VOOR KINDEREN.
BLOEDKORAAL.
UIT HET LEVEN.
Op bezoek.
Een bezoek bij F. Bettex.
rijmelaar weergegeven, als hij den Satan en
diens arbeid, tegenover een godvruchtig kerk
ganger, sprekende invoert
„Sla 'toog daar op dat tweetal heeren,
„Die kerkwaarts spoênvan critiseeren
„Weet ik, daar houden zij vaak van.
„Nu zorg ik, dat in 's Leeraars rede
„Een volzin komt, die hen op heden
„Tot ergernis verstrekken kan.
„En als zij straks de kerk verlaten
„Dan hoort men hen alleenlijk praten
„Van 'tstootend woord en van niets meer,
„En zonder dat zy 't zelve weten,
„Is 't goede van de preek vergeten
„En zonder vrucht was 'tkerkgaan weer.
Aan hen die met de tweede en derde ver
ontschuldigingen komen aandragen, vragen wij
Heeft God dan geen. verschillende gaven en
talenten aan Zijne dienaars gegeven? Bij den
één treedt de gave der uitlegging, bij den tweede
die der welsprekendheid op den voorgrond. De
één zal als een Boanerges (zoon des donders) in
harde waarheden de oordeelen Gods kunnen
aankondigen, en daardoor de zondaars tot be
keering roepeneen andere als een Barnabas
(zoon der vertroosting) in liefelijke woorden de
blyde boodschap des Evangelies den volken ver
kondigen, en hun noodigen tot Christus te komen.
Het is juist in die verscheidenheid der gaven
van Zijne gezanten, dat wij moeten leeren op
merken de rijke, volle éénheid van den Christus.
Aan degenen, wier domine de predikant hunner
keuze niet is, zij opgemerkterkent ge niet, dat
er is een God die leeft, en Die alles bestiert?
Is het niet dat Gods gedachten hooger zijn dan
onze gedachten? Is Hy het niet, die als de
Zender Zijne gezanten zendt waarheen Hij wil
Het is de Heere, die de gedachten en bereke
ningen der menschen menigmaal doet falen, om
Hem te leeren volgen in Zijnen weg, en ééns
willens te worden met Zijn wil.
En wat zullen wij nog meer zeggen Zullen
wij aansporen, tot een dragen van de gebreken
van uwe Leeraars? Zullen wij u vermanen tot
gebed, om den Heere alle nooden en gebreken
van uwen Leeraar op te dragen, opdat Hij ze
genadiglijk moge vervullen? Niet met eigen
woorden zal ik dit doengaarne laat ik hierin
een onzer oude vromen spreken. Een onzer god
zalige voorouders, beschrijvende het leven en
sterven van Ds. Smijtegeld, en daarin de vele
tegenspoeden en tegenkantingen welke hij van
sommige zijner gemeenten heeft moeten onder
vinden, komt ten slotte met deze trouwhartige
vermaning tot alle de nageslachten
Bedroeft uwe leeraars niet door hen te ver
achtendoor kwalijk van hunne gaven en bekwaam
heden te sprekenopdat ze niet over u zuchten
Hebr. 13. Zjt gij ergens daar ze veracht worden,
om des Heeren willebeschermt hun naam en
zaaktoont afkeer van zidken te hébben. Spreekt
altijd ten goede van hunne personen, dienst en
arbeid.
Bedekt de fouten van uwe leeraars: zij zijn ook
menschen van gelijke beweging als wij zijn. Bidt
er liever voor, dat God hun die vergeven wil,
als dat gij die aan anderen zoudt openbaren
(Het leven en sterven van ds. Smijtegeld,
door P. de Kiese, pag. 59).
Dit is de weg, die men zal bewandelen, welke
toch geheel overeenkomstig Gods Woord is. Laat
ons dan afzien van alles wat de Herderen en
Leeraren zou kunnen bedroeven, wetende, dat
Gods Woord, al is het ook dat het gebrekkig
zou worden bediend, niet ledig zal wederkeeren
is het niet tot ons voordeel, dan tot ons oordeel
want een van beide, het zal voor ons zijn een
reuke des levens, ten leven, of ;een reuke des
doods ten doode. Ziende ook op de oordeelen
Gods, die ons zouden kunnen treffen.
Als Godsgezantsn wilde de Heere somwijlen
hun woord ook bindend van kracht doen zijn.
Zoo werd mij door een zoon van een nu reeds
zalig ontslapen Leeraar het volgende medege
deeld, dat misschien tot onze waarschuwing kan
strekken. Zijn vader was blind, hij moest dus
altijd mee, waarheen zijn vader ook ging. Zoo
was het dat vader, zoo zei hij mij, in een zekere
gemeente van enkelen tegenstand ondervond.
Om allerlei oorzaak, hield men niet meer van
dien ouden blinden dominé.
Inzonderhein één bleek de groote tegenkanter
I te zijn. Naar deze, zoo ging hy voort, ging
I vader weer eens heen, waarbij ik hem verge
zelde, om met hem over 't een en ander te
spreken. Niet openlijk, maar bedektelyk, wat
vader later begreep, werd domine er op allerlei
manier tusschen genomen. Wy verlieten het
huis, en het woord kwam over vaders lippen
„Het zwaard zal van dit huis niet wijken". Dit
woord is ook in vervulling gegaan. De oordeelen
Gods,, bleven niet uit,, ramp over ramp was hun
deel. Kennelijk, niet waar? Wie denkt niet
aan het woord: „Tast Mijne gezalfden niet aan,
en doet Myne beminden geen kwaad."
Waarom? zoo vraagt ge misschien, waarom
dit alles besproken en dan nog al in een blad
voor jongelingen ware het niet beter dit te doen
in een kerkelijk blad? Het antwoord ligt weer
voor de hand. Ook onder ons jongelingen vindt
ge menigwerf reeds dien geest, critisch als
menigeen is aangelegd. Het woord van den
psalmist is hun niet geheel vreemd: „Ik over
tref mijn leeraar in beleid".
Ook zij durven menigmaal een hoogen, ja zeer
hoogen toon aanslaan tegenover de gezanten
Christi, aan wien zij onderdanigheid om Christus'
wille verschuldigd zyn. Droevig zijn hiervan
de gevolgen. Men valt in een waanwijsheid, die
de ware Wysheid doet missen. Men verhoogt
en verheft zich tot een toppunt van eer, om
daarna, indien men zich niet bekeert, neer te
vallen in eeuwige verwoesting. Maar meer nog.
Het is om dit vermetel dominé's jasje van enkele
onzer jongelingen, dat eenige dienaren des
Woords van verre blijven staan onze Vereeni-
gingen geen steun bieden, hun sympathie ons
onthouden. Zij denken dat dit de schuld is van
het doel en streven onze Yereenigingen, en wijten
het hier somtijds aan. Hoewel dit rust op een
misverstand, is het toch onze zeer ernstige raad
„Jongelingen, laat u in dezen ook leiden door
het Woord des Heeren". Wil dit doen om uw
Yereenigingen, om uws zelfs, maar bovenal om
Godswil. Het zal zijn tot uw eigen welzijn, tot
welzijn van onzen Bond en tot Gods eerwant
dan zullen de bezwaren, die er nog bij sommi
gen van Gods getrouwe gezanten bestaan, weg
vallen, en plaats maken voor kostelijke belang
stelling in den arbeid van ons vereenigingsleven.
Ten slotte wat wij u bidden mogen, belijders
des Heeren, en gij jongelingenwijs nu niet
met den vinger op deze of gene, om te zeggen
die en die maakt zich aan dit alles schuldig,
en op hen is dit van toepassing. Neen, wij allen,
zoowel gij en ik, staan schuldig, hetzij meer of
minder. Wie van ons zal kunnen zeggen aan de
ambten in Christus Kerk ten alle tijde de ver
schuldigde eere en achting te hebben toege
dragen? Wie zal dan ook hierin zijn tekortko
mingen niet moeten bekennen Laten wij dan
ons zelve ons voor God verootmoedigen, Hem
biddende om vergiffenis ook van deze zonde en
smeekende dat Hij ons leiden moge door Zijnen
Geestom te betrachten hetgeen Zijn Woord
ook ten dezen opzichte van ons eischt.
Geve de Heere u en mij de genade, een
iegenlijk te eeren, in de plaats waarin God hem
Wie houdt er niet van bloedkoraal Meisjes
dragen het gaarne en jongens zien het gaarne.
Maar vele meisjes kennen de geschiedenis van
die helder- of donkerroode, gladgeslepen ver
sierselen niet, die ik nog het liefst van al, als
een geschenk van grootmoe of tante, om een
mollig kinderarmpje zie pry ken. Van zoo'n
klein peuzeltje, weet ge, dat het precies het
zelfde is, of ze er mooi of leelyk uitziet, en er
nog geen weet van heeft, of ze er wezenlijk
mooier op wordt, als men haar wat geleende
sieradiën aan het lijf hangt.
Maar kom, ik wou nu geen zedelesjes uit-
deelen, maar u de geschiedenis van het bloed
koraal vertellen. A propos, gy hebt zeker wel
eens een berg gezien. Zoo niet, dan raad ik
u, als ge verlof en gelegenheid hebt, naar den
eersten, den besten berg te reizen, dien gy in
uwe nabijheid hebt, want jongens en meisjes,
die nooit een berg gezien hebben, kunnen niet
over veel medepraten.
Had ge nu echter wel gedacht, dat er onder
de aarde, dat er in de zee ook bergen zijn?
Toch is 't zooMaar hoe komen die er dan
Wel, door allerlei oorzaken. Er zyn b.y. dui
zenden bergen in de zee, die gebouwd zyn door
een vreemd soort metselaars, welke men ko
raaldiertjes noemt. Of men het diertje genoemd
heeft naar zijn metselwerk of het metselwerk
naar het diertje, vraagt Piet, maar dat kan ik
hem wezenlijk niet zeggenzooveel weet ik
wel, dat het diertje er eerst was, vóór het
ging metselen. Als ge zoo'n koraalberg of rif
zaagt, zoudt ge zeker verbaasd staan over de
kunst en de volharding van die metselaars.
Maar hoe zoudt ge u verbazen, hoe zoudt ge
de handen inéén slaan, als ge die bergen eens
van boven tot beneden en in gansche lengte en
breedte meten kondt en daarby nu de metse
laars zelf zien kondt, diertjes, die niet grooter
zijn dan een droppel water, die maar altyd
voortarbeiden, als hadden zij van den Schepper
een taak gekregen om die af te werken, vóór
het einde van hun dagen daar is. Waarlyk,
hoe kon het anders, of uwe verbazing zou sty-
gen tot bewondering voor hun Schepper, wiens
liefde en wysheid het metselaars-instinct in
hen schiep! De diertjes zijn een soort polypen,
welke de kunst verstaan, om de kalk, die zich
heeft gesteld ons tot zegen, den naasten tot
heil, en Gode tot eeuwige eere.
M. C. B.
In „De Wachter" verscheen in de laatste
weken een interessant verslag van een bezoek
bij F. Bettex. Wie kent Bettex niet? Denge-
loovigen geleerde. Den kloeken strijder. Den
vruchtbaren schrijver. Zijn boeken zijn voor
een groot deel in het Hollandsch vertaald, en
uitgegeven bij den ondernemenden uitgever,
den heer J. H. Kok te Kampen.
Het zal velen niet ongevallig zijn van dat
bezoek iets te hooren. Ds. K(ok) te B(edum
vertelt er van. En hij heeft het zeker niet van
hooren zeggen.
(Slot.)
Onze gastheer was, jaren geleden, twee dagen
in ons („vlak") land geweest, toen hij uit En
geland komende, er door reisde. Hij herinnerde
er zich niet veel meer van, alleen dat hij te
Rotterdam „een zeer grooten windmolen aan de
landingsplaats" had gezien en, prachtige schil
derijen in Amsterdam. Méér wist hij van onze
Yaderlandsche geschiedenis. In Merle d' Au-
bigné had hij gelezen van den grooten strijd
onzer vaderen voor de vrijheid van Godsdienst.
„Het is eene zeer schoone geschiedenisWat
heeft Nederland vele martelaren gehad en hoe
sterk waren ze in het geloof! Een volk dat
zóóvele martelaren heeft gehad, zal het wèl
gaan." Hij wist ook iets van de Afscheiding
en had een en ander gehoord van de Doleantie
en inzonderheid van dr. Kuyper, dien hij „een
groot man" noemde. „Zulke mannen hebben
wij te weinig. Hadden wij ook maar zulk een
minister", (hy meende dat dr. Kuyper nog mi
nister van Binnenlandsche zaken was,) „want
het is een rijke zegen, als groote mannen die
leiders der volken zyn, voor God buigen en
Zijn Woord liefhebben. Ons volk heeft ook zijne
groote mannen, maar velen hunner staan in eigen
kracht en rekenen zoo goed als niet met Gods
geboden. Luther zeide„Hier sta ik, ik kan
niet anders, God helpe mij", maar vele mach
tigen van onzen tijd zeggen„Hier sta ik, en
ik kan ook nog wel anders. En dan zyn zij er
ook nog trotsch op". Hy verzocht ons by gele
genheid, zijne meest eervolle groete aan dr.
Kuyper over te brengen, waaraan wij schrifte
lijk voldaan hebben, toen wij eenige dagen latei-
op het kerkhof te Meyringen waren geweest,
waar mevrouw Kuyper in Augustus 1899 be
graven werd.
Wij spraken natuurlijk ook over het onder
werp van den dag, dat nog aan de orde is
„De Borromaeus-Encycliek.„Die protesten zijn
en blijven niets dan woorden. Wat hebben we
aan al die woorden en dat vooral van menschen,
die zelve niet gelooven, wat de Hervormers pre
dikten? Het wordt waarlijk vervelend. Zulke
encyclieken doen mij althans niet zeer. Heeft
Jezus niet gezegd„Zalig als U de menschen
smaden om Mijns naams en Woords wil Het
is beter onrecht te lijden dan te doen. Laat men
er daden tegenover zetten in een leven naar
Gods Woord. Dat is het beste protest. DePha-
rizeën hebben Jezus gesmaad en gescholden en
iet Pharizéïsme blijft zich zelf gelijk. Dat Rome
iet Protestantisme smaadt, is oud nieuws".
Niet ver van Ueberlingen ligt Friedrichsha-
ven, de plaats in de laatste jaren zoo bekend
geworden, omdat graaf Zeppelin daar zijne lucht
schepen bouwt en van daar zyne eerste reizen
door de lucht ondernam.
in het oceaanwater bevindt, daaruit af te schei
den en rondom zich op te hoopen tot een
woning en een graf voor zich. Deze op elkaar
gebouwde woningen hebben den vorm van
planten en boomen, en waarlyk, langen tijd
geloofde men, dat ze het waren.
De metselaars begonnen, eeuwen geleden,
de fondamenten te leggen op den bodem dei-
zee, stapelden laag op laag en bereikten zoo
den waterspiegel, ja, bouwden daarboven uit.
Deze steen en boomen groeiden derhalve niet
door uitzetting van binnen, maar door aan
zetting van buiten. Boven de graven zijner
voorouders bouwt het koraaldiertje zich een
woning, juist als wij doen. Straks heeft het
zich geheel ingemetseld en het versteent met
de kalk daaromheen. Deze koraalbergen vor
men blinde klippen, d.i. rotsen en banken onder
de oppervlakte van den zeespiegel, en jagen den
zeeman grooten schrik aan, daar er al menig
schip op strandde. Yaak echter vormen ze
ook geheele eilandengroepen, welker schoone
palmboschjes en welige plantengroei den rei
ziger reeds uit de verte toelachen. Zy komen
meestal voor in den vorm van ringen of ronde
wallen, tegen welker binnen- en buitenwand
de branding der zee schuimt en bruist en ver-
Bettex had ons geschreven, dat we van hem
vertrekkende,- moesten zorgen om 5 uur te
Friedrichshaven te zijn, tenminste als wij er
belang in stelden, omdat zeer waarschijnlijk
Zeppelin dien avond weer een reis per lucht
schip zou ondernemen.
Zoo kwamen we ook daarover aan't spreken.
Bettex waszelf ook „sportman" tenminste
vroeger. Hij hield zeer veel van zeilen. Het was
hem een groot genot, soms 2, 3 dagen bijv. met
zijne kinderen in een zeilboot op het groote
meer te zwerven. Den vorigen dag was er er
gens op het meer nog een zeilwedstrijd geweest,
die hij uit zijne kamer in de verte met genoe
gen had gezien.
Yan de luchtscheepvaart had hij echter niet
veel verwachting. Hy was een vriend van Zep
pelin. Omdat hij zijn huis niet kon verlaten en
naar Friedrichshaven reizen, had hy Zeppelin
verzocht eens dicht langs zijn huis te varen.
Op een zijner eerste tochten had deze aan dat
verzoek voldaan en was, terwijl de familie Bet
tex voor het raam stond, op nog geen 100 meter
afstands haar voorbij gevlogen. „Het was een
verrukkelijk gezicht; wij stonden zeer verbaasd
het schip als een ontzaglijke groote, witte zwaan
door de blauwe lucht te zien vliegen, maar nu
zijn wij er al zoo aan gewend, dat we als het
schip in de lucht is, niet eens de moeite nemen
naar het raam te gaan om er naar te kijken.
„Die luchtscheepvaart zal altijd" zoo oordeelde
hij, „een dure „luxesport" blijven. Een regel
matige luchtscheepvaart zou z. i. onmogelijk
blijken. Vooreerst om het gevaarlijke. Aan hoe-
vele gevaren stond men bloot, door weer en
wind, bliksem en donder, wolken en nevelen,
mist en regen! De schepen zouden door regen
en nevel te zwaar worden, te veel gas noodig
hebben om in de lucht te kunnen blijven. Vooral
had men veel met nevel te kampen, als men geen
boom, geen rots, geen toren zien kon en, hoe
moet het in den winter als er sneeuw valt en
alles bedekt?"
„Dan, men zou zeer vele schepen moeten heb
ben, omdat ze maar weinig konden meenemen
en hoe vele landingsplaatsen by het wisselval
lige weer, dag en nacht. Voorts kosten ze te
veel en 'zouden niet kunnen concurreeren
met sporen en stoombooten, die goedkooper
konden worden aangeschaft, veel meer meenemen
en geregelder rijden en varen. De luchtscheepvaart
zou voor handel en geregeld wereldverkeer niet
kunnen gebruikt. „En de Fransche vliegschepen
zijn nog veel minder bruikbaar dan de Duitsehe.
Die met zoo'n Fransch vliegschip de lucht in
gaat, moet maar eerèt zijn testament maken en
vooral, eerst zyne zaken met God in orde bren
gen („in de rechte verhouding tot God komen")
en anders blijve hij thuis, want elk oogenblik
kan hij te pletter vallen." „Een kleinigheid
slechts behoeft er te haperen en hij moet zijne
roekeloosheid met zijn leven betalen."
't Is wel opmerkelijk, dat het oordeel van
Bettex in de laatste dagen zoo treffend werd
bevestigd. Hoeveel ongelukken met Fransche,
zoowel als met Duitsehe luchtschepen!
„Een weeldesport", die wel getuigt van men-
schelijke kunst en stoutmoedigheid, maar nog
meer van roekeloosheid en eerzucht en waarbij,
Hij die boven lucht en wolken woont, vergeten
wordt, hoeveel te minder er in erkend en geëerd.
Ons bezoek by Bettex liep ten einde. Hij
verzocht ons zoo mogelijk nog eens weder te
komen. Er kwamen hem velen bezoeken uit
allerlei landen, kerken en gezindten. Zelfs waren
er nog niet lang geleden, een paar Joden bij
hem geweest, die met veel genoegen zyn boek
„Uit Israels geschiedenis" hadden
geefs hare krachten beproeft.
Hoe wonderlijk zijn Uwe werken, o Heere!
Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakthet
aardrijk is vol van Uwe goederen.
Meer dan vieï honderd verschillende soorten
vindt men onder de kunstgewrochten van deze
nijvere handwerksliedenonder deze is het
bloedkoraal de meest gezochte, 't Eerst van
allen legden zich de Franschen toe op de ko
raal visschery. Te Lalle in Afrika, een kolonie,
die de Franschen als kroondomein beschouwen,
is een groote inrichting gevestigd, waar eene
menigte koraalvisschers hun buit brengen en
het koraal gezuiverd en bereid wordt. Op het
voorbeeld der Franschen gingen straks ook
Italiaansche en Turksche visschers het koraal
naar boven brengen uit den schoot der Mid-
dellandsche zee. Voorheen bracht men het
bloedkoraal op door duikers, maar sinds het
gebruik van het koraal afnam, tengevolge van
de verspreiding van andere weeldeartikelen, die
het vervingen, tracht men het op minder kost
bare wyze meester te worden. Als de lucht
helder is, de wind bol staat en er geen vrees
voor storm of boos weder is, steken de lichte
vaartuigen der koraalvisschers in zee. Zij ver
wijderen zich echter niet ver van de kust,