Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. B0UM1 en Ds. H W. LAM. Vrijdag 1 Juli 1910. No 2. UIT HET WOORD. 8e Jaargang. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post 70 cent. S cent. Drukker-Oitgever A. D. LITTOOIJ Az MIDDELBURG. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. DE WEDEREISCH VAN DEN ENGEL DES HEEREN. De Hoogepriester Jozua bevond zich in een moeielijken toestand. De beschuldigingen tegen hem ingebracht waren juist. Hy was onrein en het volk eveneens. Het kleed zijns levens was bezoedeld. De profeet doet het duidelijk uitkomen. Smetteloos zuiver moest het gewaad van den Hoopepriester zijn en het zijne was vuil. Aangenaam is het niet om aangeklaagd te worden, maar zoolang een aangeklaagde zich op goede gronden verdedigen kan, is het niet erg. Hij kan dan van zich afspreken en den beschuldiger tot zwijgen brengen. Hoe vaak hebben de mannen Gods zich moeten verdedigen tegen vijanden, die hen in hun eer aantastten, die hun naam te schande wilden maken, die hen in hun streven dwarsboomden, en die zon der oorzaak hun gram waren. Daaraan danken we die krachtige en heerlijke pleidooien, welke we in de Heilige Schrift bezitten. Welk een treffend gezicht levert het, wanneer zij zich verantwoorden en de aantijgingen vaneen scheu ren als spinrag. Doch zoo kan Jozua niet han delen. Elke aanklacht woog als een steen op zijn hart en hij zag geen kans een enkele te ontzenuwen. Daarom boog hij zijn hoofd en sprak geen enkel woord. Hij had zijn toevlucht kunnen nemen tot allerlei valsche middelen, gelijk het honderde malen in 't dagelijksche leven gebeurthij had kunnen, beproeven an deren en zichzelf te misleiden, doch daaraan dacht hij niet, want hij had elk valsch pad leereii haten en hij was er diep van overtuigd^ dat er op goede gronden ook niets tegen deze beschuldigingen gezegd kon worden. Hij zweeg derhalve en dat is wy's. Het moge schijnen, dat het zoeken van vonden eenig voordeel kan opleveren, maar inderdaad is het een vergissing, die nooit eenige baat kan opleveren. Die zijn zonde belijdt, die zyn zonde openlegt en haat, hij zal barmhartigheid vinden. Tracht nooit een beschuldiging, door menschen of Engelen tegen u ingebracht,van kracht te berooven door de waarheid te verdonkeren, want gij zult er geen schrede mee vorderen. Erken veeleer, wat gij misdeedt en verneder u, als het noodig is voor God en de menschen, en God zelf zal u ter zijner tijd verhoogen. Dit kunt gij duidelijk zien in het geding, dat u hier voorgehouden wordt. De Hooge priester was beschaamd, hij deed. zijn mond niet open, geen verontschuldiging kwam er over zyn lippen, hij verwachtte, dat de Rechter hem veroordeelen en verwerpen zou. Zelfs in dit geval zou hij er in berusten, wyl hij erkennen moestdit is recht. Ik heb geen reden om er iets onbillijks in te zien. Ten volle ben ik het waard. Ik ontvang slechts, wat ik verdiend heb. Het was bijgevolg donker voor zijn oog. Geen enkele lichtstraal verhelderde de duister nis. Vanwaar zou er redding kunnen dagen? Vanwaar? Luister. Nu hij zwijgt, is er een ander, die spreekt en deze opent zijn mond niet om Satan in 't gelijk te stellen en de zonde van Jozua te verzwaren. Let er allereerst op, wie het woord neemt. Het is de Engel des Heeren en gy weet, wie bedoeld is. Niet een der vele geschapen geesten, die den troon Gods omringen, maar de Ongeschapene, de Zoon des Vaders, die in den beginne by God was. Hij is de Heer der Engelen, zoowel der booze als der goede en Hij heeft altyd Israël veilig ge leid en Hij heeft altijd de belangen van Zijn volk behartigd. Satan heeft Israël steeds be laagd, hij heeft steeds des volks ondergang ge zocht en ofschoon hij hier ware dingen tegen Jozua ingebracht heeft, hij heeft liet niet ge daan uit liefde tot de waarheid maar om in den Hoogepriester al Gods volk te treffen. Van den Engel des Heeren kunnen we betere din gen verwachten en wij behoeven Hem niet te verdenken van iets verkeerds. Begint Hij nu met de woorden van Satan voor leugen te ver klaren? Weineen. Hij stelt tegenover den eisch van den Beschuldiger ook een De Heere schelde u, gij Satan, ja, de Heere schelde u. Satan drong er op aan, dat God den schuldi gen Hoogepriester en het schuldige volk uit Zijne gemeenschap verbannen en aan Zijn ge duchte straffen overgeven zou, docli de Engel des Heeren dringt er op aan, dat de Heere den Satan schelden zou. Wanneer menschen schelden, is dit in den regel een bewijs van zwakte. Maar 's Heeren schelden is ontzettend. Zyn scheldwoord heeft een ontzaglijke uitwer king. Zoo schold Hij eens de Schelfzee, alsof Hij toornig op haar was, omdat zij aan Zijn volk den doortocht verhinderde, en zij droogde uit. Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Zijn schelden treft als de bliksem en slaat in als de donder. Wel moge Satan "sidderen bij het hooren van dezen eisch, want de Vader hoort altijd den Zoon en Hij zal derhalve ook dezen eisch inwilligen. Wat een bittere teleurstelling voor den aanklager, die een veroordeelend vonnis over Jozua en Israël wilde uitlokken en nu verneemt, dat er tegen hem een vreeselijke straf geeischt wordt. Twee gronden voert de Engel aan, waarop zijn eisch rust. De eerste is dezeJehovah zelf heeft Jeruzalem verkoren, als de plaats, waar Hij wonen wilde. Er waren destijds onderscheiden steden, welke in vele opzichten een grootere beteekenis hadden dan Jeruzalem. Was daar niet Ninevé, weleer de zetel van het uitgestrekte Syrische rijkwas daar niet Ba byion, reeds in de gryze oudheid een machtige stad en later het middenpunt van het gebied eens Nebucadnezars Was daar niet de hoofd stad van Perzië, waarhenen al de volkeren bijna hun schatten voerden en hun hulde neerlegden aan de voeten van den wereldheerscher Maar geené van deze allen had de Heere aangewe zen tot Zijne woonplaats. Hij had Jeruzalem daartoe bestemd. Was het soms, omdat Hij wist, dat er in Kanaan een volk wonen zou, dat alle andere volken in deugd en waardig heid zou overtreffen of omdat aldaar priesteren zouden zijn, die in zuiverheid des levens zou den uitblinken Weineen, eer er priesters waren uit Aaron voortgekomen, eer er een Israël was, ja, eer de aartsvaders Abraham, Izaak en Jacob bestonden, had Hij reeds vast gesteld, dat Hij op de nederige heuvelen Sion en Moria gediend en gevreesd zou worden. Deze verkiezing van Jeruzalem rustte niet op de voortreffelijkheid der priesters of van het volk, maar enkel en uitsluitend op 's Heeren vrijmacht en welbehagen. Waar Satan dus eischte, dat God Jeruzalem zou laten varen, daar ging hij in tegen Jehovah's eigen beslis sing en wilde hebben, dat de Heere op zijn eenmaal genomen besluit zou terugkomen. In den grond der zaak was het een aanval op Gods onveranderlijkheid en daarom moest deze stoute overmoed gestraft worden. Is deze niet als een vuurbrand uit het vuur gerukt? Ge moet hier denken aan een stuk hout, dat in 't vuur ligt en reeds door de vlam is aangetast. Als het nog eenige oogenblikken er blijft, is het geheel jtot asch verteerd. Doch zie daar strekt zich een hand uit, grijpt het brandend stuk en ontrukt liet aan het ver woestend vuur. Daarbij wordt hier de Hooge priester bij het joodsche volk vergeleken. Uit ajn eigen land was het weggerukt en geworpen in de ballingschap, welke als een heet vuur voor Israël was. Wie bekommerde zich over dit volk? Niemand zag er naar om. Of er iets van zou overblijven, het deerde niet. Het zou daar omgekomen zijn. Doch zie, eer het verteerd was, strekte' Jehovah Zijn hand uit, greep het en bevrijdde het. Hij had het na tuurlijk gedaan met de bedoeling om het van een wissen ondergang te redden en het weder in zyn eigen land te zetten, Wanneer wij met deze daad des Heeren rekening houden, zien we, hoe boos de toeleg van Satan was. Hij wilde dit werk ongedaan maken en het geheel verstoren. Schijnbaar ijverde hy tegen den Hoogenpriester en tegen het volk Israëls, maar inderdaad was het gemunt op het werk des Heeren en poogde hij Zyn bedoeling te ver ijdelen.- Ook om deze reden was Satan zeer schuldig en waardig, dat 's Heeren toorn tegen hem ontbranden zou. De Engel des Heeren had bijgevolg recht om Satans wederstand te breken en de hand ter bescherming over den beschuldigde uit te strek ken. Wij kunnen ook zeggen, dat Hij in deze woorden een bron van blijvende vertroosting voor Gods volk ontsloten heeft. Nog altijd gaat Satan om als een brieschende leeuw en nog altijd treedt hij als de aanklager der broe deren op. Hy weet zoo goed, wat God eischt van zijn volk en hoe dit volk dagelijks in vele struikelt. Van deze overtredingen weet hij een listig gebruik te maken om tegen hen op te treden, en wat zou ér van u worden, indien gij hem wederstaan en overwinnen moest. Jozua zelf was niet tegen hem opgewassen en er is niet één onder Gods kinderen, welke liem zou kunnen staan. Doch Gode zij dank, die ons in Jezus Christus een Pleitbezorger gaf, welke hem altijd overwonnen heeft en hem steeds overwinnen zal. Hij is de Wachter Israëls, die nooit slaapt of sluimert en die tegenover alle aanklachten zich beroepen kan op 's Heeren eeuwig voornemen en op Zijn vrijmachtig wel behagen. Hij doorziet dadelijk den listigen toe leg van onzen wederpartij der en stelt duidelijk in 't licht, dat niet het volk van 's Heeren erve, maar hij veroordeeld moet worden. Wel mogen we zeggen, dat God liulpe besteld heeft bij een Held, want Hij heeft nog nooit beschaamd het strijdperk behoeven te verlaten. Om deze reden is het dan ook zoo noodzakelijk, dat gij u zelf in Zijne handen stelt. Gij kunt u zelf misleiden en uwe zonden bedekken, maar weet, dat gij dan nooit voorspoedig zult zijn. Maar ontsluit uwe oogen voor uw eigen verdorvenheid en leg uwe overtredingen open voor Hem, bij Wien er vergeving is, opdat Hij gevreesd zou worden. Schuil met al uwe nooden bij Jezus, en vlucht, als Satan u aanvalt, of als uw eigen consciëntie u aanklaagt, dat gij tegen alle geboden Gods waarlijk gezondigd hebt, tot de Fontein, welke geopend is tegen alle overtredingen van Jacob. De Hoogepriester, die uit Aaron was, kon zijn volk niet helpen, hij kon zichzelf niet eens verdedigen, maar de Hoogepriester onzer belij denis, die de schuld van zyn volk in zijn eigen lichaam gedragen heeft op het hout, leeft altijd om voor u te bidden. Hij kan volkomen zalig- maken allen, die door Hem tot God gaan. Bouma. KERK, BELIJDENIS, ZEND!NB~" Zeeuwsch Kerkblad beschuldigd. „Een Zeeuw" meende een woord van waar- deeriug te moeten zeggen aan het adres van „de Wachter" voor de bestrijding van een oor deel in de Zuider Kerkbode over den overleden predikant, den WelEerw. heer ds. Westerhuis van Groningen. Nu dat kan ik plaatsen, want als het hart tot spreken of tot schrijven dringt, dan spreke of schry ve men. Dit kan men zelfs toejuichen, wyl een Zeeuw evenmin als elke andere Nederlander er spoedig by is om in 't openbaar uiting te geven aan waardeering voor een of andere daad of woord. Een weinig meer van de hartelijkheid zou misschien wel goed zyn. Eere wien eere toekomt. Die Zeeuw echter greep deze gelegenheid aan om Zeeuwsch Kerkblad te beschuldigen. Waarom dit nu juist in een uiting van groote erkentelijkheid Men kan zeggen, dit kwam uit dezelfde bron. Het zy zoo. Doch daarmede is nog niet verklaard, waarom het in een ander blad moest. Loyaler ware het geweest om als iemand een beschuldiging tegen ons blad wilde inbrengen, dit te doen door een ingezonden stuk in het blad, waarvoor deze afstraffing be stemd was. Bovendien is de beschuldiging kras, maar in 't geheel niet bewezen. De schrijver denkt blijkbaar, dat zyn opvatting over de roeping van een blad de juiste is. Hy heeft er zelfs niet aan gedacht dat er een andere op vatting mogelijk is. Van zulk een man kan men natuurlijk niet verwachten, dat hy de gronden aangeeft, waarop zyn uitspraak rust. Anders zou men hem vriendelijk moeten verzoeken, alvorens een blad ontrouw te verwijten, aan te geven, welke roeping een redactie heeft, en wanneer deze roeping duidelijk omschreven was, daarom was te beoordeelen, of zy zich daaraan gehouden had. Doch deze Zeeuw acht dit ge heel onnoodig. Hoe weinig ernst er echter achter deze be- schuldiging zit, blykt uit het volgende: Het Zeeuwsch Kerkblad behoort aan een pers-ver- eeniging, by welke echter nooit eenige aan klacht ingekomen is. Ook by de redactie is nooit iemand gekomen met de vraag om een protest tegen haar manier van doen op te nemen. Dit is voldoende naar onze gedachte om even uit te laten komen, hoe weinig ernst er achter deze beschuldiging zit. Er komt nog by, dat het Zeeuwsch Kerkblad niet gezwegen heeft. En by het overlijden van ds. Hulsebos, en na het sterven van ds. Littooy en ds. Westerhuis heeft het in zjjn kolommen een waardeerend woord aan de gedachtenis van deze ook door ons hooggeachte broederen gewijd. Het doet ons leed, dat de schrijver daarvoor naar 't schyut geen oog gehad heeft Doch hierover willen we niet klagen. Wy zeggen het alleen om misver stand te voorkomen. Het is ons niet onbekend, dat er velen onder ons volk zyn, die van een hanengevecht houden. Zy vermaken er zich in, wanneer twee hanen elkander eens geducht in de kam hangen. Als soms de Zeeuw, die van achter de heg een zeker aanhitsend geluid maakt, ook behoort tot deze lieden, dan willen we hem de verzekering wel geven, dat hy het anders moet aanleggen om zyn doel te bereiken. Afgaande op den vorm en den inhoud van de beschuldiging lykt het ons toe, dat de schrijver best den weg weet, langs welken hy de redactie treffen kan en met open vizier wil len we hem graag te woord staan op de plaats, waar zulks behoort. Bouma, De doodstraf. Verschillende Classikale vergaderingen van onze Kerken hebben het noodig geoordeeld om bij de Particuliere Synode aan te dringen, dat deze de Generale Synode van het volgend jaar bewegen om by de Hooge Overheid ernstig te verzoeken, dat zy handelen naar den eisch van 's Heeren Woord om hem, die des menschen bloed met opzet vergiet, met den dood te straffen. Reeds hebben enkele particuliere Synodes te kennen gegeven, dat zy aan de begeerte van de Classes gehoor zullen geven. De zaak komt derhalve in 't volgend jaar op de Generale Zeeuws Enkele nummers Doch de Heere zeide tot den SatanDe Heere schelde u, gij Satanja, de Heere schelde u die Jeruzalem verkiestis deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Zacüaria III 2.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1