Nog eens: de Vrijzinnigen en de Zending.
De Geref. Kerk te G longgong.
„In doodsgevaar menigmaal."
Misschien zoude hij de vraag niet stellen in
dien hy u gehoord had.
Beleefd verzoekt hij u dan ook, of het u
mogelyk is een verklaring van deze, hem nog
duistere uitdrukking, te geven.
Bij voorbaat betuigt hy u, voor de te nemen
moeite zynen hartelijken en welgemeenden dank.
Het is mogelijk, dat ook anderen een derge
lijke vraag in de ziel hebben en daarom geef
ik maar een antwoord in „Zeeuwsch Kerkblad."
De steller van de vraag zal wel verstaan, dat
ik niet aansprakelijk ben voor een verslag en
nog minder voor elke uitdrukking daarin. Ook
ben ik het ten volle eens met hem, dat het
Evangelie onveranderd blijft. Gelijk Christus
heden en gisteren en tot in eeuwigheid dezelfde
is, zoo is ook de blijde boodschap des heils
altijd dezelfde. Wie er aan denkt om er iets
in te veranderen, berooft haar van haar kracht
en van haar glans. Daarover mag nooit anders
geoordeeld worden.
Doch dit Evangelie moet gepredikt worden
Het moet gebracht worden aan menschen en
nu heb ik gezegd, dat een bedienaar des Woords
de bevolking, onder welke hij arbeidt moet ken
nen. Hij moet weten, wat er in het hart en het
hoofd omgaat. Om dit duidelijk' te maken ver
telde ik, dat eens een vrouw mij gezegd had
onze dominé staat hier nu zoolang reeds het
was een landbouwende streek maar wij heb
ben nog nooit gehoord, of hij wel weet, dat
een jaargetij gunstig of ongunstig is. Zelfs op
een Bid- en Dankdag voor het gewas komt dit
niet uit. Welnu, zoo besloot ik, zulk een man is
niet geschikt want zijn prediking sluit zich
niet aan bij het leven. Wie op menschen wil
inwerken door de verkondiging des Evangelies,
moet hen kennen en spreken in een taal welke
zij verstaan.
Bovendien moet hij een man van zijn tijd
zijn, voegde ik er aan toe. De denkbeelden van
een eeuw dringen door alle poriën van het le
ven naar binnen. Hoewel de gemeente zelve
eeuwig is, toch leeft zy op aarde in 't midden
van haar volk en ook tot haar komen allerlei
gedachten, welke haar van het rechte spoor
willen leiden. Dat legt iederen verkondiger
van het Evangelie de verplichting op, om de
stroomingen welke door het leven gaan te
kennen in hun oorsprong, aard en bedoeling,
opdat hy weet, wat schadelijk kan inwerken.
Machtig is het geroep, dat een Evangelie vóór
eeuwen door Jezus en Zijne apostelen gepre
dikt onmogelijk nog geschikt kan zijn voor een
tyd," welke in zoovele opzichten verschilt van
de vroegere dagen. Wat is nu roeping? Zich
terugtrekken, zich voor zoover het gaat afslui
ten van zijn tyd, zich houden, alsof er niets
veranderd is Stel eens, dat het ging, wat zou
het gevolg zijn? Hij zou buiten het leven ko
men te staan en heelemaal niet begrijpen, wat
ons geslacht thans in beweging brengt. Maar
dit kan niet de bedoeling van de prediking zijn.
De Apostelen geven ons een ander voorbeeld.
Zy verstonden niet alleen de boodschap, welke
zy brachten, maar ook de gevaren, welke de
gemeente bedreigden en om die reden wezen
zy aan, wat er niet deugde in 't leven van
hun tyd. Dit is nog zoo. Een predikant moet
op de hoogte zyn van zyn tyd. Hy moet de
licht- en schaduwzyde er van kennen. Het moet
blyken, dat hy weet te waardeeren, wat ons
toegekomen is van den Yader der lichten, maar
ook wat de zonde bederft. Uit de hoogte het
streven van zyn tyd veroordeelen, brengt geen
voordeel, en met den stroom zich laten mee
voeren zou schadelijk zijn. Temidden van de
wisselende vormen van het leven moet hy er
diep van overtuigd zijn, dat het oude Evan
gelie nog niets van zyn kracht heeft verloren,
temidden van den vooruitgang, welke zeker
niet te loochenen valt, moet hy kunnen zien,
dat de mensch nog altijd dezelfde wezenlijke
behoeften heeft, welke alleen vervuld kunnen
worden uit de volheid van den Christus.
Daarby komt nog, dat hy spreken moet tot
menschen, die in de twintigste eeuw leven en
dit stelt hem den eisch, dat hij de boodschap
brengen moet in een taal, welke voor dezen
tyd past. De vorm, waarin hij het Evangelie
aanbiedt, moet een vrucht der tyden zyn. Met
geykte termen uit vroegere dagen en met de
oude formules bereikt hy niet meer de kinde
ren van dezen tijd. Menigmaal koos Jezus een
beeldspraak om zyn gedachten te verduidelijken,
welke Hy ontleende aan het land, waarin Hy
omwandelde, aan het leven des volks, waartoe
Hy gerekend werd, aan den arbeid op den akker
of in het huisgezin. Hy sprak in een taal, ge
schikt voor zyn tyd en de scharen die Hem
hoorden. Op die wijze heeft de prediker van
deze dagen te handelen. De waarheid welke
altyd dezelfde is, moet hy brengen in een vorm,
welke de menschen van zijn tyd kennen. En
als ge nu op de uitdrukking in het verslag
let, dan zou ik zeggen, zy is goed. De vorm is
het gewaad, en dat gewaad mag niet zyn naar
de snit van vóór twee of drie eeuwen, maar
moet passen in dezen tijd. Of anders de be
dienaar des Woords moet er rekening mede
houden dat hij spreekt tot menschen, die in
de twintigste eeuw leven.
Naar ik hoop zal het nu wel duidelijk zijn,
wat ik bedoeld heb. Het was er mij om te
doen om helder uit te laten komen, welk een
gewichtige arbeid het is om jeugdige mannen
in den middelijken weg te bekwamen tot hun
toekomstige taak, opdat het gebed vermenig
vuldigd mocht worden. Er wordt veel over
dorniné's gesproken, maar wordt er ook genoeg
voor hen en voor onze professoren en voor onze
studenten gebeden? Bouma.
UIT HET LEVJKM.
Den Heer V. te S.
Waarde Vriend en Broeder!
Het rapport van de Zendiugsdeputaten heb
ik in myn vorige brieven u nagenoeg woor
delijk medegedeeld. Het gaf van zelf ter Synode
aanleiding tot een breedvoerige en soms zelfs
spannende gedachtenwisseling. Ik kan a na
tuurlijk niet meer overbrengen, wat al de broe
ders gezegd hebben. Op onze Synodes gaat
het betrekkelijk huiselijk toe. Het gaat er niet
als in de Tweede Kamer, dat er redevoerir gen
worden gehouden die in de Handelingen ko
lommen beslaan. Ieder zegt zoo eens een woordje;
langer dan vyf minuten duurt een redevoering
zelden. Nu dat heeft zyn goede zy de, want het
zou er op zoo'n één-dags vergadering niet best
uitzien, als er velen waren, die wat lang van
stof wilden zyn. Doch elke goede zaak heeft
ook een schaduwkant. Het is onmogelijk bij
te houden en te onthouden, wat ieder in het
midden brengt. Een scriba luistert dan ook
goed, wat er gezegd wordt, en dan resumeert
hy het gesprokene in enkele zinnen, die de
hoofdlijnen van de discussie aangeven.
Tegelijk met het rapport der deputaten kwam
ook het voorstel-Middelburg in behandeling.
Dat vorstel luidde aldus: De classis (Middel
burg) gehoord hebbende uit het rapport van
de Dep. der Zending, dat het begeerde terrein
Solo (omdat het aan Amsterdam is toegewezen)
niet kan verkregen worden, adviseert de Part.
Synode Bandjar Negara aan te vragen, dewijl
dit het eenige terrein is nog door de Generale
Synode overgelaten, of, indien dit wenschelyk
mocht blijken, een terrein op de Buiten-bezit
ting, tenzij er nog een betere weg gevonden
mocht worden."
Eén van de eerste vragen, die gesteld werden,
was dezewat toch de oorzaak mocht wezen,
dat BandjarNegara alseen overgeschoten brokske
in den schotel was blijven liggen Geen enkele
kerk had tot nog toe dit terrein blijkbaar be
geerd. Was daar ook een aanleiding toe? Op
deze vraag was het niet mogelijk een beslist
antwoord te geven. Oorspronkelijk stond Band
jar Negara vooraan, maar langzamerhand is het
naar achteren gedrongen. Toch zijn er geen
ernstige bezwaren te noemen, die de aanvaar
ding van dit terrein min verkieselijk maken.
Integendeel, het kon wel eens blyken, dat het
een zeer vruchtbaar arbeidsveld is.
Een andere broeder meende, dat we wel de
gelijk acht mogen geven op de leidingen der
Voorzienigheid. Als we den loop der geschie
denis nagaan, dan is het, of de Heere ons met
uitgestoken vinger op Bandjar Negara wijst.
Elk ander terrein werd ons ontnomen, maar
Bandjar Negara komt telkens weer in onze
besprekingen terug. Sommigen waren echter
van oordeel, dat men hier voorzichtig moet
wezen. Wat den een de leiding der Voorzie
nigheid schijnt, is het voor den ander weer
niet. We moeten objectief het vóór en tegen
van dit terrein overwegen.
Weer een ander zou er liever voor zyn de
beslissing nog een jaar te verdagen en de Ge
nerale Synode af te wachten. Doch hiermede
ging de vergadering niet accoord. Vooreerst
liepen we dan groot gevaar onze spaarpennin
gen te verliezen maar meer nog zag men
groote schade voor den Zendingsijver in een
vernieuwd uitstellen van de beslissing.
En zoo is er over en weer geredeneerd, ge
wikt en gewogenmaar eindelijk is met alge-
meene stemmen de keuze gevallen op Bandjar
Negara. Men stemde toe, dat dit terrein zijn
bezwaren heeft, doch men sprak tevens uit,
dat er wel nooit zending gedreven kon worden
zonder bezwaren, die eenigszins drukken. Geen
enkel terrein biedt van te voren zekerheid, dat
alles langs een leien dakje zal gaan. Wij moe
ten beslissen in den geloove. En zoo is het
ook geschied. Er zal wel niet één lid der Sy
node geweest zyn, die durfde zeggen, dat het
goed zal gaan. Wat wij besloten na rijp beraad
en biddend overleg, was uit gehoorzaamheid
aan het gebod, maar voor de toekomst zijn we
blind. Alleen dit weten we, dat ook te Bandjar
Negara geen ding bij geval geschieden zal, en
dat ook de tegenheden, indien ze ons wachten,
Godes zyn.
Daarop is gesproken over de Zendende kerk.
Dit was een teere kwestie. Er was verschil.
En dat verschil liep hoe kan het ook haast
anders, over de finantiën. Onze eandidaat-
Zendende kerk Middelburg wilde, dat de som
van f 6200 overgeslagen zou worden over de
vyf classis. Anderen wilden, dat Middelburg
genoegen zou nemen met de verzekering, dat
de kerken zouden zorgen, dat het geld er kwam.
Voor dit laatste had Middelburg geen ooren.
Ge begrijpt, dat dit wel eenige pijnlijke oogen-
blikken gaf. En het ware zeer goed mogelijk
geweest, dat de Synode besloten had zich tot
Koudekerke te wenden, dat onvoorwaardelijk
zich wilde geven. Maar die overwegingen heb
ben onderscheidene broeders geleid in Middel
burgs eisch te berusten. Vooreerst vonden ve
len het altyd gewenseht, dat het oude Middel
burg, hetwelk steeds het middelpunt van
Zeelands kerkelijk leven was, de eere van de
uitzending zou genieten. Ten tweede vonden
zy het wel wat pijnlijk van Middelburg af te
gaan, nu de onderhandelingen zoo verre ge
vorderd waren. En ten derde, hoewel de ge
willigheid der Koudekerksche broeders hoog
waardeerende, meenden zy toch, dat de drie
kerken van Middelburg ryker waren in de keuze
van personen, die de zorgen, aan den zendings-
dienst verbonden, op zich konden nemen. Het
een by het andere was dan ook oorzaak, dat
men besloot aan Middelburgs voorwaarde te
voldoen. En zoo zal dan Middelburg de eere
der beroeping en uitzending mogen genieten.
Reeds hebben de deputaten den geldelijken last
naar een billijken maatstaf verdeeld, en we
twijfelen niet, of de classes zullen deze ver
deeling van lasten zonder bezwaar goedkeuren.
Ten overvloede breng ik u nog in herinne
ring, hoe de instructie, door deputaten in con
cept aangeboden, onveranderd werd aange
nomen. En verder zullen nu de deputaten alle
voorkomende zaken behandelen en afwerken,
opdat we vóór 1 September gereed zyn met
het werk der beroeping.
Hiermede, waarde broeder, heb ik, zoo ik
hoop, aan uw verlaDgen voldaan. Ik deed het
met genoegen, ter wille van de zaak, en ten
pleiziere van u. Heel veel zyn we gevorderd.
Met dankbaarheid mag het worden erkend.
Maar toch zyn we nog niet, waar we wezen
moeten. Velen voelen wat voor den Zendings-
arbeid stellen er belang in leven mede. Maar
velen zijn in deze nog zoo onaandoenlijk. Heel
het meel is nog lang niet doorzuurd. Het is
voor sommigen nog geen voorrecht, dat ze iets
mogen doen voor de uitbreiding van het Ko
ninkrijk Gods. Ge wordt er soms koud van, als
ge hoort, hoe sommigen over de Zending
spreken. Als ge de oogen dicht doet, dan zoudt
ge meenen, dat Sanballat, de Horoniet en Tobia,
de Ammonietische knecht aan het woord zyn,
zoo smalend kunnen zy er over doen.
Maar, broeder, laat ons niet enkel klagen
over de ongestaltenlaat ons liever danken,
dat er nog zóó velen zyn, die hun aandacht
en hun offers wijden aan den arbeid der Zen
ding. En laat ons bovenal danken, dat God
zich niet laat tegenhouden door menschelyke
traagheid en lauwheid. De Zendingsactie gaat
voort, of velen het goedvinden of niet.
En hiermede neem ik afscheid van u. Hebt
ge later iets te vragen, en ik kan het beant
woorden, ik ben tot uw dienst.
Wees Gode bevolen,
Uw vriend en broeder,
Laman.
ZEXDIXO.
Nog altijd zijn de pennen over dit onderwerp
in beweging en er is heel wat over te doen
onder de Vrijzinnigen of modernen. Dr. Rutgers
van der Loeff schrijft er o.a. over in „de Tee
kenen des Tijds". Hij vertolkt de gedachte en
wensch van velen, dat de vrijzinnigen zelf
Zending moeten gaan drijven.
De bekende dr. J. W. Gunning te Rotter
dam is van een andere opinie. Hy begeert
samenwerking van de „Orthodoxen" met mo
dernen niet alleen, doch ook met degenen, die
beweren met God en Godsdienst gebroken te
hebben, 't Is ons niet duidelijk, hoe de orthodoxe
dr. Gunning zich zulk een samenwerking voor
stelt. Wy meenden altijd, dat er ook in dezen
geen samenstemming is tusschen Christus en
Belial. Om het geld zoeken zij de moderne
medewerking nietmaar waarom dan wel
Zij is er nog niet, de eerste Javaansche Geref.
Kerk, doch onder Gods zegen is zy binnen
weinige weken geboren.
Glonggong ligt in Keboemen, het Friesche
Zendingsterrein, waar ds. K. v. Dyk arbeidt.
Meermalen namen wij reeds iets uit zyn be
langrijke brieven over, en hebben hem dus
reeds leeren kennen als een Zendeling bij de
gratie Gods bij uitnemendheid.
Nu heeft hij in zijn laatste brief een zeer
belangrijke mededeeling. Het is mogelyk ge
worden te Glonggong de ambten in testellen,
2 ouderlingen en 2 diakenen, en alzoo daar een
Geref. Kerk te institueeren. Dit zal dan de
eerste Javaansche Geref. Kerk zijn.
Natuurlyk zullen wij ons zulk een Kerk niet
mogen voorstellen als een Geref. Kerk in Ne
derland. Zij is daar pas in wordingvele
vragen zullen later nog moeten beantwoord,
vele regelingen moeten getroffen. Doch als 't
begin er is, zal de voortgang ook komen onder
den zegen Gods.
Wij bieden Friesland onze hartelyke geluk-
wenschen aan met dezen zegen ophaarZendings-
veld. Moge de zegen des Geestes nog milder
nederdalen. En worden op de andere terreinen
ook vele zulke rype schoven binnengehaald
2 Cor. 11 23.
Het werk van den Zendeling is geen „mijn
heer-spelen" gelijk nog altijd sommige meenen.
Laat ons als bewijs mogen wyzen op een
schryven van ds. D. K. Wielenga in het laatste
nummer (6) van het Zendingsblad. Slechts
enkele zinnen halen wij aan, opdat gij het ge-
heele artikel met te meer aandacht moogt lezen
in het Zendingsblad.
„Wat had ik gaarne West-Soemba eens door
kruist maar juist myn verhouding tegen
over de militairen is tot hiertoe een belemmering
geweest. Alleen gaan is niet geraden. Er zou
een ongeluk gebeuren. En gesteld eens, mij
overkwam iets in het binnenland, dan zou de
arme Soembanees 't loodje moeten leggen". (De
soldaten n.l. zouden de bevolking streng straffen).
„Dat er gevaar voor het leven is, zal hier nog
wel langen tyd blijven bestaanHoe gaarne
zou ik b. v. mijn jachtgeweer meenemen en
onderweg eens een lekker boutje schieten. En
toch doe ik het niet. Dat men dan wel eens
een angstig oogenblik heeft, gebeurt wel. Op
myn laatsten tocht naar Memboro was ik onder
weg in een tuingedeelte, in een rivierdal ver
dwaald. 't Voetpad wordt telkens verlegd en
zoo wist ik geen uitweg. Terwyl ik daar in
't donker 's morgens om 3 uur aan 't scharrelen
ben, hoor ik gerucht achter mij en zie bij 't
flauwe schynsel der maan een tiental gewapende
mannen. Zy waren uit de verschillende tuin
huisjes komen aansnellen, denkende dat er
paardendieven waren. Maar toen zij mij zagen,
begeleid door één Soembanees, waren zij ter
stond vriendelyk en wezen my den uitweg,
't Zou hun volstrekt geen moeite gekost hebben
my daar even af te makenmaar kalm ver
trouwen en een zekere bekendheid, vooral met
de taal, doet mij met een gerust hart overal
gaan. En 's nachts leg ik myn hoofd ter ruste
in een klein tuinhuisje by menschen die ik nog
nooit gezien heb. En dan voel ik my als vreem
deling veiliger hier dan gy b. v. in sommige
veenstreken." J. D. Wielenga.
HEIIÉIH SIERAAD.
VI.
(Slot.)
Zoo zijn er velerlei heilige sieradiën. Groot
is de verscheidenheid, die hier valt op te mer
ken. Veelsoortig is het sieraad, dat aan Gods
volk schittert.
Nu is er niet één christen, die in al deze
sieradiën evenzeer uitblinkt. Maar er is ook
niet één kind van God, die van al dit sieraad
verstoken is. De Heilige Geest geeft al die gaven,
deelende aan een iegelyk gelyleerwijs Hy wil.
Zien wy toe of ook wy sieraad by ons zelf be
vinden en welk dat sieraad dan is. Van ons
zelf hebben we niets, 't Is alles uit God door
den Heiligen Geest. Roemen in ons zelf kunnen
we dus nooit. Alle roem is hier uitgesloten.
Alleen in Gods genade kunnen we roemen, ook
ten opzichte van ons sieraad. In ons zelf hebben
we wel vlekken en rimpels, maar geen sieradiën.
Van nature zyn we vol striemen en etterbuilen,
die niet uitgedrukt zyn, en er is niets bemin
nelijks of begeerlijks aan ons. Van nature zijn
we onrein van den hoofdschedel af tot de voet
zool toe. Uit ons zelf is er wel allerlei na
maak, maar niet het echte goud. Gelyk er in
de stoffelijke sieraden veel namaak is en men
juist het kostbaarste en het schoonste het meest
nabootst, zoo ook is het menigmaal in het
geestelijke. Er is ook een valsche nederigheid,
die geen sieraad is, maar een gruwel in Gods
oogen. Er is ook een gemaakte vroomheid, die
niet Gode welbehagelyk is, ofschoon ze aan
genaam den menschen schynt. Er is ook een
zichzelf bedoelende milddadigheid, welke niet
is uit het geloof en daarom geen heilig sieraad
kan zyn.