Een aandoenlijk oogenblik. Lam an. Koopmans. ACHTERUITGANG. zeide Lohman, zal blijven de geestelijke voorgan gerHy noemde het een schande iemand te verdenken zonder eenig bewijs. In deze Kamer meent meD, indien het dr. Kuyper geldt, alles te mogen zeggen dat is grievend, 't Gevolg echter hiervan zal zijn, dat dr. Kuyper's vol gelingen meer en meer er van overtuigd zullen zijn, dat dr. Kuyper niet de natie heeft gesplitst, maar dat hij 't juist geweest is, die het door de liberale, afgescheurde deel der natie tot eenheid heeft weten te breDgen. Spreker schree: 's heeren Beaufort's venijnige rede toe aan Kuy- per-haat, omdat de liberalen overwonnen zyn, en mr. Troelstra's haat aan de beteugeling der anarchie in 1903. Uit alles blijkt, dat het er om te doen is, den gehaten Kuyper te verwij deren. Het zou hem ten zeerste grieven, als voor de eerste maal het enquête-recht werd misbruikt jegens een man als dr. Kuyper. Zie, zulk een taal uit zulk een mond doet het hart goed. Te meer omdat hier nu niet ge egd kan worden, dat blinde voorliefde aan het woord is. Integendeel, wanneer de heer Lohman zich door persoonlijke sympathieën oi antipathieën liet beheerschen, dan zou hij, op zijn zachtst genomen, zich op een afstand heb ben kunneö houden. Maar hij heeft gesproken als een Jonathan voor David. En dat doet ons goed. Ook aan de rechterzijde hoort men soms op een wijze over dr. Kuyper spreken, die schan delijk is. En ook daarom is hetgeen Lohman in de Kamer gezegd heeft, zoo goed. Zeker, dr. Kuyper heeft fouten begaan. Hij is ten slotte ook een mensch. die verkeerd kan zien en mis kan tasten. En wij kunnen Let verstaan, dat niet ieder in alle opzichten met hem meegaat. Maar wij gelooven, dat hij met al zijn gaven en met al zijn krachten het goede voor ons volk heeft gezocht. En het doet ons leed, dat hij op zijn ouden dag op zoo minne wijze wordt bejegend. Het blijkt zoo duidelijk, dat men hem als staatsman af wil maken. Vooral wanneer ge ziet, wie het zijn, die dit zaakje drijveD, dan verwondert het u niet, dat het gaat, gelijk het gaat. Leest men ook druiven van doornen, en vijgen van distelen W\j zijn er zeer dankbaar voor, dat de heer Lohman voor dr. Kuyper in het strijdperk is getreden. Maar wij hopen bovenal, dat de Heere onze God te zijner tijd zal toonen, dat Hij onzen leider en voorganger tot een Schild is. Voor wie Hem vreezen, is er genadeindien zij ge struikeld zijn, maar ook eerewanneer ze worden vörguisd en vertreden. Het laatste woord in deze zaak zal vroeg of laat aan God zijn. Dit gelooven wy ook met den heer LohmanDr. Kuyper zal blijven de geestelijke voorganger. En dan geloof ik ook, gelijk het reeds door anderen opgemerkt is, dat we ons niet moeten verliezen in huldebetuigingen en luidruchtige ovaties; maar dat we overvloedig moeten zijn in ons gebed voor degenen, die ons tot oogen zijn. Niet ieder kan voor dr. Kuyper spreken, gelijk Lohman deed, maar zelfs de eenvoudigste kan voor hem bidden. Het moet wel een aandoenlijk oogenblik ge weest zijn, toen onze Christelijke onderwijzers te Apeldoorn het oude Wilhelmus zongen, staande voor het aangezicht van het vorstelijk gözin. We kunnen begrijpen, dat de eerste regels niet krachtig klonken. Er zat dien man nen iets in de keel. Gode zij dank, dat een groot deel van de kinderen onzes volks wordt opgevoed door on derwijzers en onderwijzeressen, die niet neutraal zijn, maar een warm hart hebben ook voor het Oranjehuis. Er zijn ouders, die bevreesd zijn hun kin deren ééns in hun leven te laten inenten met koepokstof. En er is reden voor die vrees. Maar ik zou nog banger zijn mijn kinderen zes jaar lang van dag tot dag te laten inenten met het kleurlooze vocht van de neutraliteit. Van de kinderen, die met koepokstof ingeënt zyn, wor den er enkelen ongelukkigmaar van de kin deren, die ingeënt worden met neutraliteit, sterven de meesten. Onze geliefde Koningin mag er dankbaar voor zijn, dat er vele onderwijzers zijn, die de kinderen opvoeden in de vreeze des Heeren, en daardoor tevens ook in liefde voor Vorsten huis en Vaderland. Van de oude garde der voortrekkers zyn er niet velen meer over. Maar onder de jongeren ken ik er onderscheidene, die met hart en ziel het Christelijk onderwijs dienenwien het er om te doen is de kinderen op te voeden tot sieraden in kerk en maatschappij, tot flinke Christenen. Zeker, er zijn er ook onder, die m. i. misplaatst zijn op de Chr. school. Doch waar schuilt geen kaf onder het koren. Er zjjn ook dominees, die beter hadden gedaan nooit dominee te worden. Gelukkig zijn dit, voor zoover wij na kunnen gaan, uitzonderin gen. En onze schoolbesturen hebben te waken, dat de uitzonderingen uitzondering blijven. Als ik denk aan de onderwijzers, die ik in mijn jeugd gekend heb, dan zijn er mannen onder, wier namen ik niet meer weet; maar er zijn er ook bij, die ik nooit zal vergeten. Ze lieten onuitwischbare indrukken achter. Ze hebben de ziel hunner leerlingen gekneed, door woord en voorbeeld Zulke mannen hebben wij noodig. Mannen, wier namen geschreven staan in de harten hunner leerlingen. Mannen, in wie de Geest des Heeren is. -wshg-bw». Spaarpotjes. Eenige weken geleden deed ik vriendelijk aanvrage om opgave van bewaarde Zendings- gelden. Ik vroeg niet om het gëld, maar om mededeeling van het vergaarde bedrag. Het is voor de behandeling der zaken zoo goed, wan neer we weten, wat er alzoo is. En nu het resultaat. Hier volgen de kerken, die wat hebben vergaderd in den loop der jaren, hetzy ze het opzonden aan mij, of zelf bewaar den. Ik geef ze niet in alphabetische orde. Arnerauiden, Gapinge, Vrouwenpolder, Zaam- slag B, Scharendijke, Ter Neuzen, Krabbendijke,. Goes, Baarland, Middelburg C, Axel A, Colyns- plaat, Hoek, Veere, Wissekerke, Kruiningen, Heinkenszand, Driewegen, Koudekerke, Haam stede, Zierikzee. Samen 21 kerken, die veel of weinig be spaarden. Alzoo ontbreken Domburg, Grijpskerke, St. Laurens, Meliskerke, Middelburg A, Middelburg B, Oostkapelle, Serooskerke, O. en W. Souburg, Vlissingen, Westkapelle, Brouwershaven, Brui- nisse, Geersdijk, Kamperland, Nieuwerkerk, Oosterland, Zonnemaire, Anna Jaeoba Polder, Bergen op Zoom, Poortvliet, Rilland Bath, Tholen, Oud Vosmeer, Borsele, 's Gravenpolder, Ierseke, Kapelle-Biezelinge, Nieuwdorp, Wemel- dinge, Wolphaartsdijk, Axel B, Oostburg, Schoondyke, Zaamslag A. Deze kerken schijnen nog te moeten beginnen met inzamelen. Dat is zeer jammer. Want nu staat de Synode voor het feit, dat er slechts f3000 in kas is, terwijl er zoovéél meer noodig is om te beginnen. Als deze 35 kerken nu ook hadden ingezameld gelijk de 21 andere, dan zouden we zeker een kas hebben van 7000 a 8000 gulden. Of heeft men misschien vergeten te antwoorden Waarde Vriend. Toen ik de geachte secretaris onzer zendings commissie vroeg, of hy al een verslag klaar had van Professor Geesink's rede, antwoordde hij„dat hy wel papier en potlood gereed had gehouden, maar niet tot schrijven was kunnen komen, omdat 't zoo mooi was". Ik gaf hem hierover mijne teleurstelling te kennen, wijl, wie verhinderd was te komen, ook wel gaarne iets van het gehoorde zou wil len genieten. Hy verzocht my nog maar „een verslag voor onze kerkelijke bladen op te ma ken". Hoe ongaarne ik ook een gevraagde dienst weiger, kon ik helaas dit verzoek niet inwilligen, omdat ook ik geen aanteekeningen gehouden had. Daarom zult gij, myn vriend, u slechts te vreden moeten stellen met een poging om myn indruk van het gehoorde weer te geven. En dat is ook nog niet zoo gemakkelijk. Gy kent Professor Geesink. Gij hebt zyn stiehtelyke meditaties„Om te doen gedenken" gelezen. Zyn bundel preeken „De nederigen vertroost" genoten. Gy herin nert u de op den Biddag des vorigen jaars in onze kerk gelezen leerrede: „Het geopende heiligdom en zyn groote Priester". Uw moede ziel is meermalen verkwikt door die prachtige preek over: „Liedekens zingen by een treu rig hart". Met waardeering hebt ge indertijd des Hoogleeraars leerzame artikelenreeks „van '8 Heeren Ordinantiën" in „De Heraut" ge volgd. Gy geniet nog wekelijks de fijne recen- siën in de rubriek „Leestafel". Gy begrijpt, dat myn verwachting hoog gespannen was. Wel vertrouwde ik, dat deze „philosoof-theoloog, die, gelyk een zijner ambtgenooten eens van hem schreef, wat scherpte van begripsbepaling, fijnheid van analogie en strengheid van lo gische deductie aangaat voor geen jurist be- aoeft onder te doen" zich voor ieder verstaan baar zou uitdrukken (zooals dit van een echten „geleerde" mag worden verwacht) maar dat hy zoo kon afdalen dat de eenvoudigste er by kon, en in zoo wonderschoonen vorm, dat ook de meer ontwikkelde er. zich over verwondert, had ik niet durven denken, indien niet myn hoog bejaarde Vader, die nog zoo scherp luisteren kan, my reeds opgemerkt had, dat de Profes sor vandaag ook twee zulke „kostelijke pree- in gehouden had". Maar ter zake. De talrijk opgekomen schare heft plechtig aan: „De lofzang klinkt uit Sions zalen, Tot U met stil ontzag". Een kort gebed volgt. Niet in de bediening des Woords voor u opgetreden, gelyk in deze morgen en middag ure, maar om een woord tot u te spreken over de Zending, ongeveer aldus begon de Spreker zyn rede, wenseh ik dit woord toch tot u te richten in aansluiting aan een woord derSchrift, dat we vinden in II Koningen 7 9 het eerste gedeelte„Toen zeiden zy de een tot den an der: Wy doen niet recht, deze dag is een dag van goede boodschap en wy zwijgen stil". Gy herinnert u het Woord des Heeren bij monde van Elisa; „Hoort het Woord des Heeren, zóó zegt de Heere: Morgen omtrent dezen tydzal een mate meelbloem verkocht worden voor een sikkel en twee maten gerst voor een sikkel in de poort van Samaria". Gy herinnert u ook, hoe een hoofdman, op wiens hand de Koning leunde, den man Gods antwoordde en zeide „Zie, zoo de Heere vensteren in den hemel maakte, zou die zaak kunnen geschieden En hy zeide Zie, gij zult het met uwe oogen zien, doch daarvan niet eten." Toen volgde een schildering van de over legging van de vier melaatsche mannen, van hun gang naar en hunne ontdekking in het legerkamp der Syriërs, hun verbazing over het wonder aldaar, hun verkeerd opgevat voorne men, hun opterugkomen hiervan, hun roepen voor de poorte der stad, zoo levendig, zoo aan schouwelijk, dat men ze als 't ware van stap tot stap volgen kon, en de portiers zag snellen naar des Konings paleis. Wat vooral van die heldere voorstelling aan trok, was niet slechts den keurigen vorm, maar die treffende zielkundige opmerkingen over wat er omging in het hart dier ongelukkigen, die hoewel wy van hun godsdienstig leven niet een te hoogen dunk krijgen, toch gevolg gaven aan den drang hunner consciëntie om het goede te boodschappen. Zoo ook, en hier kwam de Spreker tot het doel van ons samenzijn, zyn wy geroepen onze zonde van nalatigheid voor den Heere en voor elkander te belijden, en moeten wy ons haasten het goede te boodschappen. Wy, die zooveel goeds hebben te boodschappen. De goe dertierenheden des Heeren zyn eiken morgen over ons nieuw. Wat heeft God in ons Vaderland de laatste jaren groote dingen gedaan. De kerken der Scheiding leidden reeds den arbeid der Zen ding in het rechte spoor. De kerken der Do leantie zijn dit goede voorbeeld gevolgd. Hoe groote waardeering ons ook voegt voor hetgeen onderscheidene Zendingsgenootschappen, bij name „de Gereformeerde Zendingsvereeniging" hebben tot stand gebracht, wy moeten ons verblijden dat de oogen van velen meer er voor opengegaan zyn dat het werk der Zending rechtstreeks tot de roeping der kerk behoort. Met groote waardeering memoreerde de Spre ker hoe op de Synode te Middelburg in '96, de lijnen zuiverder zyn getrokken, maar liet ook niet na in fijne ironie te doen doorsche meren dat wy wat minder met onze gerefor meerde beginselen moeten schermenen ze wat getrouwer in practijk moeten brengen. Ik dacht aan myn onvergetelyken Leermees ter Prof. Wielenga, wiens vurig oog zoo van edele verontwaardiging kon gloeien over dat roepen van gereformeerd en nog eens gerefor meerd, en dan zoo bijtend scherp, terwijl die mooie donkere kop schudde op de breede schouders, kon zeggen„Zeg het wat minder, en wees het wat meer". Daarop leidde de Spreker ons de verschil lende Zendingsterreinen rond. Verwijlde inzon derheid by den arbeid van den Zendeling Horst man te Temanggoeng, op welk terrein vooral Zeelands oog gevestigd was, wekte tot een oot moedig belijden van de zonde van nalatigheid in dezen ernstig op, gaf een duidelijke voor stelling van de leer van Mohammed, en van het moeielyke van de taak om onder diens vol gelingen te arbeiden, en besloot zyn bezielende toespraak met dit indrukwekkend woord Laat ons dan van hier gaan met de hart grondige belijdenis Wij doen niet recht, deze dag is een dag van goede boodschap en wij zwygen stil en Zyn naam moet eeuwig eer ontvangen, Men loof Hem vroeg en spa. De wereld hoor en volg myn zangen, Met Amen, Amen, na. 4 Amen. Over het innig dank- en smeekgebed dat volgde, zwyg-ik nataurlyk. In de hoop, myn vriend, hiermede eeniger- mate oan uw verlangen te hebben voldaan, al betreur ik het, dat ik al schrijvende bemerken moet dat ik u niet beter myn indruk heb kun nen weergeven. Gaarne de Uwe, Grijpskerke, 24 Mei 1910. By menig kind Gods valt klacht over achter uitgang in het geestelijk leven Zyn ziel geniet niet meer, wat zy vroeger genoot. Vooral in de eerste tijden na de bekeering was alles zoo veel hartelijker en inniger. Toen was er by wylen een huppelen van zielevreugd, eene bij zondere genieting van Godsgemeenschap. Het was als de geestelijke levenslente, de tyd der eerste liefde. De aarde onder den voet, den hemel in het oog en Christus in het hart zooging de tocht door de woestijn dezer wereld. Er waren ook wel donkere dagen. Bange twijfel kon ook toen wel eens het hart benauwen. Maar toch de uitgang van de ziel naar Jezus was in niger en de uren van geloofsgenieting waren zooveel zoeter en rijker dan tegenwoordig. Er schijnt nu eene doodigheid te zijn, eene inzinking en achteruitgang van het bevindelijke leven. Met heimwee denkt deze en gene christen terug naar de heerlijke opvlammingen van het nieuwe leven, in die dagen ervaren, aan dat kennelijk proeven en smaken van Gods gunst, in zoo ryke mate weleer genoten. En niet zelden gaat deze klacht gepaard met een bange zucht van twijfel, of het wel recht werk geweest is. Satan maakt overal gebruik van, om ons den troost te ontrooven. En vooral dat gemis aan vroegere genietingen is voor menigeen eene reden tot twijfel. De verwach ting, ja de belofte was een voortgaan van kracht tot kracht, een opwassen in de genade en kennis van Jezus Christus. Maar zie, de uitkomst is eene teleurstelling. Inplaats van eene vernieu wing van dag tot dag is er eene verflauwing merkbaar, die denken doet aan den droeven levensgang van Israël na den uittocht. De toon van dank en aanbidding, aan de Schelfzee uit gejubeld, eindigde weldra in de taal van ongeloof en murmureering. Zal het, zoo vraagt de twij felende ziel, met my niet desgelijks gaan En dat het niet gemakkelijk gaat, [zulk een be kommerde te troosten, weet een ieder, die ge roepen werd, de lammeren in Jezus' kudde te weiden. Toch ontbreekt het in zulk een geval niet aan stof ter vertroosting en bemoediging. Er is in het geestelijk leven een schijnbare achter uitgang, die inderdaad wyst op de vernieuwing van den inwendigen mensch. Een achteruit gang in gevoelsleven, die medewerkt tot rijker ontplooiing van het geloofsleven. Een achter uitgang in het oogenblikkelyk genieten van de Eskoldruiven der genade, die de hoop op het te beërven Kanaan verlevendigt. De Heere handelt namelijk met Zyn volk evenals een verstandig vader met zyne opgroei ende kinderen, Hy geeft hun naardat zy noo dig hebben. We ontvangen niet juist, wat wy het meest begeeren, maar wat ons het nuttigst is. Onze kleinen zyn met een oogenblikkelyke gave van vader en moeder blijde, meer dan met de schatten, die hun als erfgenamen in de toekomst zyn weggelegd. Een jonge kroonprins leeft uiteraard nog niet ten volle in zyne toe komstige voorrechten. Hy verheugt zich veel meer in de versnaperingen, die hy gedurig aan 's vaders tafel geniet. En hy zou altoos wel willen ontvangen, wat zyn gehemelte streelt. Maar dat zal een verstandig vader hem niet blyven geven. De tyd van versnaperingen mag niet altoos voortgaan. Naarmate de knaap ouder wordt, moet hy leeren uitzien naar het geen hem by erfenis is weggelegd. Zoo gaat het ook met de kinderen des ko- ninkryks. De jonge geloovige heeft en leeft meer in de genietingen van het heden. En vandaar de groote afwisseling in zyn geestelijk leven, dat hoog en laag, dat zingen en zuchten, dat wan delen in het licht en liggen in duisternis. Heeft hy wat, dan zingt hy zyn vreugdelied ondanks 's levens moeiten. Maar nauwelijks is het be vindelijk genieten voorby, of alle vreugde en moed zinkt in den poel der moedeloosheid weg. Hy is in den tyd der versnaperingen, waarin hy bijzondere uitingen van Gods liefde mag smaken. Maar naarmate hy opwast in de genade, eert de hemelsche Vader hem meer uitzien naar de komende erfenis. En daartoe moet ook de onthouding van die bizondere gunstbewijzen medewerken. Die onthouding is dus een be- wys, dat de eerste tyd, de kinderlijke leeftijd voorby is. Elk geloovige mag geestelykerwyze een koningskind heeten, een geroepene tot de troon. En de leiding, die de Heere met hem houdt, strekt tot zyne voorbereiding voor de kroning. Dat niemand dus door de achter uitgang in het bevindelijk leven zich late ver leiden tot een twijfelen aan de echtheid van het werk der genade in eigen of anderer hart. Er kan een werkelijke achteruitgang zyn in >t geestelijk leven. In 's Heeren woord aan den engel der gemeente van Eteze luidt het

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 2