Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. BQUMA en Ds. H W. LAMAN. KER^lrilJDENISrZEND ING^ 8e Jaargang. Vrijdag 12 Augustus 1910. ]$To. 8 UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drukker-Gitgever A. D. LITTOOIJ Az PR US DER ADVERTENTIES per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 eent. MIDDELBURG. DE ONTMOETING VAN JACOB EN JOZEF. Toen spande Jozef zijn wagen aan en toog op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen, en a!s hij zich aan hem vertoonde, zoo viel hy hem aan zijn hals en weende lang aan zyn hals. En Israël zeide tot Jozef: Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangez'cht ge zien heb, dat gij nog leeft. Gen. 46 29, 30. Twee-en-twintig jaren liggen er tusschen het oogenblik, waarop Jozef als slaaf verkocht werd naar Egypte en dat, waarop het tooneel plaats vond, in bovenstaande woorden beschreven. Wie dit indenkt kan eenigermate verstaan, welk een smart er in Jacobs ziel heeft moeten zijn en welk een verlangen menigmaal het hart van Jozef heeft moeten verteren. Nu was de ure aangebroken, waarop zij elkander zouden ont moeten. De oude aartsvader toch was met al zyn zonen en kleinzonen, kortom met al de leden van het gezin van Kanaan naar Egypte gekomen om aldaar als vreemdeling te wonen. Zoodra Jozef de tijding van hun aankomst ont vangen heeft, laat hij zyn wagen inspannen en ijlt met de snelheid van den wind naar de plaats, waar zijn familie zich bevindt. Wie schildert ons dit oogenblik? Wie beschrijft, wat er in de harten van den vader en den zoon omgegaan is? O, de Schrift is ook hier weder zoo schoon. Zij poogt niet eens weer te geven, wat daar doorleefd werd. Aan ieders verbeel dingskracht laat zij het over. Het is dan ook onmogelijk om in woorden te vertolken, wat er doorleefd werd. Gy ziet, wat er gebeurde. Zoodra vader en zoon elkander zagen, in elkan ders nabijheid waren, vielen zij elkander aan den hals en omhelsden elkander. Geen woord kwam er over hunne lippen, want het is waar, dat gelyk de diepste droefheid geen woord heeft, zoo heeft de hoogste vreugde geen lied. Tranen vertolken alleen, wat er in het gemoed omgaat en die tranen zyn dan ook welsprekend. Men heeft wel eens gezegd, dat een traan de vrouw eert, maar een man ontsiert, doch zij die dit zeggen, weten het niet. Deze mannen dalen niet in onze achting, omdat zij lang ge weend hebben, maar wy waardeeren ze er om. Wij zouden het betreurd hebben, wanneer er geen enkel uiterlyk teeken was geweest, dat ons aanwees, welke een blijde ontroering erin hun binnenste was geweest. Hoe vurig heeft Jozefs hart verlangd naar deze stonde, hoe aanhoudend heeft hy er om gebeden en is het dan wonder, dat hij, nu God zijn begeerte vervuld en zijn gebeden verhoord heeft, zich zelf niet bedwingen kan. Het men- schelijk gevoel heeft zyn rechten en verkeerd is het om het te willen onderdrukken. Er komen oogenblikken, waarin het zich gelden doet in ongekende kracht en waarin het tot uiting moet komen. De oude vader krijgt het eerst zijn kalmte weder, en wij zijn er dankbaar voor, dat hy woorden vond om te zeggen, wat uit het diepst van zyn hart naar boven kwam en zyn lippen opende. Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat gij nog leeft. Nietwaar, het is u, alsof gij begint te vermoe den, dat de oude vader heimelyk de hoop heeft gekoesterd, dat hij vóór zijn heengaan Jozef nog eens zien zou. Wel zal hij dikwyls tot zich zelf gezegd hebbenoch, laat deze ver wachting varen, want zy zal uooit verwezen lijkt worden, maar het is hem denkelijk niet gelukt. Altijd drong zich die hope weer aan hem op en altyd weer kwam zy naar boven. Hij wilde haar niet koesteren, omdat hij op teleurstelling rekende, doch het was hem ook niet mogelijk om zich geheel van haar te ont doen. Hoe wonderlijk is toch het menschelijk hart. Bij dezen uitroep, dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, denkt gij onwille keurig aan een vreugdekreet, eeuwen later ge hoord Nu laat gij Heere uw dienstknecht heengaan in vrede naar uw woord, want myn oogen hebben uwe zaligheid gezien. Eer gij er aan denkt, vergelijkt gij den ouden Jacob met den gryzen Simeon, wyl er zooveel overeen komst is. Beide mannen staan in die ure voor een nieuw en gewichtig tijdperk in de geschie denis des heilsbeide mannen verheugen zich over een gevonden zoonbeide mannen ver langen blijkbaar naar hun ontbindingbeide mannen verwachten van deze aarde niets meer. Zij zijn volkomen tevreden, zy willen nu wel heengaan, zy hebben de diepste begeerte des harten gezien. Tot dusver hebben zij geleefd met een onvervulden wensch, maar nu zy ver kregen hebben wat zij zoo vurig hebben ver langd, willen zij ook de aarde verlaten. Zij zijn bereid. Niets weerhoudt hen langer. Waartoe zouden zy nog voortzetten hun tocht in deze wereld vol leed en vol ellende Zij roepen de aarde, het hunne, de hunnen het vaarwel toe en zy verklaren dat zij geheel gereed zyn om te vertrekken. Er is eenig verschil, ik stem het toe, de oude Simeon met het kindeke uit Maria's schoot in zijn armen staat hooger dan Jacob, die zyn Jozef omhelst. Het licht dat Simeons oog be straalt is helderder, de glans der hope, welke uit Simeons woord ons tegenblinkt, is voller van gloed, maar gij zult my moeten toegeven, als ik zeg, dat de zekerheid des eeuwigen levens ook niet in Jacobs taal ontbreekt. Wy ont vangen hier een bewijs, dat ook de aartsvaders wel degelijk gekend hebben de stad, welker Kunstenaar en Bouwheer God is. Ook zy zagen niet te vergeefs op de belofte, al is het vol komen waar, dat zij nog ver verwijderd waren van den vollen dag, welke eerst opgegaan is met de komst van Jacobs grooten Zoon, Jezus Christus. Hoe wys leidt de goede Herder zijn kudde. Hij wekt door Zyn geest en woord het ver langen naar de volkomen verlossing en alles doet Hy medewerken om dit verlangen te ver sterken. Maar eveneens zorgt Hij er voor, dat het niet geheel de overhand kryge. Ook de geloovigen hebben in den regel nog wel een enkele begeerte, waarvan zij de vervulling nog gaarne zien zouden, eer zij voor altijd de aarde verlaten moeten. Er zijn altijd nog banden, welke lien binden, tengevolge waarvan zij het leven blyven liefhebben. Om die reden zijn zij ook bereid om te blijven dragen de lasten, welke God op hun schouders gelegd heeft. Wel zien zy uit naar den tijd, waarin zij den Heere in volkomenheid zullen kunnen dienen, wel hebben zy eene begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, maar dit ver langen wordt getemperd, wijl zij nog zien op hen, in wier belang het noodig is dat zij blijven. Wij moeten echter toezien, dat wij hieruit geen verkeerd gevolg afleiden. Zoo licht zijn wij genegen om onze wenschen te vermenig vuldigen en te denken, dat zij vervuld behooren te zyn, voordat wij heengaan kunnen. En dit is niet goed. Waarschijnlijk behoeven wij niet te - vreezen dat velen een al te smachtend ver langen zullen koesteren naar de eeuwige heer lijkheid, daar zij zelden vooruitzien naar die onvergankelijke en onverderfelijke erfenis. Veel meer hebben zij een oog voor allerlei begeer lijke zaken op aarde en daarheen wenden zij dan ook hun hart. Dit is natuurlyk niet in orde. Zy mogen wel zuchtenwat kleeft myn van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. ziel aan 't stof, ai maak mij levend naar uw woord. Zij mogen er wel op letten, dat èn Jacob èn Simeon niet vele wenschen hadden, waarvan zij de vervulling vóór hnn sterven tegemoet zagen. Het was slechts een enkele groote wensch en op grond van de goddelijke belofte wist in elk geval Simeon, dat hij op de verwezenlijking hopen mocht. Wanneer gij nog vele onvervnlde wenschen hebt, dan be hoeft gij er niet op te rekenen, dat de dood niet komen zal, voordat uw laatste begeerte in vervulling is gegaan. Jacob wenschte te sterven. Doch het is niet dadelijk gebeurd. Nog zeventien jaren heeft hij geleefd. Wie bereid is om te sterven een onuitsprekelijk groot voorrecht mag er daar om nog niet op rekenen, dat het nu ook weldra geschiedt. Wij zyn van gisteren en wy weten het niet. Onze jaren, maanden en dagen zijn bij God en niet bij ons zelf. Gelyk Hy met wijsheid bepaald heeft het uur van onze ge boorte, zoo stelde Hij ook het oogenblik van ons sterven vast. Wij mogen wel ons verlangen naar den avond uitspreken, indien wy een vasten grond voor onze hope hebben, doch wij mogen onzen God geen regel voorschrijven en het is bijgevolg noodig, dat wij in afhankelijk heid van Hem blyven wandelen voor Zyn aan gezicht, zoolang het Hem behaagt, wetende, dat Hij het juiste uur kent, waarop wij moeten heengaan. Hoe groot is de weldaad, dat wij onszelf met al de onzen in Zijne hand mogen stellen en dat Hy ons de gelegenheid opent om ons huis te bereiden. Gebruik den tyd, door Hem u geschonken, koop ze uit, omdat de dagen boos zyn. Wandel aan Zijn hand en laat al uwe begeerten met bidden en smeeken bekend worden by Hem. In Jacob ziet ge, dat Hij machtig is meer te geven dan wij denken kunnen en Zijn hand is niet verkort. Wacht op den Heer, gij vromen, Is Israël in nood, Er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot. Hy maakt op liun gebeden Gansch Israël eens vrij Van ongerechtigheden, Zoo doe Hy ook aan mij. Bouma. Een lid eenerjongelingsvereeniging in Zeeland vroeg ons, of wij niet een stuk wilden opnemen uit het „Gereformeerd Jongelings-Blad". Hij had het stuk blijkbaar met groot genoegen ge lezen en achtte het goed, dat het ook onder de oogen van onze lezers kwam. Wij weigeren niet gaarne een vriendelijk verzoek, indien het ons mogelijk is daaraan te voldoen. Doch dit is niet de eenige reden, waarom wy een beves tigend antwoord op zijn vraag geven. Het is toch duidelijk, dat deze jongeling meeleeft ook kerkelijk en dit waardeeren we. Bovendien leert dit stuk zelf ook hoe het Blad zyn taak opvat. De Gezin ten Ciiristi. „Zoo zijn wij dan gezanten van Christuswege". Gezant te zijn van Christus, welk een heerlijk ambtChristus te hebben als zijn Zender, als zijn Lastgever, welk een hoog voorrechtEn dit toch is het deel van alle dienaren des Woords, die dien naam waardiglijk mogen dragen. Van lien, die door de Kerke des Heeren, welke staat op den grondslag van Gods Woord, wettelijk zijn beroepen, en in hun ambt zijn bevestigd. En in 't algemeen van hen, die het volle ryke Evangelie van Jezus Christus en Dien gekruisigd verkondigen. Een hoog, en een heerlijk ambt is hun deelWant van hen geldt hetdat „wie u ontvangt, ontvangt Mij", maar ook „wie u verwerpt, verwerpt My". Kan er een hoogere levenskeuze gevonden worden, dan zoo recht streeks in dienst van Koning Jezus te staan Ryk en vele zijn dan ook de beloften Gods, aan Zyne dienaars toegezegd. „De Heere zelve is het; die de woorden in hunnen mond inlegt". (Jer. 1 9). Daarom worden gezegend zy, die de woorden van de gezanten Christi niet heb ben aangenomen als eens menschen woord, maar als Gods Woord. (1 Thess. 2 13). Tot troost van Zyne dienaren zegt de Heere: „dat Zyn Woord niet ledig tot Hem zal wederkeeren, maar doen zal hetgeen Hem behaagt", en wederom „Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien". (Ps. 126). En tot bemoediging van Zijne knechten is het dat Jezus zeide „En ziet Ik ben met ulieden, tot aan de voleinding der wereld". (Matth. 28 20). Is het wonder, dat de Heere achting en eer bied vordert van de belijders van Zijnen Naam, voor hen, die Hij als de Zender in Zynen Wijngaard als arbeiders heeft uitgestooten „Dubbele eere" zoo luidt het in Gods Woord „zal men geven den ouderlingen die wel re- geeren, voornamelijk, die arbeiden in het woord en de lew. (Tim. 5 17). En op een andere plaats zegt de H. Geest by monde van Paulus „En wij bidden U, broederserkent degenen die onder U arbeiden, en Uwe voorstanders zyn in den Heere, en U vermanen, en acht hen zeer veel in liefde om huns werks wille". (1 Thess. 5 12, 13.) Niet dus om hun persoons wil, maar om huns werks, om hun ambts, en daarin om Christus wille, zullen wy hen waardeeren, hoog achten en liefhebben. Beantwoordt nu hieraan de practyk des Christelyken levens Eert men de dienaren des Woords, met de eere, die Gods Woord voor hen van ons eischt? En helaas, neen moet hierop volgen. Ook hierin speelt de zonde een niet onbelangrijke rol. De tekort komingen van de belyders des Heeren zyn ook hierin vele. Hoe weinig ziet en erkent men in den dienaar des Woords een Godsgezant Hoe beluistert men, als van den kansel, door de gewelven van het kerkgebouw, de stem van den Dienaar weerklinkt, daarin de stemme Gods? Hoe weinig merken wij veelszins van onder danigheid en gehoorzaamheid by de belijders des Heeren voor de dienstknechten des Aller- hoogstenopdat zy hun werk niet zouden doen al zuchtende Insteê van hen te achten en de verschuldigde eere toe te brengen, is er menig maal een minachten van den Dienaar, een min der vriendelijk bejegenenzoo men al geen kwaad gerucht van hem spreekt, en soms tegenstand biedt. En allerlei redenen weet men dan voor te geven, om de houding te rechtvaardigen. Wat zegt men? Och, domine had geen domine moeten wordenhij is niet by machte de Schrift uit te leggen, een eenvoudig stichtelijk woord is al wat je hoort, en meteen zegt menzoo en zoo moest hij preeken. Een tweede zegtdomine is mij wat te plat, zoo niets geen vormen, geen sierlijke woorden en wat dies meer zij, daarom zint hij my niet. Een derde hoorde liefst niet zooveel verklaring en uitlegging der Schrift, maar een woord dat wat meer gemoedelijk was. Een vierde kan 't nu eenmaal moeilijk vinden met domine's karakter, en dat stuit hem zoo tegen de borst, dat geen prediking hem stich ten kan. Een vijfde, om niet meer te noemen, kan nu eenmaal domine niet lijden, omdat het de predikant zijner keuze nooit geweest is, en daarom ook nooit zal worden. Altemaal redenen, waarmee men hetzij bedektelyk, hetzij openlyk komt aandragen. Wat tegen dit alles te zeggen In de eerste plaats hen die wat critisch zyn uitgevallen. Wij raden hen ten zeerste, wees voorzichtig hierinwant het is de Satan, de Yorst der duisternis, die dit als een wapen in u gebruikt, om het Godsrijk te bestrijden, en u den zegen van de bediening des Woords te ontrooven. Zeer juist, is dit door een zeker

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1