Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. B0UM1 en Ds. H. W. LAM AM.
8e Jaargang.
Vrijdag 19 Augustus 1910.
No. 9.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
Drnkker-OitgeYer
PRIJS DER ADYERTENTIEN
Bouma.
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers 3 cent.
D. UTTOOIJ Az
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
JACOBS BELIJDENIS.
En Jacob zeide tot Pharao: De
dagen der jaren mijner vreemde
lingschappen zijn honderd-en-dertig
jaren weinig en kwaad zijn de da
gen der jaren mijns levens geweest
en hebben niet bereikt de dagen van
de jaren des levens mijner vaderen
in de dagen hunner vreemdeling
schappen.
Gen. 47 9.
I.
Het moet een indrukwekkend schouwspel
geweest zijn, toen Jozef zijn ouden vader Jacob
voorstelde aan den Koning van Egypte. Op
verzoek van Jozef waren zijn vader en zijn
broeders met al de hunnen en al het hunne
uit Kanaan naar Egypte gekomen, om aldaar
tijdelijk te wonen en al de voordeelen te ge
nieten, welke Jozef hun verschaffen kon. De
honger deed zich op een geduchte wijze gelden
en voorraad was er in 't land der belofte niet.
Hoe donker zou het er voor de aartsvaderlijke
familie uitgezien hebben, indien het land aan
den Nyl hun niet gastvrij had opgenomen.
Hoe treffend bleek hun nu Gods zorgende hand
en hoe wijs was het geweest, dat Hij Jozef
voor hen heengezonden had naar Egypte. Wij
mogen wel gelooven, ofschoon het er niet staat,
dat de oude Jacob meermalen in heilige ver
wondering uitgeroepen zal hebben Ik ben ge
ringer dan al deze weldadigheid en trouw, welke
Gij aan my gedaan hebt.
Nadat eerst de broeders tot den Koning ge
gaan waren, oordeelde Jozef bet oogenblik
gekomen, dat ook zijn vader naar bet paleis
geleid moest worden. Hij zelf belastte zich
met deze taak. Hoewel hij thans een man van
groote beteekenis en hij slechts verantwoorde
lijk aan den Koning was, toch schaamde hij
zich niet voor zijn ouden vader, wiens schou
ders gebogen gingen onder de lasten des le
vens. Dit mogen zy wel ter harte nemen, die
een weinig hooger op den maatschappelijken
ladder klommen dan hun ouders, opdat zij ook
in 't publiek hun vader en moeder eeren en
zoo hun ouden dag vervroolijken. Het gebeurt
zoo menigmaal helaas, dat volwassen zoons en
dochters vergeten, wat zij aan hun ouders, die
over hen gewaakt en voor hen gezorgd hebben,
verschuldigd zijn en dat zij gaarne herinnerd
willen worden aan bun dure verplichting.
Wien echter het hart op de rechte plaats zit,
zal het zich een voorrecht en een eere rekenen,
dat hy nog in de gelegenheid is om de dagen
van bejaarde ouders te veraangenamen.
Daar gaan zij vader en zoon treden bet
vorstelyk paleis binnen. Nog eenige schreden
en zii zyn in de nabyheid des Konings. In
't Oosten was het destyds reeds de gewoonte,
dat de onderdanen zich voorover ter aarde
werpen, wanneer zy toegelaten worden tot hnn
vorst, maar van een dergelijke hulde lezen we
hier niets. Veeleer krijgen we den indruk,
dat vader Jacob in staande houding den Ko
ning begroet heeft. Hy was dan ook niet een
onderdaan, maar een vreemdeling, en gelyk
zyn vaderen Abraham en Izaak als gelijken
gestaan hadden tegenover de vorsten der Phi-
listynen en der Egyptenaren, zoo handelde
Jacob ook thans. Hy wilde eeren, wien eere
toekwam, hij wilde het gezag, waarmede God
Pharao bekleed bad, erkennen, maar van vleierij
was hy wars en van slaafscbe vrees vrij. Hij
stond hier als het hoofd van zijn geslacht, dat
zich niet op troon en kroon kon verheffen, maar
dat een toekomst liad, veel schooner en roem
rijker dan van eenig volk der aarde. Er was
derhalve geen reden, dat Jacob zich de min
dere van Pharao zou gevoelen. Als een vrije
was bij gekomen en als een vorst kwam hij hier.
Het blijkt ook uit den zegen, welken bij den
Koning gaf. Jacob wacht niet, tot de Koning
het woord heeft genomen, neen, bij opent het
eerst zijn lippen en spreekt zijn erkentelijkheid
uit voor alles, wat de Koning aan zijn zoon Jozef
aan hem en zijn geslacht gedaan heeft en hij
geeft uiting aan alles wat er in zijn hart voor
Pharao leefde. Onwillekeurig denkt ge hier
aan het woord hij die zegent, is meer dan
die gezegend wordt, en wij hebben eerbied voor
den grijsaard, die zich van zijn priesterlijke
roeping bewust, haar brengt aan een heidensch
vorst. Naar het schijnt kwam de Koning-
onder den indruk van Jacobs persoonlijkheid
en zijn handelwijze. Het gezicht van den eer-
biedwaardigen man beeft hem getroffen en die
woorden hem ontroerd. Hij vraagt hem naar
zyn leeftijd, waarop de aartsvader tot antwoord
geeft: De dagen der jaren mijner vreemdeling
schappen zijn honderd-en-dertig jaren. Wei
nig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns
levens geweest en hebben niet bereikt de dagen
der jaren der levens mijner vaderen in hun
vreemdelingschappen.
Welk een breedsprakigheid, zegt ge. Men
kan wel hooren, dat hier een oud man aan
het woord is. Wij zullen het niet tegenspre
ken, en wij willen er zelfs wel bijvoegen, dat
Oosterlingen een geheel andere wijze van uit
drukken hebben dan wij. Het is echter goed,
dat gij dit antwoord even overweegt, want dan
zal het u duidelijk worden, dat het niet van
belang ontbloot is. Als Jacob spreekt over
zijn, en zyner vaderen vreemdelingschappen,
dan heeft hij zeker het oog op al zijne en
hunne omzwervingen. Hun leven was een
reizen en trekken van de eene naar de andere
plaats. Dit was het geval bij Abraham ge
weest, sinds hij, uit Ur der Chaldeeën geroe
pen getrokken was naar het land, dat de Heere
hem wijzen zou. Nu eens sloeg hy hier de
tenten op en dan weer elders. Niet anders was
het Izaak gegaan. Ook deze had nergens een
blijvende plaats. Evenals zijn vader had bij
in tenten gewoond en nooit had hy een deel
van Kanaan het zijne kunnen noemen: Over
bodig zal bet zijn om aan te toonen, dat het
ook van Jacob gold. Wat een onrustig en on
bestendig leven is het zijne geweest. Eerst
moet hij vader en moeder verlaten en vluchten
naar Padaan Haran. Hy vindt er een verblijf.
Maar bij dag steekt hem de zon en by nacht
verduurt hij de koude. Na twintig jaar komt
hij terug in Kanaan, maar zijn zwervend
leven houdt niet op. Nu is hij op een hoogen
leeftijd gekomen en hij heeft den staf in de
hand moeten nemen om te gaan naar het hem
geheel vreemde Egypte. Er is derhalve geen
enkele overdrijving in, als hij gewag maakt
van zijn en zijner vaderen vreemdelingschappen.
Doch het zou oppervlakkigheid verraden als
wy nu meenden, dat we aan de woorden van
Jacob nu genoegzaaam recht hadden laten
wedervaren. Wij weten toch, dat er meer in
ligt, wijl de schrijver van den brief aan de
Hebreeën zegtDeze allen bij denkt bier
in elk geval aan Abraham, Izaak en Jacob
deze allen zijn in 't geloof gestorven, hebbende
de belofte niet verkregen, maar hebben ze van
verre gezien, geloofd en omhelsd en hebben
beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op
aarde waren. Toen bij deze woorden neer
schreef, heeft hij gewis het oog ook gehad op
het antwoord, dat vader Jacob gegeven beeft
op Pharao's vraag. De Apostel noemt een be
lijdenis, waarin wij eeren moeten een vrucht
van hun leven des geloofs op de belofte. Jacob
was zich bewust, dat hij op de aarde in Ka
naan zoowel als in Egypte een vreemdeling
was, dat hij hier geen tehuis had. Daarom
'zoekt hij het ook niet. Hij was er mede te
vreden een vreemdeling te zijn. Zijn oog was
er voor open gegaan, dat hij een ander, een
beter, een hemelsch vaderland had. Hij treurde
er niet over, dat zijn grootvader uit zijn aardsch
vaderland getrokken was, en bij had er nooit
aan gedacht om derwaarts zijn schrede te
richten, ofschoon hij tijd en gelegenheid had
om liet te doen. Hij zocht de' stad, welke
fondamenten had, waarvan God zelf kunstenaar
en Bouwheer was.
Welk een voorrechtHij was nu oud en
der dagen zat. Zijn leven was een veelbewo
gen geweest. Het lag thans bijna achter hem.
De vele donkere dagen waren voorbij, maar
ook de heldere. Wat kon hij meer verwachten
Zijn houding was gebogen, zijn kracht vermin
derd en liet aardsche buis zijns tabernakels
werd verbroken. Maar uit zijn oog licht nog
de hoop, over zijn gelaat is verspreid de glans
eener blijde verwachting. Zonder droefenis
kan hij er aan denken, dat het leven zijner
vreemdelingschappen weldra tot het verleden
zal behooren, en dat zij zyn lichamelijk over
schot ten grave zullen dragen, want hij ziet
over den dood en liet graf been en bij is er
van overtuigd, dat hy straks thuis, voor eeuwig
thuis zal zyn.
Zalig zijt gij, als gij dit verstaat en uit er
varing zoo spreken kunt. De mensch zoekt het
hier op de aarde, bij elke teleurstelling, welke
hem treft, poogt hy altijd op nienw het hier
te vinden. Hij merkt wel, dat hy het niet be
reikt beeft, maar hy geeft den moed niet op.
Steeds stelt hij zich voor, dat het nog weieens
gelukken zal. Zoo gaan zijn dagen heen en
als hij aan 't einde komt heeft hij nog niet,
wat hij behoeft. Wees daarom niet dwaas
Doe er het oog voor open, dat gy het hier
nooit vinden zult. Zeg het telkens weer tot
u zelf, dat gij liier geen blijvende plaats hebt.
Al woont gij door Gods goedheid rustig in uw
aardsch vaderland, weet, dat gij er eens uit
moet. Misschien spoedig. Zoek het hemelsche.
Bid, dat de Heere u zelf het ij dele van al het
aardsche laat zien, opdat gy n moogt benaar
stigen eens een burger te zijn van de stad,
waarbeen de aartsvaders gegaan zijn.
EXOÖUS 33.
Mijn plan is niet eene exegetische studie van
vers tot vers over dit hoofdstuk te geven, maar
om, waar we hier Mozes' voorbede lezen, na
te gaan, le waarom die voorbede noodig was,
2e wat die 'voorbede inbieid, 3e wat die voor
bede uitwerkte.
Veel was er al gebeurd sinds de Heere de
wateren van de Schelfzee gespleten bad. Bij
Mara was bet bittere water zoet geworden. Bij
Meriba bad de rots water voortgebracht. Het
wonderbrood had Israël gevoed. Zoo wonderen
doende, bad de Heere Israël geleid naar den
Sinaï waar het verbond gesloten werd en het
volk beloofde alles te zullen doen wat de Heere
gevraagd bad. De bondswet was aireede bekend
gemaakt en nu is Mozes andermaal op den
berg, vele dagen al.
Terwijl Mozes 40 dagen op den berg is bij
God om de wet der tien geboden nu schriftelijk
te ontvangen, benevens de verdere regeling van
Israëls godsdienstig en burgerlijk leven, zegt
de Heere tot Mozesg$ benen, klim af, want
uw volk dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt,
beeft het verdorven en zij zijn haast afgeweken
van den weg dien ik bun geboden badzy
hebben zich een gegoten kalf gemaakt en zij
hebben zich voor hetzelve gebogen en hebben
het offerande gemaakt en gezegd dit zijn uwe
goden Israël, die u uit Egypteland opgevoerd
hebben."
Mozes daalt omlaag en meent Jozua, die hal
verwege is gebleven, een krijgsgeschrei te hooren,
bij weet het beter. Israël heeft feest, Israël
danst om het gemaakte kalf.
Welke zonde was dat? afgodendienst of
beeldendienst? zonde tegen bet eerste gebod
of tegen het tweede
Menigeen denkt bet eerste, rechtstreeksche
afgodendienst.
'tls de zonde van Jerobeam, den zoon van
Nebat, die Israël zondigen deed. Achab voerde
den Baaldienst als officiëelen godsdienst in het
rijk der tien stammen in. Jerobeam, vreezende
dat zijn troon niet vast zon staan, zoolang zijn
volk op de hooge feesten naar Jeruzalem opging,
richtte te Dan en te Bethel altaren op en liet
tweede gebod buiten werking stellend, droeg hij
Jehova's heerlijkheid op de kalverbeelden over.
Zoo ook hier. 't Is zonde tegen het tweede
gebod.
Tegen deze opvatting schijnt 1 Cor. 10 7
te strijden waar wij lezenen wordt geen af
godendienaars gelijk sommigen van hen, gelyk
geschreven staat het volk zat neder om te eten
en om te drinken en zij stonden op om te spelen.
Hier staat echter aanbidders van eidola, d. i.
beeld, gestalte, gebruikt van liet beeld van
een afgod.
Bovendien beeldendienst, ook al wilde men
met Jehova dienen, is nooit de zuivere gods
dienst en leidt henen naar afgoderij.
't Gaat dus over de vraagals Israëls volk
liet beeld van een jongen stier ziet, waaraan
dacht liet dan, aan Jehova of aan een Egyptische
godheid
'tls duidelijk na het voorafgaande dat het
antwoord moet zijnaan Jehova.
Ziehier uwe goden, zeiden ze. Hier is Elohim
vertaald door goden, in het meervoud dus.
Anders wordt Elohim, dat een meervoudsvorm
is, vertaald in het enkelvoud als God.
De meervoudsvorm wordt in het Hebreeuwsch
gebruikt om de macht en de majesteit van de
godheid aan te duiden.
Naar de gewone vertaling van bet woord
Elohim zeggen ze dusZie bier uw God die
u uit Egypteland opgevoerd heeft. Dat heeft
toch geen Egyptische godheid gedaan. Israël
begreep toch wel dat een Egyptische godheid
niet voor hen tegen Egypte gestreden had.
Dat het de bedoeling was om Jehova te dienen
onder liet beeld van liet kalf, blijkt verder wel
uit wat Aaron zegt. Als bet kalf klaar was
toch zegt bijMorgen zal den Heere een feest
zijn. Onjuist is de opvatting alsof Aaron, elk
wat wils, nu vandaag het kalf een feest is ge
weest, morgen Jehova een feest maken wil.
Neen, op dien eersten dag waarvan het verhaal
spreekt, heeft hij het kalf gemaakt en nu het
klaar is, de afbeelding van Jebovab zegt hij
morgen zal het een feest zijn.
Jnist op dien tweeden dag daalt Mozes af en
ziet dat Israël danst om het kalf en in 1 Cor.
10 7 wordt juist aangehaald wat bij dezen
tweeden dag staat aangeteekend.
Zie Israël vallen, brekende het verbond door
het Woord huns Gods te overtredengij zult
u geen gesneden beelden maken om u daarvoor
neder te buigen.
Waarom stellen zy nu Jehova voor onder de
gestalte van een jongen stier
Hierin is het verblijf in Egypte merkbaar.
Zij hadden het daar gezien. Schadelijke invloed
van hun omgang met Egypte.
O, laten wij toch toezien met wie wy en onze
kinderen omgaan. Wat wij hooren en zien valt
menigmaal zoo diep in de ziel en komt later
op, om helaas ryke vruchten te dragen.