Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA en Ds. H W. LAMAN.
8e Jaargang.
Vrijdag 24 Juni 1910.
No 1.
UIT HET WOO Hl).
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
Drukker-Ditgever
A. D. LITTOOIJ
PRIJS DER ADYERTENTIEN
UIT HET LEYM.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent
MIDDELBURG.
Az
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
JOZUA VOOR DEN ENGEL DES IIEEREN.
Daarna toonde hij mij Jo/.ua den
Hoogepriester, staande voor het aan
gezicht van den Engel des Ileeren
en de Satan"stond aan zijn rechter
hand om hem te wederstaan.
Zach. Ill I.
Wie in de geschiedenis van het Israëlitische
volk thuis is, weet dadelijk, zoodra hij hoort van
Jozua, den hoogepriester. wien de profeet op
't oog heeft, want hij herinnert zich, dat de
ballingen, welke gebruik maakten van het
verlof, door den Koning der Perzen gegeven,
en naar hun land terugkeerden om de heilige
stad en den heiligen tempel te herbouwen,
stonden onder de leiding van twee mannen
te wetenJerubbabel en Jozua. De eerste
was uit den stam van Juda en een nakomeling
van David en de tweede was uit den stam van
Levi en wel uit het huis van Aaron. Deze
Jozua bekleedde de hoogepriesterlijke waardig
heid en was derhalve een man van groote be-
teekenis. In den hoogepriester toch vereenigde
zich al de heerlijkheid van den Oud-Testamen-
tischen eeredienst. Door bent had het gonsebc
volk, den toegang tot den troon der genade.
Hij was het, die eenmaal des jaars het heilige
der heiligen binnentrad met het bloed van den
bok om voor zijn eigen zonde en voor die van
het geheele volk verzoening te doen. Onder
al de duizenden van Israël was hij de eenige,
die tot de arke des verbonds mocht naderen.
Zonder hem was er geen gemeenschap tusschen
God en zijn volk.
Thans kwam er nog bij de eigenaardige tijd
waarin het volk leefde. Wegens hun boosheid
had God al de twaalf stammen Israels over
gegeven in de handen van hun vijanden. Lan
gen tijd waren zij in ballingschap geweest.
Ver van de oude erve hadden zij in heidensche
landen en heidensche omgeving verkeerd. In
die dagen konden zij niet opgaan naar Zion,
want ook de tempel was verwoest en rookten
mitsdien geen offeranden op Jehovah's altaren.
Meer dan ooit verstonden de Godvruchtigen
de begeerte van den zanger
Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot,
O Heer der legerscharen God,
Zijn mij uw huis en tempelzangen.
Hoe branden mijn genegenheên,
Om 's Heeren voorhof in te treên,
Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen,
Mijn hart roept uit tot God, die leeft,
En aan mijn ziel het leven geeft.
Doch de. Heere had de gevangenis van Jacob
gewend en zich over zijn volk ontfermd. Vol
blijde verwachting was het volk uit Babel naar
Kanaan getrokken en met welk een vreugde
had het zijn voeten gezet op het land der be
lofte. Zonder zich over hun eigen erfdeel en
toekomst te bekommeren had het zijn schreden
gericht naar Jeruzalem om deze stad uit hare
puinhoopen te doen verrijzen. Wij kunnen ons
voorstellen, welke aandoeningen in hen ver
wekt werden toen zij de ontzachlijke verwoes
ting aanschouwden, welke de vijanden hier aan
gericht hadden en het bevreemdt niet, dat zij
bij den zwaren arbeid, waarvoor zij stonden,
soms den moed lieten zinken, vooral ook, om
dat zij bij hun pogingen telkens op sterken en
hevigen tegenstand stuitten en bittere teleur
stellingen hun deel waren.
Zacharia nu behoorde tot de mannen, die
God verwekt had om het volk te sterken en
te bemoedigen. Wat moet er in zijn hoofd en
hart omgegaan zijn, toen hij in dit vizioen den
Hoogepriester in dezen toestand zag, De Hoo-,
gepriester behoorde bij zijn volk om het goede
voor heil te zoekenhij behoorde in den tem
pel, want daar was zijn plaatshij behoorde
de offers den Heere aan te bieden, want dat
was zijn werk. Doch hij was noch bij zijn volk,
noch bij den tempel en altaren. Hij was voor
het aangezicht van den Engel des Heeren en
hij bevond zich in de hemelsche vierschaar.
De Engel des Heeren is niet een geschapen
engel. Het is- niet een van de vele zalige troon-
geesten, die voor God staan om Hem op Zijn
wenken te dienen. Hij is de ongeschapene, die
ook wel genoemd wordt de Engel des ver
bonds, de Engel van Gods aangezicht, in wiens
binnenste Gods Naam is. Het is de Leidsman
Israëls, die het volk voorging des daags in een
wolk en des nachts in een vuurkolom Reeds
toen stond Hij tusschen God en zijn volk en in
de volheid des tijds zou Hij komen om een
eeuwige gerechtigheid aan te brengen. Wij
eeren Hem als een Hoogepriester onzer belij
denis, die nadat Hij onze reinigmaking door
Zijn eigen bloed teweeggebracht had, heenge
gaan is naar den Vader om de belangen van
Zijn duurgekochte 'kerk te behartigen. Voor
Hem stond de Hoogepriester Jozua, en nog wel
in vuile kleederen.
Aan zijn rechterhand stond Satan, in wien
we zien moeten den afgevallen Engel, die
zijn beginsel niet heeft bewaard die in de
waarheid niet staande gebleven is, want geen
waarheid was in hem. Als hij de leugen spreekt,
spreekt hij uit zijn eigen. Hij toch is een
leugenaar en de vader van de leugen. Wat
wilde hij hier in de tegenwoordigheid van den
Engel des Heeren en wat dreef hem om aan
de rechterhand van Jozua te staan? Reeds
zijn tegenwoordigheid doet ons denken aan
een verkeerde bedoeling. Hij voert nooit iets
goeds uit. Hij legt het altijd toe op liet verderf
der menschenkinderen. Rusteloos gaat hij rond
zoekende wien hij zou mogen verslinden. Een
vijand van God en zijn volk is hij. Wij be
hoeven niet te gissen, wat hij wilde, want er
wordt gezegd, dat lip hier is om Jozua te
wederstaan. Daaruit bleek aan Zacharia, dat
Israël niet alleen vijanden onder de menschen
had, die zijn volk allerlei moeilijkheden in den
weg legden, die alles in het werk zouden stel
len om zijn volk te dwarsboomen, opdat het
niet in de gelegenheid zou zijn den herbouw
van stad en tempel te voltooien, maar dat er
nog ergere tegenstanders waren, onzichtbare,
die zelfs den stouten moed haddden om zich
in de nabijheid Gods te wagen, teneinde Hem
te nopen zich van zijn volk los te maken en
het over te geven in de macht van zijn doods
vijanden.
Ook voor ons is dit gezicht leerzaam. Het
is waar, dat wij vele eeuwen later leven, dat
de omstandigheden geheel veranderd zijn, dat
wij zelfs bij het voller en helderder licht wan
delen, maar wij mogen het wel ter harte ne
men, dat deze Satan nog altijd een wederpar
tijder van God en zijn volk is. Hij zal niets
onbeproefd laten om de kinderen Gods te
wederstaan. Al wat in hem is is nog even
volvaardig om hun schade te berokkenen en
hun ondergang te zoeken. En wij mogen daar
wel rekening mede houden, .wijl zijn list groot
is en zijn invloed ver gaat. Kunt gij met den
Apostel zeggen, dat zyn listen ons niet onbe
kend zijn? Weet ge, wat ge van Hem te
vreezen hebt, zoodat het uwe dringende bede
meer en meer wordtverlos ons van den
Booze en leid ons niet in verzoeking. Er is
maar één, die u door alle gevaren veilig leiden
kan en die u bewaren kan in den boozen dag.
Zijt gij daarvan inderdaad helder en diep over
tuigd, zoodat gij altijd weer schuilt onder de
schaduwen van Zijn vleugelen? Gij weet het,
dat Jezus de sterke Held uit Juda's stam is,
die Hem overwonnen heeft en die daarom al
de zijnen heeft kunnen toeroepen Heb goeden
moed, Ik heb de wereld overwonnen
Hoewel er niet uitdrukkelijk staat, op welke
wijze Satan den Hoogenpriester Jozua weder
stand heeft geboden, toch kunnen we het ons
wel voorstellen. Hij was hier gekomen om
hem aan te klagen bij den hoogsten Rechter.
Hij meende, dat hij goedé gronden voor zijn
beschuldigingen kon aanvoeren, en dat er reden
was om te verwachten, dat God hem terwille
zou zijn. Met leede oogen had hij Israël zien
terugkeeren, met afkeer had hij moeten zien,
dat Israël begonnen was aan de oprichting van
den tempel en hij wilde beproeven, of het niet
mogelijk was dit werk te verhinderen. Daartoe
had hij de vijandschap onder de menschen tegen
dit volk gevoed, maar hij begreep, dat hij op
die wijze zijn doel nooit zou bereiken, Zijn
tegenstand moest sterker worden en daarom
ondernam hij het om met één kraclitigen slag
elke verwachting van Gods volk te vernietigen.
Het was nu zijn toeleg om God en zijn volk
van elkander te scheiden en gelukte Hem dit,
dan was hij opeens, waar hij wezen wilde.
Onmogelijk scheen het hem niet, dat hij dit
doel bereiken kon.
Wat moet Satan groote en uitnemende ga-
I ven bezitten om zulk een stout plan te bera
men en om den moed te hebben het uit te
voeren. Waarlijk hij deinst voor niets terug.
Zoo was hij er toe gekomen om Jozua aan te
klagen en in hem het gansche volk. Hij toonde
aan, dat de Hoogepriester niet rein was, maar
schuldig stond aan verschillende overtredingen,
en hij vroeg, of zulk een man waardig was
zulk een voortreffelijk ambt te bekleeden. Op
verschillende uitspraken van Gods wet zal hij
zich .beroepen hebben om duidelijk in 't licht
te stellen, dat het toch niet aanging, zulk een
onreine het koogepriesterlijk ambt te laten be
dienen. Was God het niet aan Zijn eigen woord,
aan Zijn eigen rechtvaardigheid verschuldigd
om zulk een man, om zulk een volk te laten
varen Hoe kon het met de eere van Zijn
heiligheid bestaan, wanneer zulke menschen
met vuile kleederen in Zijn huis uit- en in
gingen Was het niet noodzakelijk om hen uit
te sluiten van Gods heerlijke gemeenschap Hoe
zou Hij kunnen dulden, dat de heidenen straks
zeiden, dat het volk van Israëls God in geen
enkel opzicht onderscheiden was van de andere
volken Moest het niet billijk genoemd wor
den, dat hij eischte om aan dezen misstand
een einde te maken
Op deze of dergelijke manier heeft hij ge
poogd een veroordeelend vonnis over Jozua
en zijn volk uit te lokken en wij kunnen het
ons indenken, welk een ure vol spanning dit
geweest moet zijn voor den profeet, die er
getuige van was. En zoo is het nog altyd.
Satan is nog de aanklager der broederen. Hij
let op ieder, die God vreest en hij poogt u
van God af te leiden en God tegen u op te
zetten. Wat zou er van Jozua, van Israël, van
u en mij worden, indien God ons niet gegeven
had een Voorspraak, Jezus, de Rechtvaardige,
die een verzoening is voor onze zonden. Daarom
betaamt allen, -die zich zelf niet verdedigen
kunnen, daarom betaamt het u, die erkennen
moet, dat gij schuldig staat aan de overtreding
van alle geboden, om u steeds voor God te
verootmoedigen en om u aan den eenigen
Heiland steeds over te geven.
Bouma.
Den heer V. te S.
Waarde Vriend en Broeder!
Zeker, wiRik u een genoegen doen En vooral
omdat ik bemerk, dat daardoor ook anderen
zullen verkrijgen, wat ze begeeren. In één op
zicht meen ik echter aan uw verzoek niet te
moeten voldoen. Gij verlangt van mij een par
ticulier schrijven ik vind het echter nuttiger
u te antwoorden in een open brief. Onze Zen
dingsvrienden in Zeeland mogen het allen wel
weten, wat er op de Particuliere Synode van
Middelburg den len Juni 1910 al zoo behan
deld is in betrekking tot de zaak, die ons nu
reeds verscheidene jaren in spanning heeft ge
houden. Het is, zooals gy zegthet verslag
van deze Synode in de Kerkbladen was be
knopt en het kon natuurlijk ook niet anders
wezen. En ik begryp dan ook, dat uw geheu
gen, waarin, naar het schynt, evenals by my
en anderen een lek is, aan die korte notulen
niet veel gehad heeft tot indaclitigmaking, aan
al hetgeen gij op de Synode hebt gehoord. Ik
zal intusschen ook niet zeggen, dat ik alles
nog weet en ook alles kan weergeven maar
mijn aanteekeningen hebben toch de hoofdza
ken nu al een week of drie getrouwelijk be
waard, en zy zullen mij helpen in het samen
stellen van myn verhaal omtrent de dingen,
die te Middelburg geschied zijn.
Men zegt, waarde broeder, dat men een ver-,
haal altijd beginnen moet bij zyn begin. Ik
vind dat een heel eenvoudigen en natuurlyken
regel. En ik-ben dan ook van plan dien regel
te volgen. Maar er zyn toch veel menschen,
die het niet laten kunnen even de laatste blad
zijden van een boek in te zien, eer ze van
voren beginnen. Het is my ook meer dan eens
overkomen. We weten zoo graag, hoe een ge
schiedenis eindigt. Of deze manier van doen in
het algemeen aanbeveling verdient, durf ik niet
te beslissen. De een zegthet is niet goed
en de ander oordeelt, dat het geen schade doet.
We zullen deze kwestie thans niet tot een op
lossing zoeken te brengen. Is het verkeerd, dan
ga ik heden iets doen, dat verkeerd is. Want
eer ik aan het begin van mijn verhaal begin,
wensch ik een oogenblik u het einde van de
Synodale beraadslaging in herinnering te bren
gen.
Vondt ge het geen heerlyk moment, toen met
algemeene stemmen werd besloten Ban dj ai-
Negara te aanvaarden als het Zendingsterrein,
waar door de Zeeuwsche Kerken met het Evan
gelie zal worden gearbeid, indien de Heere het
wil Ik geloof, dat al de vergaderde broeders
onder den indruk verkeerden, en dat velen zich
verheugden, hoewel misschien met beving. Er
was zoo dikwijls vreeze geweest in het hart van
sommige broeders, die het zoo vurig begeerden,
dat ook onze provincie tot eigen Zendingsarbeid
in Indië komen mocht. Het ging zoo traag
vooruit. Er bleek zoo weinig geestdrift. Zoo
velen spraken over de Zending alsof het een
zaak was, die beter gelaten dan gedaan kon
worden. En niettemin gingen we toch vooruit
en niettemin zijn we nu zoover gekomen, dat
we een Zendingsterrein durven aanvragen, en
kunnen uitzien naar een dienaar des Woords
voor Indië. Waarde broeder, daar blijkt het
ook al weer uit, dat het Koninkrijk der hemelen
gelijk is aan een mosterdzaad. In tien jaar tijds
is het zaadje opgegroeid tot een boom, die reeds
wijd en zijd zijn takken uitgespreid heeft. Er
zijn steden en dorpen in onze provincie, waar
de Zendingszaak leeft in de harten van oude en
jonge Gereformeerdenvan oude en jonge Ge
reformeerden, die met ware belangstelling wach
ten op de dingen, die komen.
En aan deze warme Zendingsvrienden in de
eerste plaats zal ik nu vertellen, wat er op de
jongste Synode over de Zending is gesproken.
Ik begin nu bij het begin.
De morgenzitting der Synode was geëindigd
en tal van zaken waren afgehandeld. In de
pauze waren de broeders-afgevaardigden ver
kwikt. En toen kwam 's middags aan de orde