Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie YanDs. L. BOUMA en Ds. H. V. LAHAN. 7e Jaargang. Vrijdag 13 Mei 1910. No 47. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drakker-Ditgever A. D. LITTOOIJ Az MIDDELBURG. PRIJS DER ID YERTENTIEN Bouma. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Art. 171. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers3 cent. van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. DE JONGEREN OP DEN PINKSTERDAG. En daar geschiedde haastig uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldig gedreven wind en het vervulde het geheele huis waar zij zaten en van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur en het zat op een iegelijk van hen. Hand. H 2, 3. Het feest, dat we pas vierden, bracht ons in den geest op een der toppen van het Olijven- gebergte en w\j schaarden ons onder de jon geren, welke den Heiland omringden. Wij hoor den weer de woorden, welke Hy nog tot hen sprak en wij zagen Hem in stille majesteit heengaan van de aarde naar den hemel, die Hem ontvangen moest tot op de herstelling aller dingen. Er kwam vreugde in ons hart bij de gedachte, dat Hij het loon ontving voor zijn zwaren arbeid en dat Hij aan de rechterhand des Vaders een plaats der eere verkreeg, welke bij Hem behoorde. Doch hoe was het thans met zijne discipelen Waren zij bedroefd, nu zij zijne lichamelijke nabijheid moesten missen Neen, zij waren verblijd en keerden in opgewekte stemming naar Jeruzalem terug. Al dadelijk bleek, dat de hemelvaart van den Christus een geheel andere verhouding in 't leven geroepen had. Tot dusver hadden zij met hun gedachten en verlangens op aarde vertoefd en de hemel was hun vreemd gebleven. Zij gevoelden er niets voor, als Hij sprak over Zijn heengaan naar het huis des Vaders, waarin vele woningen z\jn, en zelfs de belofte, dat Hij voor hen plaats wilde bereiken, liet hen koud. Doch nu Hij heengegaan was, werd het opeens anders. Zij zagen voortaan de aarde met geheel andere oogen aan, en de hemel kreeg een groote be koorlijkheid voor hen. Gelijk zij van den berg omhoog zagen en Hem nastaarden, zoo richtten zij sedert die ure hun oogen van de aarde naar den hemel en zagen alijjd weer op Hem, die met eere en heerlijkheid was gekroond. Daaruit blijkt ons, dat H\j hun hart medegenomen had, en dit kon niet anders, want Hij was hun schat en waar onze schat is, daar zal ook ons hart zjjn. Welnu, dit is van blij venden aard geweest, d. w. z. het gold niet enkel bij mannen als Petrus en Johannes, Thomas en Jacobus, maar van allen, die ooit door het woord der apostelen gelooven in den eenigen Naam, die onder den hemel gegeven is, door welken wij zalig moeten worden. Door de hemelvaart van onzen Heiland is het zwaartepunt verlegd. De hemel is ons nader gekomen. Ofschoon wij weinig weten van die wondere en heerlijke wereld, toch is voor ons besef de afstand, welke den hemel van de aarde scheidt, veel geringer geworden en de kennis, dat Hij de hemelen doorgegaan is, heeft ons meer vertrouwd gemaakt met het leven des hemels. Vroeger meenden de discipelen dat Hij bij hen zjjn moest om in de gemeenschap met Hem te kunnen oefenen, doch ook deze opvatting maakte voor een geheel nieuwe plaats, want zij merkten, dat zij bij zijn heengaan niets verloren, zelfs veel gewonnen hadden. Wel was Hij niet meer bij hen als vroeger, wel zagen zij Hem niet meer met hun lichamelijke oogen, maar inderdaad was Hjj toch bij hen, ja, zjj moesten erkennen, dat zij thans veel inniger met Hem verkeerden dan voorheen. Zij genoten Zijn zalige tegenwoordigheid en zij verheugden zich in Hem met een heerlijke en onuitsprekelijke vreugde. O welk een zalige gewaarwording was het dat geen tegenwoordige noch toekomende dingen, dat leven noch dood scheiding brengen kon tusschen hen en de liefde van hun Meester. In die liefde gevoelden zij zich rijkzij was voor hen een bron van voortdurende verkwikking en kracht. Het ware te wensehen dat de tegenwoordige Christenheid iets meer had van die jongeren en dat de aarde minder en de hemel meer in vloed op ons uitoefende, want dan zou ons leven hooger staan en meer beantwoorden aan onze dure roeping. Wij zeggen het nog altijd den ouden Lodensteijn na 't Oog omhoog, het hart naar boven, hier beneden is het niet. Het ware leven, lieven, loven is maar, daar men Jezus ziet. Wat men hoort en ziet op aard, is ons kostelijk hart niet waard, maar wij moeten ook erkennen, dat wjj er niet altijd zijn, en dat we menigmaal met ons hart op de aarde zijn. Ons past veeleer de klacht: wat kleeft mijn ziel aan 't stof, opdat de bede weer nieuwe kracht erlange Maak mij levend naar uw woord. Nooit mogen wij het vergeten, dat wij, zoolang wij inwonen in het lichaam, uitwonen van den Heere, opdat het verlangen niet wegstervevan uit te wonen uit het lichaam en in te wonen bij den Heere. Onder het gedenken van 's Heeren woorden en daden vlogen de tien dagen voorbjj, welke er liggen tusschen den sehoonen hemelvaarts- morgen en den gezegenden Pinksterdag en wij vinden dan ook de jongeren des Heilands met het gansche volk in Jeruzalems tempel op het feest van den oogst saamgekomen. Met welke verwachtingen zijn zij gekomen tot het huis des Heeren, want zij zagen verlangend uit naar de vervulling van d© belofte des Vaders, welke zij van Jezus gehoord hadden. Hoewel zij den dag en het uur niet kenden, dat de Trooster tot hen zou komen, toch leefden zij in de ge gronde hoop, dat het oogenblik niet ver meer verwijderd was. Dankende voor de vele zegeningen, welke God aan hun volk bewezen had en biddende om den nieuwen zegen, waren zij eendrachtelijk bijeen. Was er gedurende de omwandeling van Jezus menigmaal twist en zondige naijver onder hen geweest, thans ontstonden en waardeerden zjj elkander. Eén van hart en één van zin waren zij, geheel bereid om hun Meester te dienen. Een keurbende vormden zij, welke wachtte op het bevel van den oversten Leidsman en zoodra een wenk Zjjner hand hen bereikte, zouden zjj optrekken in Zijn Naam en den hevigsten strijd aanvaarden. De stem der zelfzucht zweeg thans geheel in en al wat in hen was, was ootvaardig tot Jezus' dienst. O die kleine, stille schare levert een verheffend gezicht aan alle geslachten der aarde en geeft een beschamend voorbeeld aan ieder, wiens hart niet recht is voor den Heere Zjjn God. Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen, daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil ver kregen en het leven tot in eeuwigheid. Hoe blijkt het in den tempel op den morgen van het doorluchtig Pinksterfeest. Hoor, daar is een gedruisch, als van een geweldig gedreven wind, welke het gansche huis vervultzie daar zijn verdeelde tongen als van vuur, welke schitteren boven het hoofd der apostelenluister, want daar beginnen deze eenvoudige Galileeërs te spreken over de groote daden Gods. Welk een spanning heerscht er in het oude Godshuis, welk een verwondering grijpt de menigte aan, welke heerlijke en grootsche dingen zjjn hier tot stand gekomen. Dit is het wat de profeten van ouds hebben beloofd, dat God waterstroomen zal gieten op het droge, dat Hij Zijn geest zal uitstorten op alle vleesch, op de zonen en doch- teren van Israël niet 'enkel, maar ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden, die tot dusver geen deel hadden aan Abraham's erve, en dat de woestenijen bloeien zullen als een roos. Dit is het, waarvan de Heiland, eer Hij heenging, gesproken heeft, want nu is de Geest gekomen, die de apostelen in alle waar heid leiden zou, opdat de Naam van den Christus, nu nog zoo diep gesmaad en zoo schandelijk veracht, verheerlijkt zou worden. En zij werden allen vervuld met den H. Geest, tengevolge waarvan alle vermogens, van ziel en lichaam beide, vaardig werden om voor het oor van het geheele volk uit te roepen de heerlijkheid van Gods groote daden. Ook thans zien wjj terug naar dien sehoonen dag, naar die heerlijke gebeurtenis en wanneer wij erkentelijk zijn voor de gave des Geestes, door de Yader der lichten aan de gansche kerk geschonken, en eenigermate verstaande wondere weldaad ook ons daarin bewezeD, dan zal de begeerte met kracht ontwaken naar de door werking van dien Geest in het leven van Gods volk en naar Zijn inwoning in uw eigen hart. Met den zanger van den ouden dag zult gij dan bidden Leer mij o God van zaligheden, Mijn leven in Uw dienst besteden, Gij zjjt mijn God, vat Gij mijn hand Uw goede geest bestier mijn schreden En leid mij in een effen land. De „Noord-Hollandsche Kerkbode" nam het volgende artikel, door prof. Lindeboom in „De Bazuin" geplaatst over Evenwel nochtans herhaal ikArt. 171 komt weer aan de orde. Althans van de oud strijders Kuyper en Lohman we hopen, ook van anderen mag worden verwacht, dat zjj, als leden der Commissie voor grondwetsher ziening niet alleen aan de School hun aandacht zullen wijden, maar ook er naar staan, dat eindelijk, eindelijk, eindelijk ook de Kerken hare beurt krijgen van belangstelling, van recht en billijkheid, in den arbeid der Overheden voor losmaking harer banden, voor eerlijke handhaving en toekenning harer rechten. Dat is echter niet de grond voor ons beweren. Die ligt dichterbij. In de Eerste Kamer begint, begon het reeds te dagen. Beslistheid van overtuiging en kloeke moed om die uit te spreken en 's Ministers „doekje voor 't bloeden" van de wondeplek af te doen, spreekt in het voorloopig Verslag, waarvoor we de aandacht vragen van al de lezers, en van al de leden van de Gereformeerde Kerken, en van alle eerlijke lieden in het land. Bij het afdeelingsonderzoek van de desbe treffende aanvullingsbegrooting voor financiën hebben verscheidene leden ernstig bezwaar gemaakt tegen de daarbjj voorgestelde subsidie- verleening voor de bezoldiging van een zeven tienden predikant te Rotterdam. Zjj achtten die in strijd met artikel 171 van de Grondwet. De aanvrage van de Hervormde Gemeente te Rotterdam kan niet geheel los gemaakt worden van het principe aan bedoeld artikel ontleend. Men verwees naar de brochure van Dr. P. J. Kromsigt van 1908„Het hooge belang der Hervormde Kerk als volkskerk bjj een vergeten Grondwetsartikel". Genoemde leden achtten beslist het hier gevraagde subsidie in strjjd met het Grondwetsartikel. Dat artikel onder stelt tweeërlei: er moet in lunctie zjjn een predikant en deze moet tot nu toe geen tracte- ment genoten hebben, of het bestaande moet blijken niet toereikend te zijn. En nu wordt, geheel in strjjd met deze voorwaarden, eerst een Staatstractement voorgesteld, en pas daarna zal een predikant beroepen worden om dit trac- tement te genieten en zal de kerkelijke ge meente het Staatstractement verhoogen. Ook andere leden hadden bezwaren niet zoo zeer om de letter van het Grondwetsartikel als wel omdat deze subsidieering niet overeenkomt met den geest der Grondwet en met de tegen woordige begrippen van scheiding van Kerk en Staat. Zjj meenden dat noch het bijzondere geval waarop de minister zich beriep, noch de zoo tastbare geldelijke nood, noch de nood zakelijkheid door de Regeering zijn aangetoond en evenmin een vergelijking met Glanerbrugge enz. mogeljjk is. Zfi vreesden dan ook voor de navolging van het hier gestelde antecedent. De minister betwist dit laatste wel, doch hij zal niet kunnen ontkomen aan de gevolgtrekking, dat wat een argument voor Rotterdam is, ook in menige andere gemeente, ook voor andere kerkgenootschappen zal gelden, waar dezelfde omstandigheden zich voordoen. Op grond van een en ander verklaarden sommige leden tegen dit wetsontwerp gekant te zfin en wenschten andere leden, alvorens hun stem te bepalen, nadere inlichtingen te ontvangen in verband met de mededeelingen, door den minister in de Tweede Kamer gedaan. Nog andere leden, hoewel de juistheid van het bovenstaande niet geheel kunnende toegeven, hadden toch bezwaar tegen incidenteele beslis singen als hier voorgesteld. Zij wenschten een definitieve regeling, doch wilden zich op dit oogenblik bij dit voorstel neerleggen, omdat, naar zjj hoopten en vertrouwden, de quaestie in beginsel spoedig zal worden opgelost. Voorts werd door sommige leden voor aan neming gepleit, omdat er naar hun oordeel periculum in mora is, en de toeneming der populatie ontstaan is door vestiging van arbei ders, die dus niet veel kunnen bijdragen, ter wijl vele gegoeden zich aan de gemeenschap van het hervormde kerkgenootschap te Rot terdam hebben onttrokken. Hiertegen werd echter opgemerkt, dat ten eenenmale een statistiek ontbreekt hoevelen van die toegenomen populatie behooren tot de Her vormden, de Roomsch-Katholieken, de Gere formeerden of een andere kerk, en dat de Ge reformeerden zonder staatssubsidie hun kerk dienst onderhouden, en dat dit ook mogeljjk bleek in de Hervormde gemeente te Feyenoord, die zonder eenige rijksbijdrage in het tractement van twee predikanten voorziet, terwijl in Rot terdam nog geen enkele predikant rjjksbjjdrage mist. Is dat geen kloeke taal Hebbe de Eerste Kamer de eere, de en-pas- sante-aanklinking van de zilveren boeien en vergrooting van het onrecht, met name jegens de Kerken, die zelve voor haar onderhoud zorgen, te verhinderen, en een begin te maken met ernstige behandeling van de reeds bjjna een eeuw te onder gehouden en telkens weer om oplossing roepende vraag, hoe de financieele band tusschen den Staat en de gesubsideerde Kerken moet worden losgemaakt naar den eisch van recht en gerechtigheid voor alle Kerken. En dat de wachters waken, en vooral nu de bazuin blazen 1 Ook de kerkelijke pers, de christelijke pers in 't gemeen, en de Kerken zeiven hebben een dure roeping in dezen. Om het ijzer te helpen brengen in den ver- eischten staat en graad van hitte om te kunnen worden gesmeed. Als de stokers en de smeden nu verstandig en krachtig willen samenwerken, dan is er hope. Zjj het zóó I Ds. Renkema schreef er een korte aanteeke» ning bjj, welke wij ook opnemen. Ja, zij het zoo. Wij voor ons hebben echter nog niet veel verwachting van een rechtvaardige oplossing

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1910 | | pagina 1