke touwtjes aan ieder einde twee kraaltjes, rechts de twee mannelijke touwtjes, aan ieder einde één kraaltje. En zoo zou nu eerst uitge maakt worden öf de dieven woonden in de nabijheid öf zij waren ver weg öf ze waren onvindbaar. Want er zyn drie mogelijkheden by 't span nen van de moawal, gedaan op een dergelijke manier als kinderen ook wel allerlei figuren met touwtjes spannen op de vingers. Wanneer men na 't spannen en om de vin gers winden, de touwtjes van de vingers laat glijden zoo kunnen ze op verschillende manier in elkaar gedraaid zitten. De eene mogelijkheid is, dat ze allen los van elkaar zyn, tawakahoe genoemd. In dit geval staat de zaak hopeloos, daar er volstrekt geen aanwijzing van de daders te vinden is. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 2