Het recht op de Pinkstercollecte. Gulden woorden van Van Andel. Kerk en Schoolnieuws. Ofticiëele Berichten. die heel veel beroepen krygen. Als er door een Universiteit een doctorstitel op verleend werd, dan zouden velen zoo'n titel veel sterker gewaarborgd achten als nu op een proefschrift, een boekje met veel vreemde woorden. Een dominee die nooit een beroep krijgt, die is bitter weinig, maar groot is hij die veel be roepen krijgt. Het eene beroep brengt dan ook voort het andere, als men maar op gang is. En, och vriend, als ge dan eens wist hoe het in beroepen toegaatSoms leest een dominee op een goeie morgen zoo maar zijn naam in een tweetal of drietal en later ziet hij dat zijn makker in dit geval' is beroepen, maar hij zelf hoort niets van den Kerkeraad. Zoo is zyn naam dan eens gebruikt, in het midden der gemeente, publiek in de couranten, en dat alles, wie weet onder welk verloop van omstandig heden, zonder dat hy zelf er iets van wist o:' ook maar had kunnen denken dat het gebeu ren zou. Zoo kan het ook in een ander opzicht vreemd gedaan worden. Nog niet lang geleden beriep een aardig groote gemeente een dominee, die nog maar pas één jaar in zijn gemeente ge weest was, en in een gemeente waar hy waar lijk wel een jaar mocht zijn, om er wat behoor lijk thuis in te zyn, want zijn gemeente is tot de grooten te rekenen. En wat nog mooier was, deze dominéé had op een daartoe gedane vraag der vacante Kerk, vooraf al geantwoord dat een beroep geheel geen kans van aanneming kon hebben, want hy was nog veel te korten tyd in zyn Kerk om een beroep van elders in overweging te kunnen nemen. Maar de vacante Kerk deed toch een roeping naar hem uitgaan. Natuurlijk een bedankje en gauw ook. Eigen lijk had zoo'n beroepsbrief p. o. post terug gezonden moeten worden. Nu hebben de Kerkeraden en gemeenten niet alle schuld aan het vele onbeholpene wat „be roepen" aangaat. De laatste jaren is er by na geen zaak in het kerkelyke leven van theorie en praktijk, of het is by het licht van Gereformeerd beginsel be zien en publiek beschreven, in kleine en groote bladen, maar wat vreemd is, ik kan me niet herinneren dat het werk van beroepen van dominée's ooit deze zegen ontving. Van voor lichting in deze zaak, zoo gewichtig en Ingrij pend voor het leven van zoo menigeen, heb ik nooit veel bemerkt. Was dat er meer geweest, dan zou het ge drag van Kerken en dominée's menigmaal edeler, hooger geweest zijn en zouden die leelyke woorden van „beroepen jager" enz. niet zoo in de wereld gekomen zijn. Nu denkt ge misschien, is dat zoo in Ne derland, dat valt me niet mee van die Kerken die zoo hoog de naam van „Gereformeerde Kerken" dragen. Laat ik dan dadelijk zeggen, dat ik durf zeggen dat we in vele dingen voor uitgaan. Er komen menschen die beseffen gaan dat de minst gehoorden in den lande nog wel eens de degelijksten konden zijndat de stillen de diepste geesten zijn kunnen, en dat ledige vaten het meeste geluid maken dat den kers de minst op den voorgrond tredende zijn. Velen komen tot het besef dat, zal een dominéé voor een Kerk die hy dient gezegende betee- kenis hebben er altyd eenige jaren behoort te staan. Onder een boom die gedurig verplant wordt vindt men geen breede schaduw tegen de zon, en een akker die gedurig omgewoeld wordt brengt niet veel vrucht voort. Niet lang zal het meer duren, denk ik, of er zijn niet veel dominée's meer die graag veelmalen hun naam in de-courant zien en er zijn niet veel Kerken meer die er trotsch op zijn als haar dominéé 3 of 4 beroepen in een jaar krygt, maar dan tot hooger waardeering van hun predikant komen als hij eeps in langen tijd geen beroep ontvangt. Zoo moet het ook komen. De band van dominéé en gemeente is wel geen huwelyks- band, maar eigenschappen van den huwelijks band mogen er toch wel aan zijn. Iets van die wederzydsche liefde en trouw, gehechtheid en innigheid, verdraagzaamheid en duurzaam heid, zooals dat in een rechten huwelijksband is, mag er ook wel zyn en moet er ook zijn, zal het goed zyn tusschen dominéé en de Kerk die hy dient. Met groete Uw Vriend, Laelius UIT HET LEVJKN. Zierikzee, 22 Juli 1910. Waarde Broeder. Het was my wel aangenaam te vernemen, dat gy myn brieven aan den heer V. te S. met dankbaarheid gelezen hebt. Ik had ook wel eenige hoop, dat het dezen en genen niet on gevallig zou zyn eenigszins breedvoerig te wor den ingelicht omtrent onze Synodale bespre kingen inzake de Zending. Ik wist wel, dat er zoo hier en daar mannen en vrouwen zitten, die van heeler harte wenschen, dat ons Zen- dingsscheepke onder zeil ga op hoop van zegen, Ik ben dan ook dankbaar voor uw dankbaar heid. Dankbaarheid, myn vriend, is wel geen artikel, dat in de meeste uitstalkasten ontbreekt maar ge weet het, onzen tyd is knap in het maken van imitatie, 't Is alles geen goud, wat er blinkt. Er is dankbaarheid en dankbaarheid, Er wordt ook met dit artikel tamelijk veel ge knoeid, evenals met de boter. Boter is een kostelijk productmaar ik eet nog liever droog brood, dan uit sommige botervaatjes getracteerd te worden. Zoo zijn er ook zeer verdachte soor ten van dankbaarheid. Eens kwam er iemand bij my het was Zondagnamiddag die tot my zeide „Dominee, wat was ik u van middag toch dankbaarDat was nu net een preek voor Dinges. Hy kon het er mee doen". Ik moet u eerlijk zeggen, dat deze dankbaarheid mij heelemaal niet smaakte. Ik proefde er zoo niets in van die liefde, welke toch het wezen van de ware dankbaarheid uitmaakt. Het kwam my zoo voor, dat hier enkel leedvermaak in het spel wasik bemerkte zoo niets van de begeerte, dat de preek tot genezing geweest mocht zijn. Echte boter maakt men van zuivere room en oprechte dankbaarheid wordt bereid uit ware liefde. En ik meen ook, dat ik die liefde proef in de dankbaarheid, die ge mij betuigd hebt, Ik geloof, dat gij het werk lief hebt, waarover ik schreefen dat ge mij daarom gedankt hebt> wijl wellicht dit schrijven ten goede kon komen aan het welslagen van dien arbeid. Er zijn ook menschen, die dankbaar zijn als ze van deze dingen niets te hooren krijgenals er niet over gesproken wordt, als er niet over geschreven wordt, als er niet voor gebeden wordt, als er niet voor gevraagd wordt, als er niet voor gearbeid wordt, en zoo zou ik voort kunnen gaan tot ik zeven nieten kreeg. Maar. het lust my niet over deze nare dingen lang te praten. Het kon waarlijk geen kwaad, indien er in ruimer kring wat meer ware en warme liefde was voor den dienst des Heeren. Het bekende „kleine kringetje" moet het veelal doen.- Doch wat spreek ik van moeten. Laat ik liever zeggen: mag het altijd doen. Want het is toch eigenlijk een voorrecht en een gunst, wanneer men zich mag geven voor den arbeid des Ko- ninkryks. Er is ook geen arbeid, die meer loont. Wie zou voor 70 jaren hebben gedacht, dat die enkele school met den Bijbel, toen ten tijd opgericht, na zoo betrekkelijk korten tijd ver- duizendvoudigd zou zijn. Yelen hebben voor zeker deze dagen met de duizendste school mee feestgevierd. De Heere heeft groote dingen gedaan en den moeitevollen arbeid des voor trekkers rykelijk gezegend. De mannen, die de ïitte des daags en de koude des nachts hebben doorstaan, zijn reeds ingegaan in de ruste. Maar ïun werken volgen hen. Of zij nu reeds weten schap hebben van de vrucht van hunnen strijd, zie, daarover kan men verschillend denken. Mo gelijk is het. Ze hebben gemeenschap in den hemel met Christusen het is zeer wel moge lyk, dat Christus hen bekend maakt met den zegen, die er op hun werk heeft gerust. Doch met zekerheid is hiervan niets te zeggen. Eén ding is zekerhun werken volgen hen. En dat voorrecht mist natuurlijk de christen, die geen werk heeft gedaandie anderen liet arbeiden en zelf lijdelijk toezag, en misschien nog sma lend misprees. Och, beste vriend er zijn zooveel menschen, die geen rekening houden met de eeuwigheid. Ze vragen slechtswat heb ik er aan voor het tegenwoordige oogenblik. Ze zien niet met Mozes op de vergelding des loons. Dat zit ook weer in verband met gemis aan ware liefde. Een hart, dat niet liefheeft, is zoo leeg, zoo benepen. Er is geen plaats in voor iets groots. Over deze dingen zou ik wel altijd willen schrijven.. Ik kap gpo goed.begrijpen,,dat Mozesj uitriepOch, of al het volk profeten waren .Ik zou wel willen uitroepen: Och, of al het* volk een hart had voor iederen arbeid in Gods Koninkrijk. Wat zou er dan veel gedaan kun nen worden. En wat zou dan het licht van het Christelijk geloof helderder uitstralen in de wereld. Het Christelijk geloof is een heerlijk licht, maar het lampeglas, wanneer het vuil en beduimeld is, kan de glans zoozeer bedekken. Wij doen zoo vaak het werk van zulk een vuil lampeglas. Wij hebben reiniging van noode. Iet is reeds veel, indien wij gevoelen, dat wij dit van noode hebben, en deze reinigmaking zoeken. Helaas, zoo velen blijven liever, gelijk ze zyn. Het is zoo'n rustig, gemakkelijk leven, wanneer men zich van de zaken zoo weinig mogelijk aantrekt en alles overlaat aan anderen. Och, was al ons volk toch vurig van geest 1 Was er wat minder eigenliefde en wat meer liefde voor den naam en de zaak des Heeren. Doch wie zal al het kromme recht maken. Per slot van rekening is er nog ruime dankensstof. Overal zien we de resultaten van den arbeid der Christelijke liefde. Er moge al eens geklaagc worden, dat het geestelijk leven niet zoo hee hoog staat, dood is het zeker toch niet. We kunnen, naar den eisch van Jacobus, uit de werken ons geloof toonen. Volgens sommigen is daar wel een Remonstrantsch luchtje aan Het is mogelyk. Doch ik zeg beter Remon strantsch dan Antinomiaansch. Evenwel ook met dat Remonstrantsche neemt het voorloopig zoo'n vaart nog niet. Wy houden aan de oude belijdenis vastdat onze goede werken onze gerechtigheid voor God niet kunnen zyn, noch ook een steek van dezelve. Maar we laten ook niet los het woord der Schrifteen geloof zon der werken is een dood geloof. Over deze dingen is al vaak gesproken, en toch kan het geen kwaad, dat ze nog eens en nog eens worden gezegd. Sommigen onzer mede burgers in het Koninkrijk Gods hebben het broodnoodig. Als ze het maar lezen. Doorgaans echter doen de tragen in het benaarstigen dit ook niet. Ze denkenwat niet weet, dat niet deertGelukkig zijn de dommen Evenw-el we- moeten zaaien-op hoop. Wellicht komt hier of daar een zaadkorreltje op zijn rechte plaats. De weg van Gods Woord is vaak wonderlijk. Menigen pijl trof een ander hart dan het hart, waarop zij gericht was. Wees van ganscher harte gegroet, t. t., Laman. ZENDING. Er is verschil in het beantwoorden van de vraag, wie zich de laatst gehouden Pinkster collecte mag toeeigenen. Over 't algemeen schijnt de gedachte te heerschen, dat de Pinkstercollecte behoort bij den heer de Moen als penningmeester der al- gemeene Zendingskas. Daarom schreef de penningmeester onzer (Zeeuwsche) Zendings deputatie, ds. Laman, dat het tot besparing van kosten wenschelijk was de nagekomen collecten niet eerst naar hem te zenden, doch onmiddelyk aan het adres der algemeene Zendingskas. Wij meenen van deze opvatting te moeten verschillen. Onze Zeeuwsche Kerken mogen zelf de laatst gehouden Pinkstercollecte in hun plaatselijke Zendingskas storten. En wel om de volgende redenen'. Ie. Art. 25 onzer algemeene Zendingsorde bepaalt, dat „Kerken die (alleen of in gemeen schap met andere Kerken) zeiven uitzenden, minstens één tiende deel van alles wat bij haar inkomt, storten in de Generale Kas". Yan het afdragen der Pinkstercollecte wordt dan ook niet gesproken. Brengt Zeeland per jaar f 6200 voor de Zending bijeen, dan zal een som van f 620 in de generale kas gestort moeten worden. Niet iedere Kerk zorgt daar afzonderlijk voor. Neen, alle Kerken zenden ïun aandeel naar ds. Laman, die zorg draagt dat i/io der inkomsten wordt weggezonden, naar art. 25. 2e. Brengt men hiertegen in, dat onze Kerken nog geen eigen Zending hadden, toen de Pink stercollecte gehouden werd, en dus vallen onder art. 25 't eerste gedeelte („Kerken die niet zeiven uitzenden, storten de opbrengst van alle contributieen collectenin de generale kas"), dan herinneren wij aan de woorden, ook voorkomende in art. 25„voor zoover een andere bestemming niet bepaaldelijk is aangewezen". En zulk „een andere bestemming" was voor onze gelden aangewezen. Yolgens art. 75 van de Acta van Amsterdam (bid 52) besloot de Synode, dat „de Zeeuwsche Kerken mogen inzamelen voor eigen Zending" tot 1 Sept. 1910. Was Zeeland dan nog niet tot het beroepen van een missionairen Dienaar overgegaan, dan zouden de tot op dien dag verzamelde gelden moeten vloeien in de generale kas. Hier wordt geen uitzondering' gemaakt voor de Pinkstercollectie. Gelijk wij de andere verzamelde gelden mogen houden, zoo behoeven wij ook de Pinkstercollecte niet af te dragen. 3e. En ten slotte merken wy nog op, dat Zeeland zeer zeker de Pinkstercollecte behouden mag, omdat reeds in Dec. 1909 onze Particuliere Synode besloot tot eigen Zending over te gaan. Reeds in het begin van dit jaar, vóór het houden der Pinkstercollecte, was Solo door ons aangevraagd. En reeds ware een missio naire Dienaar naar alle waarschijnlijkheid be roepen geweest, zoo de generale Zendingsdepu tatie niet Solo aan Amsterdam hadden gegeven met voorkeur boven Zeeland. Om deze redenen raden wij de Zeeuwsche berken aan de Pinkstercollecte, indien zy deze nog niet zonden aan ds. Laman, in hun eigen plaatselyke kas te storten. Dat is uw recht. J. D. Wielenoa. Hoe pijnlijk zou het den Christen vallen, als liy niet sterven mochtDe dood dempt de laatste kloof tusschen hem en zynen Heere, zyne doo- den, zijne schatten, zijn geluk. Sinds hij hem van nabij zag, vond hij hem liefelijker. Trouwens *s de dood van meester veranderd. Vroeger beul van de wet, is hij thans engel van Christus. Er is nog veel goeds aan den dood. In de Jordaan des doods. Hoe benijdenswaar dig aldus in zijn laatste uren te kunnen spre ken Ik wandel hier op een vreemden en zon derlingen weg, waar het hoe langer hoe een zamer wordt, zoodat men er ten laatste niets meer ziet of hoort. Ik ben hier vroeger nooit geweest, maar voor mij uit staan welbekende voetstappen, die mij zeggen, dat er ginds een einde komt. Dat troost mij tot in het diepst myner ziel, want deze treden heeft mijn Jezus hier gezet. Waar Hij durfde wandelen, moet ik niet vreesachtig zijn. Hij heeft myn pad veilig gemaaktdaarom wil ik, in plaats van schuchter te zijn, zeggen hoewel de dood my met zyn schaduw overdekt, zal ik niet vreezen. Daarby zie ik in de verte een licht, alsof er een zon oprees, en ook hoor ik stemmen als van vrienden, die zachtkens naderen. Kom, kom, wat toeft gij, zoo beginnen zij mij toe te roepen. En wat zal ik zeggen Gy allen, die mij hier liefhebt, moet my niet langer met uwe tranen en uwe gebeden tegenhouden, laat mijne vleugelen los. VaarwelIk geloof in de opstanding der dooden. TWEETAL te Wolfaartsdijk ds. F. A. Boersma te Wirdum; ds. G. de Jager te Bruinisse te 2e Exloërmondds. J. W. v. d. Bosch te Noord-Scharwoude ds. P. H. de Jonge te Sleeuwyk. BEROEPEN to OostkapelleCand. C. J. de Kruijter te Middelburg te Numansdorp ds. R. Koolstra te Haamstede te Bredads. J. Schoonhoven te Scherpenzeel te Roodeschoolds. J. Koelewyn te Kruiningen. BEDANKT voor Oostkapelleds. A. Merkelijn te Schoon- dyke voor Waardhuizen: Cand. C. J. de Kruijter; voor Baarlandds. A. P. Lanting te Oud- Loosdrecht voor Driebergen ds. S. Oudkerk te Kralingen. HaamstedeJuli 1910. Onze geachte leeraar ds. R. Koolstra heeft eene roeping ontvangen naar de Geref. Kerk van Numansdorp. Geve de Heere zijnen dienaar wijsheid om in dezen eene Gode welbehagelijke keuze te doen. Namens den Kerkeraad, J. C. Vis, Scriba. Wolphaartsdyjk, 20 Juli 1910. Door den ker keraad is het volgend tweetal gesteldde Wel Eerw. heeren ds. F. H. Boersma te Wirdum en ds. G. de Jager te Bruinisse. Namens den Kerkeraad, A. Nagelkerke, Scriba. Oostkapelle, 20 Juli 1910. De kerkeraad be richt, dat ds. Merkelyn voor de roeping naar deze gemeente heeft bedankt, en dat alhier is beroepen Cand. C. J. de Kruyter te Middelburg. Namens den Kerkeraad, J. de Voogd Wz., Scriba. Méliskerke. Zondag 17. Juli 1.1. was voor de Geref. Kerk alhier een blyden dag. Eén harer opzieners, br. K. Houterman, genoot het voorrecht dien dag te gedenken, waarop hy vóór 40 jaar als ambtsdrager dezer gemeente bevestigd werd. Na den morgendienst werd hy namens de gemeente toegesproken door den Eerw. heer C. J. de Kruijter. Hierna werd hem staande toegezongen de zegenbede uit Psalm 134 3. In gevoelvolle woorden uitte br. Houterman zijn dankop zijn verzoek zongen wy Psalm 122 3. Namens den kerkeraad werd hij in de consis torie bij monde van ouderling J. Wisse geluk- gewenscht. Namens den Kerkeraad der Geref. Kerk, C. Polderman. Haamstede. De Jongelings Vereeniging te dezer plaatse gevoelt zich verplicht melding te moeten maken, van de uitgebrachte roeping der Geref. Kerk van Numansdorp, op haar Sere-Voorzitter den Weleerw. Heer ds. R. ioolstra. Zy bidt hem den Geest der vrijmoedigheid toe, om daarvoor aanstonds te bedanken, op-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 2